Introductie
De meester en
juf op school vertelden ons regelmatig verhalen.
'De meester' vertelde ook verhalen, om de leer over te brengen aan zijn
leerlingen.
Leerlingen luisterden in beide gevallen vaak aandachtig. De leerlingen
van de meester waren soms wat kritischer. Zij wilden de dingen op een
hoger niveau bespreken en begrijpen - althans zo dachten ze.
Vaak bleef de meester onbewogen. Als de leerlingen het er niet mee eens
waren, dan zei hij:
"Jullie moeten begrijpen dat de kortste afstand tussen een mens en de
waarheid een verhaal is..."
De boer en de
zakenman.
Een zakenman die naar een zakelijke
aangelegenheid moest in een afgelegen plaats besloot over de provinciale
wegen te rijden in plaats van de snelweg te nemen. Zo kon hij er een ontspannen
uitje van maken. Dacht hij.
Na een paar uur rijden besefte hij dat hij hopeloos was verdwaald.
Hij zag een boer die het land naast de weg bewerkte, stopte en vroeg de
weg.
"Kunt u mij vertellen hoe ver het is naar Enschede?" vroeg hij aan de
boer.
"Nou, dat weet ik niet precies", antwoordde de boer.
"Kunt u mij dan zeggen hoe ver het is naar Ommen?" vroeg de zakenman.
"Nee, dat zou ik niet kunnen zeggen", antwoordde de boer opnieuw.
"Kunt u me dan in ieder geval de vlugste weg naar de snelweg vertellen?"
vroeg de zakenman geërgerd.
"Nee, dat weet ik niet", antwoordde de boer.
"U weet eigenlijk niet zoveel, hč?" riep de ongeduldige zakenman
uit.
"Nee, maar ik ben ook niet verdwaald" antwoordde de boer bedaard.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Het
gedicht van Sint Joris en de draak
Een eeuwenoud gedicht over de drakendoder Joris
't Is geschied
vóór onze tijden
Dat Sint Joris kwam te rijden
Naar een stad in 't heidensch land
Waar men weinig Christ'nen vand
Deze stad was Tarentéche
Was in volle zee gelegen
En, zoo m'in de Schriftuur leest,
Was de draak een giftig beest.
Klein en groot die kwamen klagen
Bij den koning alle dagen,
Wien van hen allen tegaęr
Wilder stellen in 't gevaar.
De koning die sprak zonder spotten
"Wij zullen te zamen lotten:
Dat is mijne beste raad
Om te keeren meerder kwaad.
En als het lot zal vallen
Op de een van ons allen
Die zal zonder tegenspraak
Zich laten eten van den draak."
Eind'lijk kwam het lot te vallen
Op de een van hun allen,
Op het konings eenig kind
Van zijn vader teer bemind.
Toen moest deze dochter scheiden,
Waar de vader zeer om schreidde,
Naar den oever van de zee,
Waar zij kreeg een schaap of twee.
Sint Joris, die was kloek van zeden,
Kwam daar spoedig aangereden.
En hij sprak deez' juffrouw aan,
Waarom dat zij daar kwam staan.
"Edele jonkman, wilt 't getuigen
Wil hier van deez' plaats af rijden,
Want hier zal komen eene draak,
Die mij zal slikken in zijn kaak."
"Ed'le juffrouw, wil niet schrikken,
Dat de draak u op zal slikken.
Ik zal gaan in Christus' naam
Maken hem als een lam zo ta(a)m."
Sint Joris, die was kloek van zeden,
Reed de draak kloekmoedig tegen
En hij ook kloekmoedig sta(a)k
Met zijn lans(s)e in den draak.
Toen was deze dochter gebleven
Onbeschadigd in haar leven
En zij wierde Katholijk,
Ja, geheel het koninkrijk.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Vrouw Holle
Er was
eens een weduwe, die twee dochters had. De één was mooi en ijverig, de
andere lelijk en lui. Maar de vrouw hield veel meer van de lelijke en
luie, die haar eigen dochter was, en de andere moest al het werk
doen en Assepoes in huis zijn. Het arme meisje moest elke dag naar de
waterput en ze moest zoveel spinnen, dat het bloed haar uit de vingers
sprong. Nu gebeurde het eens, dat de spoel helemaal bloederig was. Het
meisje bukte zich over de putrand en wilde de spoel even afwassen, maar
de spoel sprong uit haar hand en viel naar beneden. Ze begon te huilen,
liep naar haar stiefmoeder en vertelde van het ongeluk. Maar die werd
heel boos, was onbarmhartig en zei: “Als je de spoel erin hebt laten
vallen, moet je hem er ook maar weer uit halen.” Toen ging het meisje
naar de waterput terug en wist niet wat ze moest beginnen, en in haar
wanhoop sprong ze de put in om de spoel te halen. Ze verloor het
bewustzijn, maar toen ze weer wakker werd, lag ze in een prachtige
weide; de zon scheen en er stonden duizenden bloemen. Ze stond op en
liep de weide af. Daar kwam ze bij een oven vol met brood, en het brood
riep: “Haal me eruit, haal me eruit, anders verbrand ik: ik ben al lang
gaar!” Ze ging erheen en haalde de platen vol brood uit de oven. Verder
wandelde ze; ze kwam bij een boom vol met appels en de boom riep: “Schud
me toch, schud me toch, want de appels zijn allemaal rijp!” Ze schudde
de boom zodat de appels vielen alsof het regende, en ze schudde zolang,
tot er geen een meer hing, ze legde al de afgevallen appels op een hoop,
en toen wandelde ze weer verder. Eindelijk kwam ze bij een klein huisje.
Een oude vrouw keek uit het raam. Deze had echter zulke grote tanden,
dat het meisje er bang van werd, en wou weglopen. Maar de oude vrouw
riep haar na: “Waarom ben je bang, lieve kind? Blijf bij me. Als jij
alle huiswerk wilt doen, zal het je goed gaan. Je moet alleen zorgen,
dat je mijn bed goed schudt, zodat de veren rondvliegen, dan sneeuwt het
in de wereld, ik ben vrouw Holle!” Toen de oude vrouw zo vriendelijk
tegen haar sprak, vatte het meisje moed, stemde toe en kwam bij haar in
dienst. Ze deed alles tot grote tevredenheid en schudde het bed steeds
met zoveel geweld, dat de veren als sneeuwvlokken rondvlogen; maar ze
had dan ook een goed leven bij haar, geen enkel boos woord en elke dag
haar natje en droogje. Het meisje woonde al een tijdje bij vrouw Holle,
toen ze zich triest begon te voelen en in het begin snapte ze niet wat
er met haar was; eindelijk begreep ze dat het heimwee moest zijn; al had
ze het hier duizendmaal plezieriger dan thuis, toch verlangde ze er naar
terug. Uiteindelijk zei ze tegen vrouw Holle: “Ik verlang vreselijk naar
huis, en al gaat ‘t me hier nog zo goed, ik kan niet langer blijven, ik
moet naar mijn familie terug.” Vrouw Holle sprak:”Ik vind het lief van
je, dat je weer naar huis verlangt, en omdat je me zo trouw gediend
hebt, zal ik je zelf weer naar boven brengen.” Ze nam haar bij de hand
en bracht haar bij een grote poort. De poort werd geopend, en toen het
meisje daar onder stond, viel er een regen van goud neer, en al het goud
bleef aan haar hangen, zodat ze helemaal met goud was bedekt. “Dat krijg
je, omdat je zo ijverig bent geweest,”zei vrouw Holle en ze gaf haar ook
de spoel terug, die in de put was gevallen. Daarop viel de poort dicht
en het meisje was in de bovenwereld, niet ver van haar moeders huis en
toen ze in de tuin kwam, zat de haan op de putrand en riep:
“Kukeleku,
Onze gouden jonkvrouw zien we nu.”
Toen ging
ze naar binnen, naar haar moeder en omdat ze met goud overdekt was, werd
ze door haar moeder en haar zuster vriendelijk begroet.
Het meisje vertelde alles wat ze had meegemaakt, en toen de moeder
hoorde, hoe ze tot grote rijkdom was gekomen, wilde ze haar eigen
lelijke, luie dochter graag hetzelfde geluk gunnen. Deze moest nu ook
bij de waterput zitten en spinnen; en om de spoel bloederig te maken,
prikte ze zich in haar vinger door haar hand in een doornheg te steken.
Toen gooide ze de spoel in de put en sprong er zelf achteraan. Ze kwam,
net als haar zusje, in de mooie weide en volgde hetzelfde pad. Toen ze
bij de oven kwam, riep het brood weer: “Haal me eruit, haal me eruit,
anders verbrand ik, ik ben al lang gaar.” Maar het luie meisje
antwoordde: “Denk je dat ik zin heb mijn handen vuil te maken,” en ze
liep door. Weldra kwam ze bij de appelboom, die riep: “Schud me toch,
schud me toch, mijn appels zijn allemaal al rijp!” Maar zij
antwoordde:”Dat denk je maar, er zou best een appel op mijn hoofd kunnen
vallen!” en na die woorden ging ze verder. Toen ze bij het huisje van
vrouw Holle kwam, was ze niet bang, want van die grote tanden had ze al
gehoord, en ze verhuurde zich meteen. De eerste dag deed ze zichzelf
geweld aan en was vlijtig en deed wat vrouw Holle haar zei, want ze
dacht aan al het goud dat ze ter beloning zou krijgen. Maar de tweede
dag begon ze al te luieren, en de derde nog meer: toen wou ze ‘s morgens
niet eens meer opstaan. Ze schudde het bed van vrouw Holle ook niet,
zoals het hoorde, en ze schudde zeker niet zo dat de veren vlogen. Vrouw
Holle kreeg al gauw genoeg van het luie meisje en ze zei haar de dienst
op. Het meisje was daar best blij mee, want ze dacht dat de gouden regen
nu zou beginnen. Vrouw Holle bracht haar naar de poort, maar toen het
meisje daar onder stond, werd er in plaats van goud een grote pan vol
pek uitgestort. “Ter beloning van je diensten,” zei vrouw Holle en sloot
de poort. Zo kwam de luie meid thuis, helemaal vol pek, en de haan zat
op de putrand en riep:
“Kukeleku,
Onze vieze jonkvrouw zien we nu!”
Het pek
bleef aan haar kleven en wilde er haar leven lang niet meer af!
De
gebroeders Grimm
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
De zwaluw en de kleine vogels
Wie veel gereisd heeft kan veel verhalen
en daarmee spot of roem behalen,
als hij tenminste onthouden heeft,
wat hij op zijn reizen heeft beleefd.
Er was eens een zwaluw, die aan wolken en zon
zien kon, welk weer men verwachten kon.
Menige schipper die naar zee wilde gaan
kondigde hij storm en noodweer aan.
Van diezelfde zwaluw wordt verteld
dat hij de kleine vogels op het veld
waarschuwde voor gevaren die altijd
en overal loeren, wijd en zijd.
"Zie je die boer, die alsmaar door
hennepzaad uitstrooit in voor na voor?
Van hennep maakt hij netten en strikken,
om vogels te vangen of in te verstikken.
Pik daarom het zaad op, nu het nog kan."
Maar de vogeltjes hadden er maling an.
Die wilden van hennepzaad niets weten.
Ze zochten en vonden veel lekkerder eten.
Toen het hennepveld helemaal groen was gekleurd,
zei de zwaluw: "Wat ik voorspeld heb gebeurt
als je niet fluks al die plantjes uitroeit
zodat er geen stengel hennep meer groeit.
"" Wel, ongeluksprofeet," was het spottend bescheid
met duizend van ons duurt 't nog een eeuwigheid
om dat hele veld weer kaal te vreten,
we zullen daarom wel beter weten.
"De hennep groeide en stond er prachtig voor.
Voor 't laatst sprak de zwaluw tot het vogelkoor:
"Je hebt mijn raad in de wind geslagen,
't is nu tijd om je verstandig te gedragen.
Zodra dus de boer zijn koren brengt in de schuur,
verdwijn dan naar een boom of een muur,
want dan krijgt hij tijd om netten en strikken
te zetten om je te vangen of te verstikken.
Want je kunt niet als ik over zeeën en woestijnen
heenvluchten om te ontkomen aan de boer en de zijnen."
Maar ook nu geloofden ze zijn woorden niet,
zodat menige vogel het leven liet.
Als een zwaluw of profeet geeft goede raad,
wordt pas geluisterd als 't is te laat.
Jean de la Fontaine
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Heer Halewijn
Een
middeleeuwse overlevering over Halewijn en Machteld
Eens zorgde de boze Halewijn voor veel onrust in de bossen en op het
open land. Hij kon zo mooi zingen dat ieder meisje dat zijn gezang
hoorde, hem absoluut moest volgen, waar hij ook heen ging. Als hij er
een op die manier had gelokt, tilde hij haar achter op zijn paard, zijn
schild hing hij aan het zadel en hij reed dan in wilde galop met haar
het donkere bos in. Geen van die meisjes keerde ooit weer terug.
Toen hoorde op zekere dag Machteld, de dochter van een vorst, het
verhaal over de boze Halewijn. Ze besloot het monster op te zoeken en
haar zusters te wreken. En ze ging naar haar vader toe en sprak: "Lieve
vader, laat mij naar Halewijn gaan!"
"Neen, mijn lieve dochter, die daarheen gaan, keren niet terug!"
Toen ging Machteld naar haar moeder en sprak: "Lieve moeder, laat mij
naar Halewijn gaan!"
"Neen, mijn lieve dochter, die daarheen gaan, keren niet terug!"
Maar toen ze naar haar broer ging en sprak: "Lieve broer, laat mij naar
Halewijn gaan," antwoordde deze: "Ga maar, mijn lieve zuster, ga maar.
Maar denk om je eer en draag je kroon met waardigheid."
Daarna kleedde Machteld zich en maakte zich op alsof ze naar een feest
ging. Ze droeg een zijden jurk en een met parels bezette mantel. Op haar
hoofd droeg ze een gouden kroon. Ze ging naar haar vaders stal en
zadelde het snelste paard. Schrijlings ging ze erop zitten en zingend
reed ze door het bos.
Diep in het bos kwam Halewijn haar tegen en sprak: "Wees gegroet, mooi
meisje met de heldere ogen en het gouden haar!" Hij wendde zijn paard en
reed samen met haar verder. Toen ze langs een hazelaar kwamen, riep een
witte duif: "Keer terug, mooi meisje, keer terug!"
Maar Machteld reed verder zonder angst. Ten slotte kwamen ze bij een
bron. De grond er omheen was donker van het bloed. Daar sprong Halewijn
van zijn paard en spreidde zijn mantel in het gras uit. Hij vroeg de
mooie Machteld bij hem te gaan zitten. Dat deed ze. Maar toen zij
omhoogkeek, zag ze in de top van een donkere den elf dode meisjes
hangen. Halewijn zei: "Weldra zul jij de twaalfde zijn!" Hij keek haar
recht in het gezicht om te zien of ze huilde, zoals de anderen hadden
gedaan. Maar Machtelds blik was rustig en haar ogen bleven helder. Toen
zei hij tegen haar: "Omdat jij de mooiste en dapperste van allen bent,
mag jij je eigen dood kiezen. Zeg het maar, wil je bovenin de dennenboom
hangen of in het koele water drijven of wil je het blanke zwaard
kussen?"
"Dan kies ik het blanke zwaard, zoals dat past bij mijn hoofd!"
Toen ging Halewijn staan en trok zijn zwaard. Machteld stond echter voor
hem en zei: "Trek je opperkleed uit opdat dat niet bedorven wordt, want
meisjesbloed spuit erg ver."
Hij deed wat zij vroeg, draaide zich om om het kledingstuk uit te
trekken en legde zijn zwaard naast zich neer. Machteld greep het en zie:
nog voordat hij zijn kleding uitgetrokken had, lag zijn hoofd al aan
haar voeten. Toen begon het hoofd te spreken: "Ga onder de dennenboom
staan waaraan de meisjes hangen. Daar staat een pot met zalf, doe die op
mijn hals!"
"Dat doe ik niet! Het hoofd van de moordenaar moet blijven liggen waar
het ligt!"
"Pak dan de hoorn die achter aan mijn zadel hangt en blaas erop!"
"Dat doe ik niet, anders komen er andere moordenaars achter mij aan!"
Ze pakte het hoofd van Halewijn bij de haren en waste het in de bron.
Het hoofd en het zwaard nam ze mee. En ze reed weer weg, schrijlings in
het zadel zittend. Zingend reed ze door het bos.
Halverwege ontmoette ze Halewijns moeder en die vroeg: "Mooi meisje, heb
jij mijn zoon ook gezien?"
"Uw zoon Halewijn ging op jacht. Maar hij zal nooit meer jagen! Uw zoon,
Halewijn, is dood. Ik heb zijn hoofd hier in mijn schoot, rood van het
bloed is mijn jurk." En Machteld trok het zwaard en bedreigde daarmee de
oude vrouw, zodat die er snel vandoor ging.
Zingend reed Machteld verder tot ze voor de poort van haar vader stond.
Ze blies op de hoorn als een held. Toen haastten haar vader en moeder,
broer en zuster haar juichend tegemoet en jubelend groette ze het volk.
Alle edelen van het land werden uitgenodigd voor een groot feestmaal.
Midden op de tafel stond het hoofd van Halewijn.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Met de nachtmare getrouwd
Een
Nederlands verhaal over een niet te temmen luchtwezen
Niets hielp, de boer was ten einde raad. Geen hoefijzer en geen
vastgespijkerde katuil, geen roodgeschilderd kruis op de muur, geen
afgevilde paardenkop aan de gevel, zelfs geen toverspreuk bracht
uitkomst:
Nachtmare, jij lelijk dier,
Blijf vanavond ver van hier!
Alle wateren moet je waden,
Alle bomen moet je ontbladen,
Alle grasjes moet je tellen, -
Kom mij deze nacht niet kwellen!
Nat
van zweet en volkomen verwilderd, met knopen in de manen en
dooreengevlochten staarten, ja, de poten naar binnen gedraaid, zo
stonden de arme paarden iedere morgen weer weerloos op stal, en ze
vermagerden zienderogen. De boer kreeg er op het laatst schoon genoeg
van! En hij besloot een hele nacht op te blijven, om de nachtmare op
heterdaad te betrappen.
Daartoe bereidde hij zich terdege voor, hij ging niet over een nacht
ijs. Hij sloot niet alleen de luiken maar stopte ook alle reten en
spleten zorgvuldig toe, ja, zelfs de kieren in het houtwerk werden niet
vergeten. Doch de deur van de stal liet hij halverwege open, want
daardoor zou de nachtmare naar binnen moeten glippen. In het donker
hield hij eenzaam de wacht: de hoornen luchter die hij bij zich had,
werd wel aangestoken, maar weggestopt onder een houten melkemmer. Toen
hoorde hij, klokslag middernacht, opeens getrappel, eerst zacht als in
de draf, maar dan al spoedig in volle galop. "Ziezo," zei hij, "de
nachtmare berijdt weer de paarden!" Voor alle zekerheid gooide hij nu
ook nog de staldeur dicht -zo zat zij volkomen gevangen en kon zij
onmogelijk meer ontvluchten!
Maar buiten de deur op de mestvaalt hoorde hij ineens een onmenselijk
gelach, hoog en helder, de schrille lach van de nachtmare. Zij was toch
nog ontsnapt - door het riemgat, dat hij vergeten had dicht te stoppen
(het riemgat is de opening waardoor het riempje ging, waarmee de klink
van de deur werd opgelicht). Nachtmaren hebben maar een luttel gaatje
nodig om weg te vluchten, want zij kunnen zich in een ommezien
veranderen in een heel klein diertje, een muis of een bij of een kever.
Dat was eenmaal en niet weer! De volgende avond stak hij een wis van
vlas in het riemgat, zodat alles nu potdicht zat. Toen zij eenmaal
binnen was (wat je kon merken aan het zwoegen van de paarden), gooide
hij ook de deur van de stal nog toe en schoof de grendel erop.
De nachtmare besefte dat zij nu reddeloos gevangen zat en begon
hartroerend te schreien en te vleien: "Geef mij alstublieft de vrijheid
toch weer; laat mij terugkeren naar mijn tehuis, naar de lucht en de
wolken!" Maar de boer hield voet bij stuk en liet zich niet vermurwen.
"Ik wil je wel 's bekijken om te zien of je een geest bent of een
beest!" Meteen lichtte hij de melkemmer van de hoornen luchter, luid
lachend. En wat zag hij daar staan, vlak voor het riemgat? Een jeugdige
vrouw zo rank en schoon en ragfijn gekleed, dat zij het glansrijk won
van alle vrouwen in de hele boerschap! De levenslust straalde haar uit
de ogen - zij leek allerminst een zwak poppetje, ondanks haar fijnheid.
Dadelijk greep hij haar bij de haren en dwong haar aldus tot
onderwerping - had hij haar bij de kleren gevat, dan zou hij geen macht
over haar gehad hebben - want kleren zijn 'an je' en haren zijn 'van
je'.
Hij zat juist om een stalmeid verlegen en nam haar onmiddellijk in
dienst. Zij sputterde nauwelijks tegen en verrichtte haar nederig werk
boven verwachting, met grote lust en toewijding. Maar bevreesd dat zij
's nachts toch weer in de verleiding zou komen de paarden af te rijden
nam hij haar, vrijgezel als hij nog was, veilig bij zich in de bedstede
- zo zou hij het best op haar kunnen passen! Maar een boer is van vlees
en bloed, en hij raakte zo onder haar betovering dat hij haar weldra tot
vrouw nam.
Ook als boerin was zij voorbeeldig. Iedereen was vol lof over de
uitnemende wijze waarop zij de boerderij en haar huishouding bestierde.
Zij verdubbelde haar zorgen, toen zij ook nog kinderen kreeg: twee
jongens en een meisje, die zij innig liefhad. Op den duur achtte de boer
het dan ook niet meer nodig 's nachts steeds maar weer alle hoeken en
gaten nauwkeurig dicht te stoppen. Zij bleek nu immers door en door
gebonden aan haar man, haar werk en haar drie kinderen. Het had er alles
van, dat zij voorgoed de lucht had prijs gegeven voor deze aarde. Zij
ging zelfs getrouw, iedere zondagmorgen, naar de kerk! Maar wat hij niet
wist - over haar diepste roerselen bewaarde zij een angstvallig
stilzwijgen - dat was haar hevige onrust, telkens weer als wolken
jaagden langs de hemel en de wind bulderde in de schoorsteen.
Dan kon zij de slaap niet vatten en verlangde zij, tot uitzinnig worden
toe, naar haar oorspronkelijk element dat zij nimmer kon vergeten. O,
hoe graag zou zij zich baden in de gulle regenstroom hoog in het zwerk,
naakt en zonder kleren, om dan weer op te drogen in een bonte regenboog,
de volgende ochtend! Maar als zij aan haar drie onschuldige kinderen
dacht, dan voelde zij zich vastgeketend aan de aarde en aan het werk der
mensen en dan kon zij niet de heerlijke opvlucht nemen, die haar de
vrijheid terugschenkt. Haar kinderen, het liefste dat zij bezat, kon zij
onmogelijk meenemen - die waren van de aarde en allesbehalve hemels.
Maar kleine kinderen worden groot en meer en meer zelfstandig, zodat zij
op den duur buiten hun ouders kunnen.
Dan, op een broeierige avond na een gloeiend hete zomerdag, breekt er
een ontzaggelijk noodweer los. De bliksem is niet van de lucht, de
donder dreunt, eeuwenoude eiken worden ontworteld. Plotseling komt het
haar voor, alsof een rei van maren, door weerlichtglans omstraald, in
een wolk neer zweeft naar de aarde, haar wenkend en wuivend eindelijk
terug te keren tot het element waar zij thuishoort. Zij bezwijkt, zij
zweeft mee omhoog, wenend om al het geluk dat zij achterlaat en om de
plicht die zij verzuimt.
Toch kon en mocht zij niet volledig toebehoren aan de hogere
luchtstreek. Eenmaal in de week, op zaterdagavond, keerde zij naar haar
werelds werk weerom. Dan verschoonde zij het hele gezin, zij karnde de
boter en zij bereidde het zondagsmaal. Men liet haar stilletjes begaan,
vol eerbied voor het mysterie dat men niet begreep. Zwijgend ging zij
weer heen, blijde en bedroefd tegelijkertijd. En zij heeft dit jaren en
jaren zo volgehouden, totdat de kinderen getrouwd waren en haar man zijn
laatste gang maakte naar het kerkhof.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
De haas en de kikvorsen
De haas stelde zich mooie dingen voor ogen
want wat kan men beter doen dan te pogen
in zijn gedachten het geluk te beleven,
wat het leven niet heeft gegeven.
Stil liggend in zijn leger op het veld
peinsde de haas hoe het wel was gesteld
met zijn innerlijk leven omdat zijn levenslust
door voortdurende vrees was uitgeblust.
Altijd angst voor wat zou kunnen gebeuren
Nooit eens spontaan leven, altijd treuren
om dingen die voorbij waren en verdriet
over wat komen kan in 't verre verschiet.
Zelfs als hij slapen gaat houdt hij d'ogen open
uit vrees dat een onbekende hem zou overlopen.
Plots hoort hij in 't riet een licht gerucht
Hij raakt in paniek en is gereed voor de vlucht.
IJlings snelt hij door het rietveld in kringen
en ziet daar de kikkers in het water springen.
Verstomd blijft hij staan omdat zij misschien
in hem een geduchte vijand zien.
Kan het dus zijn, vraagt hij zich af
dat ik een held ben en helemaal niet laf.
Een lafaard kan erop vertrouwen
dat anderen hem als held beschouwen.
Jean de la Fontaine
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Hercules of Herakles (Griekse mythologie,
Griekenland 1)
Het verhaal van Herakles of
Hercules op de tweesprong is afkomstig van de griekse sofist Prodikos
van Keos (ca. 400 v.C.)
Hercules komt op een tweesprong twee vrouwen tegen. Deze vrouwen zijn de
personificaties van de Deugd en de Ondeugd. Beiden raden ze Hercules aan
om de weg te volgen die zij hem wijzen.
De Deugd, die gewoonlijk wordt afgebeeld in zedige en eenvoudige kledij,
wijst op een rotsige en steile weg. Deze weg lijkt niet zo mooi te zijn.
Maar aan het eind van die weg zal er een beloning volgen.
De Ondeugd (afgebeeld als een half ontblote of naakte vrouw of juist als
iemand die overdreven mooi gekleed gaat) wijst op een 'betere',
aantrekkelijker weg. Hercules kan een gemakkelijk begaanbare weg nemen,
die vlak is en waar hij direct een hoop plezier kan beleven. Of een
zware weg, met zicht op een mooie, maar verre toekomst. Het is een
moeilijke keuze.
Hercules (de mens) is vrij om zijn eigen lot te bepalen. Hercules blijft
(ook in dit verhaal) de held. Als de vrouwen verdwenen zijn, kiest hij
voor de weg die hem door de Deugd is gewezen.
Op de afbeelding van het schilderij 'Hercules op de tweesprong' van
Annibale Caracci (1596) wijst de Deugd Hercules op een moeilijke weg,
met op de top Pegasus, het gevleugelde paard van de
dichterlijke
inspiratie. De Ondeugd wijst op een aangename weg,
geassocieerd met
theater
en muziek.
Er zijn veel verhalen over Heracles/Hercules. Toen hij en Deianeira
(zijn vrouw) op een keer de rivier overstaken op de rug van een
centaurus, probeerde deze de vrouw te roven. De centaurus werd door de
giftige pijlen van Hercules gedood. De centaurus maakte vlak voor z'n
dood de vrouw wijs, dat ze zijn bloed moest gebruiken om een shirt te
verven en deze aan Hercules te geven. Dan zou hij haar altijd trouw
blijven. Toen Hercules het shirt aantrok werd hij door helse pijnen
overmand, en hij vond de dood op een brandstapel. Na z'n dood werd hij
een god.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
De
koning van India (1)
Lang geleden leefde
er in India een koning die erg veel sprak. "Ik ben de grootste koning
van India. Mijn paleis is het mooiste. Mijn paarden zijn de snelste. Ik
heb de meeste schatten van alle koningen".
Zo praatte de koning de hele dag door, van 's morgens vroeg tot 's
avonds laat.
De koning was niet alleen erg trots op wat hij was en bezat. Soms sprak
hij ook over zaken waarover hij misschien beter had kunnen zwijgen,
omdat ze geheim waren. Zo bracht hij af en toe zijn eigen mensen in
gevaar.
Verschillende wijze mannen uit India wezen de koning er zo nu en dan
voorzichtig op, dat hij misschien wel te veel sprak. Maar dan werd de
koning altijd ontzettend boos.
"Onthoofd deze mannen", schreeuwde de koning dan. Als aan dit verzoek
voldaan was, zei de koning tegen de andere wijze mannen, "Is er een van
jullie die nu nog graag met een onwelkom advies wil komen?"
Adulla was de oudste
en wijste adviseur van de koning. Hij schudde vaak zijn wijze oude hoofd
en mopperde: "Ik wacht geduldig af tot ik de koning op een goede dag
eens een lesje kan leren."
Op een morgen liepen
Adulla en de koning over de binnenplaats van het paleis. Plotseling
bleef de koning staan en wees naar een zwart ding. Hij vroeg: "Wat is
dat, Adulla?"
"Dat is een dode schildpad, sire", zei Adulla tegen de koning.
"Hoe komt die hier?" vroeg de koning.
Adulla vertelde de koning het volgende.
"U weet, dat er in de vijver 'Witte Lotus' heel veel schildpadden leven.
Een schildpad was sterker en groter dan de andere schildpadden en hij
heerste over al deze schildpadden. Hij was niet alleen sterk en groot,
hij sprak ook heel veel. "Ik ben de grootste schildpad in deze vijver.
Mijn schild is de breedste. Mijn ogen zijn het stralendst. Ik kan het
diepste duiken", en zo ging de schildpad altijd maar door. "Toevallig
zwommen er sinds enige tijd twee wilde ganzen in de Witte Lotus vijver.
Ze werden dikke vrienden met de schildpad. Toen ze op een dag terug naar
huis wilden vliegen, zei de ene gans tegen de schildpad: "O grote
schildpad, ik wou dat je met ons mee kon gaan".
"Och jee", zei de andere, "Dat kan toch niet. Hij kan niet vliegen".
"Ik heb een idee", zei de schildpad, "Jullie houden beiden het uiteinde
van een stok vast en dan houd ik mij vast aan het midden van de stok en
dan kunnen jullie mij meenemen naar jullie huis."
"Dat is goed, maar spreek geen woord onderweg, beste schildpad", zei de
gans "Anders val je naar beneden en dan is het met je gedaan."
Zo gezegd, zo gedaan. De ganzen vlogen de lucht in met een stok, waaraan
de schildpad zich vasthield.
Het ging een hele tijd goed, tot ze over de binnenplaats van het paleis
van de koning vlogen. Op de binnenplaats stond een van uw schildwachten,
koning, en die zag tot zijn verbazing wat daar overvloog. De schildwacht
vroeg zich verbaasd af wie van de drie dit slimme plan bedacht had en
riep dit hardop.
De verleiding om te
vertellen door wie dit plan bedacht was, was te groot. De schildpad
opende zijn mond en zei "Ik ben degene die dit slimme plan bedacht
heeft".
"Maar zoals u ziet", ging Adulla verder, "had hij dat beter niet kunnen
doen", en wees met zijn vinger naar de neergestorte schildpad.
De koning keek Adulla aan. Hij schudde zijn hoofd en mompelde: "Ja, ik
zie het."
Hij keerde zich om en liep het paleis in. Die dag viel het iedereen op
dat de koning minder sprak en beter luisterde naar zijn adviseurs.
Vooral naar Adulla. De koning had zijn lesje geleerd.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
De slak en de
kersenboom
Eens werd de meester
gevraagd of hij niet teleurgesteld was vanwege het feit dat al zijn
moeite zo weinig vrucht voortbracht. Als antwoord vertelde hij het
verhaal van een slak die op een koude, stormachtige dag in het voorjaar
begon de stam van een heel hoge kersenboom te beklimmen. De spreeuwen,
die op de bomen ernaast zaten, schoten in de lach toe ze zagen wat de
slak deed. Een van hen vloog naar de slak toe en kwetterde: 'Hé,
dommerik, zie je niet dat er nog helemaal geen kersen in de boom
hangen?!'Het kleine diertje onderbrak zijn klimtocht niet, maar
antwoordde: 'Maar zodra ik boven ben wel! '
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
De dappere uit het noorden en de
dappere uit het zuiden.
Een verhaal uit Mongolië
Heel
lang geleden leefden er twee dappere mannen, de dappere uit het noorden
en de dappere uit het zuiden. Deze beide dappere mannen hielpen de
armen, verzetten zich tegen de hoogmoedigen en streden met rijke en hoge
heren.
Op een dag trof de dappere uit het noorden de dappere uit het zuiden. Ze
wisselden een groet uit en wensten elkaar vrede. Daarna zei de dappere
uit het noorden tegen de dappere uit het zuiden: "Zeg eens, mijn vriend,
wat kun jij niet in handen krijgen?" Daarop antwoordde de dappere uit
het zuiden: "Alleen het goud en zilver in de vijftien verdiepingen hoge
toren van de koning kan ik niet in handen krijgen." En toen zei de
dappere uit het noorden: "Als dat het geval is, moeten wij er samen over
nadenken hoe we dat goud en zilver uit die vijftien verdiepingen hoge
toren weghalen."
Het gevolg was dat ze een grote ketel vol lijm kookten. In het holst van
de nacht droegen ze, met behulp van een stang, deze grote ketel met lijm
naar de achterkant van de vijftien verdiepingen hoge toren van de koning
en zetten hem daar neer. Ze neusden rond en zagen dat de poort was
afgesloten door een hangslot met de kop van een zwarte tijger en dat er
vijftig grimmig uitziende, sterke soldaten tegen de zijkanten van de
poort stonden te slapen. Dit alles zagen die twee dappere mannen,
voordat zij hun handen en voeten vol lijm smeerden en de vijftien
verdiepingen hoge toren beklommen. Toen ze via een raam waren
binnengedrongen en om zich heen keken, ontdekten ze in een hoek vier
rundleren koffers in twee stapels naast elkaar. Ze bleken gevuld te zijn
met goud en zilver. De beide mannen haalden de koffers aan de
rechterkant leeg en gooiden alles wat erin zat als stenen uit het raam
aan de achterkant van de toren. Daarna klommen ze weer omlaag, raapten
de buit op en keerden naar huis terug. Het veroverde goud en zilver
verdeelden ze onder de armen. Ze dronken wijn en brandewijn, aten vlees
en vielen in slaap.
De volgende ochtend stond de voor het goud en zilver van de koning
verantwoordelijke ambtenaar, zoals gewoonlijk, vroeg op. Als bewaker van
de toren controleerde hij de koffers. Toen uit de twee koffers aan de
rechterkant al het goud en zilver bleek te zijn verdwenen, schrok hij
verschrikkelijk. Hij liep naar de koning om te melden wat er was gebeurd
en de koning schreeuwde opgewonden: "De man die het goud en zilver uit
mijn vijftien verdiepingen hoge toren heeft gestolen, is geen gewoon
mens!" Daarop beval hij zijn ambtenaar: "Ga naar de toren en stop het
goud en zilver uit de twee koffers aan de linkerkant in de gisteren
leeggeroofde twee koffers aan de rechterkant. Vul daarna de twee koffers
aan de linkerkant tot aan de rand met pek!"
Toen de ambtenaar was weggegaan om de opdracht uit te voeren, lachte de
koning inwendig. "Jij, rover die mijn goud en zilver hebt gestolen, als
jij vannacht terugkomt, denk je natuurlijk dat de twee koffers aan de
rechterkant leeg zijn. Daarom graai je in de twee koffers aan de
linkerkant en dan kom je vast te zitten in het pek!"
Die nacht kwamen de twee dappere mannen inderdaad terug, met hun
lijmketel. Ze smeerden hun handen en voeten vol lijm en beklommen de
toren. In de schatkamer zei de dappere uit het noorden: "Vandaag moeten
we de koffers aan de rechterkant nog eens openmaken!"
"Wat heeft dat voor zin? Die zijn toch al leeg! We kunnen alleen nog
maar de koffers aan de linkerkant plunderen!" antwoordde de dappere uit
het zuiden. Hij liep met grote passen naar de linkerkant en nog voordat
de dappere uit het noorden tekst en uitleg kon geven, zat de dappere uit
het zuiden al vast in het pek. De dappere uit het noorden haalde de
koffers aan de rechterkant opnieuw leeg, gooide al het goud en het
zilver uit het raam aan de achterkant alsof het stenen waren, en ging
zich toen bemoeien met de dappere uit het zuiden, die niet in goud en
zilver maar in pek had gegraaid. Toen de dappere uit het noorden
klaagde: "Zie je nu dat je in de val van de koning zit omdat je niet
naar mijn woorden hebt geluisterd?" antwoordde de dappere uit het
zuiden: "Ja, ik sloeg je woorden in de wind, daarom ben ik in de val
gelopen! Mijn verstand was niet tegen de koning opgewassen. Ik kan mijn
handen op geen enkele manier uit dit pek loskrijgen en dus zullen ze mij
morgenochtend levend vangen en tot in het negende geslacht uitroeien.
Maar het is beter dat iemand alleen sterft, dan dat een hele familie
wordt uitgemoord. Mijn vriend, voorkom dat mijn oude moeder, mijn
vrouwen en mijn kinderen worden gedood! Snijd me mijn hoofd af en neem
het mee!"
Omdat de dappere uit het zuiden zijn verzoek maar bleef herhalen, had de
dappere uit het noorden geen keus. Huilend gaf hij de dappere uit het
zuiden een kus. Daarna trok hij zijn mes, sneed het hoofd af en nam het
mee. Zonder uitstel vertelde hij de oude moeder van de dappere uit het
zuiden wat er was gebeurd, dat de ander niet naar zijn woorden had
geluisterd, dat zijn handen waren vastgeraakt in het pek, dat hij niet
meer kon loskomen, maar dat hij toen aan haar, zijn vrouwen en zijn
kinderen had gedacht, en daarom zijn leven en zijn lichaam had
opgeofferd. Toen de oude moeder haar ogen bijna blind huilde, zei de
dappere uit het noorden: "Moedertje toch! Dat je nu huilt, kan geen
kwaad, maar ik verwacht dat de koning over enkele dagen het lichaam van
je zoon op een door een witte olifant getrokken wagen door de dorpen zal
laten rondtrekken. Hij zal het lijk aan alle mensen laten zien en
degenen die dan gaan huilen, zal hij laten vermoorden! Moedertje, als je
je zoon ziet, mag je niet huilen. Er bestaat echter een uitweg voor je.
Wanneer je de door een witte olifant getrokken wagen ziet aankomen, laat
dan een leren waterzak vol water leeglopen. Dan kun je huilen. Wanneer
de soldaten van de koning je grijpen en zeggen: 'Jij hebt gehuild!' en
je uitschelden, moet je antwoorden: 'Wat blijft een oude vrouw anders
over! Ik heb net uit een verafgelegen bron drinkwater voor vele dagen
gehaald en nu jagen jullie me de stuipen op het lijf met een
verschrikkelijk beest en een lichaam zonder hoofd, zodat ik mijn
waterzak leeg liet lopen. Daarom huil ik!' Maar er zal nog een andere
list bedacht moeten worden om de soldaten weg te lokken."
Nadat hij de moeder van de dappere uit het zuiden op die manier had
voorbereid, ging hij weg om een list te verzinnen waarmee hij de
krijgslieden van de koning om de tuin zou kunnen leiden.
Toen de bewaker van de vijftien verdiepingen hoge toren de volgende
ochtend omhoog klom om de schatkist te controleren, trof hij daar een
man zonder hoofd aan die met zijn handen in het pek vastzat. De bewaker
stormde naar de koning en toen deze de boodschap had aangehoord, zei
hij: "Ha, er waren dus twee mannen! Toen de een vastzat in het pek heeft
de ander uit angst dat we hem levend zouden grijpen zijn hoofd
afgesneden. Hij dacht zeker dat ik er niet achter zou kunnen komen wie
het hoofd van zijn vriend meenam! Is het soms niet gebruikelijk dat de
familieleden van een gestorvene huilen wanneer ze het lijk van de dode
zien? Als ik de familie van de dode vind, zal de dader wel op de vlucht
slaan!"
Daarop beval hij zijn ambtenaar: "Laad dit lijk zonder hoofd op een door
een witte olifant getrokken wagen en trek ermee langs de steppebewoners.
Zodra je iemand ziet die huilt bij de aanblik van het lijk, breng hem
dan direct als gevangene bij mij. Van hem kom ik dan wel te weten wie de
man is die het hoofd van het lijk heeft afgesneden." De ambtenaar kon
gaan. Hij laadde het lijk van de dappere uit het zuiden op een kar die
werd getrokken door een witte olifant, en op zijn rondgang langs de
steppebewoners kwam hij ook bij de familie van de dappere uit het
zuiden.
Een oude vrouw die het lijk op de wagen zag, liet een waterzak vallen en
begon te huilen. De ambtenaar van de koning liet haar bij zich brengen
en toen ze voor hem stond, zei ze: "Ik ben ook al zo oud. Ik ben net
naar de bron geweest om voor vele dagen drinkwater te halen en dan jagen
jullie me de stuipen op het lijf met dat verschrikkelijke beest en met
dat lijk zonder hoofd dat daar op die wagen ligt. Nu heb ik al het water
verspild!" Na dat antwoord ging ze op huis aan, maar de soldaten van de
koning vertrouwden het niet en samen met de ambtenaar van de koning
volgden ze de vrouw en doorzochten haar huis. Hun huiszoeking leverde
niets op, maar toen ze naar buiten kwamen vonden ze de kar die door de
witte olifant was getrokken leeg en verlaten terug. Noch van het lijk
dat erop had gelegen, noch van de witte olifant viel een spoor te
bekennen.
De soldaten schrokken er hevig van. Ze lieten de oude vrouw lopen,
gingen terug naar de koning en brachten hem verslag uit. "Deze man is
ook heel slim en wijs!" was het commentaar van de koning. Daarop liet
hij een stakker zoeken die overdekt was met wonden en zweren. Hij maakte
uit de staartharen van een paard een merkteken, knoopte dit vast aan een
touw en overhandigde het aan de stakker. "Ga nu bij alle steppefamilies
langs en vraag om een beetje vet van een witte olifant. Krijg je in een
of andere nederzetting ook werkelijk wat vet van een witte olifant, bind
dan stilletjes dit geknoopte merkteken aan de tent vast en kom terug."
Nu had de dappere uit het noorden, om de moeder van de dappere uit het
zuiden te helpen toen de soldaten haar huis waren binnengedrongen de
witte olifant uitgespannen en het lijk van de dappere uit het zuiden,
naar een verafgelegen berg gebracht. Tegen zijn eigen moeder zei hij:
"Moedertje, mocht er iemand komen die om wat vet van een witte olifant
bedelt, geef hem dat dan niet!" Daarna ging hij op jacht. En inderdaad,
op een dag verscheen een met akelige wonden en zweren overdekte man bij
de tent van de dappere uit het noorden. Hij boog eerbiedig voor de oude
moeder en zei: "Moedertje, ik ben getroffen door een onbekende ziekte.
Je ziet, moedertje, dat mijn wonden en zweren zich over mijn hele
lichaam hebben verbreid. Ik zal eraan moeten sterven, tenzij ik vet van
een witte olifant vind en daar mijn lichaam mee inwrijf. Dat zal me
genezen en houdt me in leven!"
Zo kweet hij zich van zijn opdracht, en bij het zien van de wonden en
zweren van de man aarzelde de oude vrouw, dus de man bleef buigen en
smeken. Zijn verzoek werd steeds dringender en zo bereikte hij
uiteindelijk dat de oude vrouw hem uit medelijden een stuk olifantsvet
zo groot als een drinkschaal gaf. Hij bond heimelijk het merkteken van
paardenhaar aan haar tent en maakte zich uit de voeten.
Toen de dappere uit het noorden terugkwam en aan zijn moeder vroeg: "Is
er nog een man geweest die om het vet van een olifant bedelde?" vertelde
de oude vrouw hem dat er een met wonden en zweren overdekte man was
gekomen die had geklaagd en gebedeld totdat ze hem een stuk olifantsvet
had gegeven. Daar werd de dappere uit het noorden heel zenuwachtig van.
Hij liep zoekend om de tent heen en zag dat boven de ingang een knoop
van paardenhaar was vastgebonden. "Dit is het merkteken dat de soldaten
van de koning zullen komen zoeken," zei hij. Daarop ving hij enkele van
zijn paarden, sneed hun staartharen af en knoopte er een hele massa
bosjes van die niet van het merkteken waren te onderscheiden. Te paard
ging hij de verspreide nederzettingen langs om boven elke ingang zo'n
bosje te binden. Daarna keerde hij naar huis terug.
Intussen kwam de met wonden en zweren overdekte man bij de koning aan.
Toen hij hem zijn stuk olifantsvet liet zien en hem vertelde dat hij het
merkteken had aangebracht, was de koning tevreden. Hij gaf de man enkele
geldstukken, zond hem naar huis en droeg zijn soldaten op: "Boven welke
ingang jullie dit merkteken ook aantreffen, grijp de bewoners van die
tent en breng ze hier!"
De soldaten keerden de volgende ochtend terug met het bericht: "Boven
alle ingangen in de nederzettingen is hetzelfde bosje paardenhaar als
merkteken vastgebonden!" Toen de koning dat hoorde, was hij ten einde
raad. Hij zei: "Binnenkort is het obo-feest. Dan zal ik naar de
heiligste obo gaan en daar om hulp vragen." Maar hij dacht: Dit is een
buitengewoon slimme kerel, en het zal hem toch niet lukken op het
obo-feest zijn identiteit voor mij verborgen te houden!
Enige dagen later werd het obo-feest gehouden. De koning ging naar de
obo en nadat hij zijn verering had betoond, bracht hij nog een bijzonder
verzoek naar voren: "Laat de man die mijn goud en zilver heeft gestolen
en die de witte olifant heeft gedood vandaag nog achter de obo-heuvel in
onmacht vallen!" Dit verzoek herhaalde hij enkele malen. Na het gebed
riep hij zijn soldaten bij elkaar en beval: "Ga achter de obo-heuvel
staan en let goed op. Zodra iemand in onmacht valt en op de grond blijft
liggen, scheer hem dan - omdat het gebruik verbiedt dat iemand tijdens
het obo-feest gevangen wordt genomen - zijn rechterwenkbrauw af."
De dappere uit het noorden, die door het aanbrengen van de merktekens de
soldaten van de koning om de tuin had geleid en onverrichter zake had
laten terugkeren, was al op weg naar het obo-feest. Toen hij achter de
obo-heuvel langs reed, werd hij plotseling duizelig. Hij verloor het
bewustzijn en viel van zijn paard. De soldaten van de koning vonden de
dappere in onmacht en scheerden zijn rechterwenkbrauw af. Maar na afloop
van het feest dronk de achtergebleven jeugd als mannen onder elkaar
brandewijn. Uiteindelijk wankelden ze weg, maar velen van hen waren zo
dronken, dat ze aan de achterkant van de obo-heuvel van hun paard rolden
en in slaap vielen.
Toen de dappere uit het noorden bijkwam en om zich heen keek, was het
nacht geworden. Hij vroeg zich af hoe hij daar terecht was gekomen,
wreef slaperig over zijn gezicht en merkte dat zijn rechterwenkbrauw was
afgeschoren.
Zodra tot hem was doorgedrongen wat dit betekende, trok hij zijn mes, om
op het terrein van het obo-feest bij iedereen die brandewijn had
gedronken, van zijn paard was gegleden en in de steppe lag te slapen de
rechterwenkbrauw af te scheren. Daarop keerde hij naar huis terug.
De volgende ochtend droeg de koning zijn soldaten op: "Breng me degene
bij wie de rechterwenkbrauw is afgeschoren. Misschien heeft deze man het
bij nader inzien niet bij één wenkbrauw gelaten, en heeft hij zelf zijn
andere wenkbrauw afgeschoren. Grijp daarom ook degene die beide
wenkbrauwen mist!" Zo, nu zullen we hem krijgen, dacht de koning
verheugd, maar zijn soldaten kwamen aanzetten met een massa mensen die
hun rechterwenkbrauw of beide wenkbrauwen misten. De koning gaf het op.
"Nou," zei hij, "de man die mijn goud en zilver heeft gestolen en die de
witte olifant heeft gedood, moet maar naar me toe komen. Mijn verstand
is niet opgewassen tegen het zijne. Ik zal ten gunste van deze man
afstand doen van de troon en mijn koninkrijk aan hem schenken." Zo
besteeg de dappere uit het noorden de troon en hij nam de oude moeder,
de vrouwen en de kinderen van de dappere uit het zuiden in zijn eigen
familie op. Hij leefde gelukkig en verheugt zich nog altijd in vrede en
welvaart.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Het verhaal van de os of
Wie of wat is de grootste
Een verhaal uit Mongolië
Lang, lang geleden was
er eens een enorme os. In zijn hoofd, nieren en achterwerk leefden drie
rijke mannen. De rijke man die leefde in het hoofd van de os, had een
winter- en een lenteplaats. De man die leefde in de nieren had een
winter-, lente- en een zomer plaats. De rijke man in het hoofd zei tegen
de man in het midden: “De os heeft al dagen geen gras gegeten”.
De rijke man in het midden bracht de boodschap over aan de man die
leefde in het achterwerk van de os: “Zijn lege en uitgemergelde buik
gaat naar binnen vallen”.
“Nou, ik leef hier al jaren. Hoe kan dat nu opeens?”, vroeg de rijke man
die in het achterwerk woonde. Deze man verzamelde altijd de os z’n
uitwerpselen om er vuur mee te maken. Maar dat zou niet lang meer
doorgaan, want de os stierf. De vos at alles op, tot er van de os niets
meer over was. Alleen het schouderblad bleef achter in de steppe.
Zeventig strijders kampeerden op het schouderblad en sloegen hun tenten
erin vast. Toen de strijders weer wegwaren vloog er een vogel langs. De
vogel pakte het stuk bot in z’n snavel en vloog ermee weg.
Ergens verderop zocht een oude man onderdak voor de regen in de baard
van een dikke witte springbok, toen de vogel ging zitten op de geit z’n
hoorns. Maar toen de vogel begon te eten van het schouderblad, viel het
naar beneden en kwam vast te zitten in het oog van de oude man die daar
schuilde. Het deed de oude man zo veel pijn dat de buren kwamen kijken.
Ze gebruikte schoppen en bijlen om het bot er weer uit te krijgen. Maar
tevergeefs.
De oude man ging terug naar huis waar z’n vrouw probeerde het bot uit
z’n oog te likken.
Dus wie of wat in dit
verhaal was het grootst?
Alleen een gek zou
geloven dat het schouderblad het grootst was. Alleen een idioot zou
denken dat de vogel het grootst was. Wie denkt dat de man de grootste
was, heeft lang en diep nagedacht. Wie beweert dat de vrouw het grootst
was heeft er niet lang over nagedacht. Een slim persoon zou zeggen dat
de springbok het grootst was. En een persoon met een groot
inbeeldingsvermogen zou zeggen dat de zeventig strijders de grootste
waren.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Hieronder treft
u een legende aan die laat zien hoe de Mongoolse bevolking dacht
dat de wereld werkte.
Ekhji Mergen of
Waarom de
marmot geen duim heeft
Er waren eens lang
geleden zeven zonnen in de lucht. Een verschrikkelijke droogte zorgde
ervoor dat de aarde uitdroogde en scheurde. De rivieren droogden op,
planten en bomen kwijnden weg, de bevolking leed erg onder de hitte en
de dieren gingen dood. Dit alles leek onvermijdelijk.
Maar in één regio leefde de knappe boogschutter Erkhij Mergen. Hij
schoot op veel verschillende dingen en raakte daarbij alles waar hij op
mikte. Toen de mensen hier achter kwamen, reisden zij in grote
hoeveelheden naar hem toe en smeekten hem te schieten op de zeven
zonnen. Hij zou ze kunnen vernietigen als hij er maar op schoot.
De boogschutter, Erkhij Mergen, was erg verwaand, omdat hij zo
nauwkeurig kon schieten. Hij was een strenge en trotse man. Dus deed hij
een belofte. Hij zei ”Als ik de zeven zonnen niet kan vernietigen met
zeven pijlen, dan zal ik mijn duim eraf hakken en ben ik niet langer
meer een man. Ik zal geen schoon water meer drinken, het droge gras van
afgelopen jaar eten en ik zal de rest van mijn leven als een marmot in
een donker hol onder de aarde doorbrengen”.
Vanuit het oosten schoot hij op de zeven zonnen, de een na de ander van
oost naar west. Nadat hij de zesde zon naar beneden had geschoten,
richtte hij zijn boog voorzichtig op de zevende. Maar net op dat moment
kwam er een zwaluw voorbij en verduisterde de zon. Toen Erkhij Mergens
pijl los kwam van de boog raakte het niet de zon maar de zwaluw zijn
staart. Dit is ook de reden waarom een zwaluw een ‘vork staart’ heeft.
De laatste zon was bang geworden van Erkhij Mergen en probeerde zo snel
mogelijk zichzelf te verbergen achter de bergen in het westen.
Erkhij Mergen dacht bij zichzelf: “De zwaluw verhinderde mijn zicht’,
dus pakte hij zijn paard en ging achter de zwaluw aan om hem te doden.
Zijn paard zwoer: ‘Ik zal die zwaluw achternazitten van zonsopgang tot
zonsondergang. Als ik hem dan nog niet gevangen heb dan hak ik mijn
voorbenen eraf en gooi ze weg. Dan ben ik niet langer meer een paard. Ik
zal dan leven op een ongelijke en ruige plaats.”
Maar hoe snel het paard ook rende, de zwaluw was steeds buiten bereik en
vloog vrolijk rond hun hoofden. Uiteindelijk kwam de zonsondergang en
het paard had de zwaluw niet bij kunnen houden. Erkhji Mergen werd erg
boos en hakte de twee voorbenen van zijn paard eraf. Sindsdien leeft het
paard op een ongelijke en ruige plaats en is het een Mongoolse
springmuis geworden. Deze heeft immers korte voorpoten.
Het schijnt dat de zwaluw nog steeds ruiters bespot, al zingend ‘Pak me
dan als je kan”.
De trotse Erkhji Mergen bleef trouw aan zijn eigen belofte en hakte zijn
duimen eraf. Hij leefde niet meer als een man, maar als een marmot. Hij
dronk geen schoon water meer, at gras van het afgelopen jaar en leefde
in een hol onder de aarde. Sindsdien, zo beweert men, heeft de marmot
maar vier vingers aan elke poot. Elke ochtend vergeet Erkhji Mergen dat
hij een marmot is en komt uit zijn hol en wacht tot de zon op komt op om
de laatste zon in de lucht neer te schieten.
Er is een stukje marmot vlees dat ‘mensenvlees’ heet. Dit vlees mag door
geen enkel mens gegeten worden. De Mongoolse bevolking gelooft dat dit
het vlees van Erkhij Mergen is.
De enige zon in de lucht blijft bang voor Erkhji Mergen en verbergt zich
achter de bergen in het westen. Daarom is er dag en nacht.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
De Zondvloed
Veel
mythologieën voorspellen de vernietiging van de wereld , bijvoorbeeld
Ragnarok (in de Noordse mythologie). Deze vernietiging vindt plaats in
een eindstrijd tussen reuzen en goden. Niet alleen deze
vernietiging echter, ook een tijd binnen de schepping, waarin de goden
boos worden op de mens en hem proberen te vernietigen met een vloed komt
vaak voor.
Het Epos van Gilgamesj
Gilgamesj is Heer van Uruk in Mesopotamië. Hij was voor tweederde god en
een derde mens en zo arrogant, dat de goden de krijger Enkidoe
creëerden, die even sterk was als hij. Ze vochten met elkaar bij hun
eerste ontmoeting, maar werden daarna vrienden en gingen samen naar het
grote cederwoud om Humbaba, 'het grote kwaad' te doden.
Gilgamesj en Enkidoe doden Humbaba, de demonische beschermer van het
woud met hulp van Shamash. Zij hakken de bomen om en bouwen een vlot,
waarop zij naar Uruk, de oude Sumerische stad,
terugdrijven.
Bij
zijn terugkeer vraagt de godin Ištar Gilgamesj ten huwelijk, maar hij
weigert. (Ištar is een vruchtbaarheidsgodin, maar ook de godin van de
liefde, de oorlog en de seks.*) Woedend eist ze dat haar vader een Stier
van de Hemel schept om het land te verwoesten, maar Enkidoe en Gilgamesj
doden het beest.
De goden besluiten dat iemand gestraft moet worden voor de dood van
Humbaba, namelijk Enkidoe. Hij wordt ziek en als hij op zijn sterfbed
ligt beschrijft hij hoe de hel eruit ziet.
Gilgamesj wordt bang voor de dood. Hij besluit op zoek te gaan naar het
eeuwig leven, door een gevaarlijke reis te ondernemen om Utnapishtim en
zijn vrouw te bezoeken. Zij zijn de enige mensen die onsterfelijk zijn
en zijn al in leven sinds voor de Zondvloed.
De voerman Urshanabi boomt Gilgamesj over de Wateren des Doods.
Gilgamesj reist tot voorbij de grenzen der aarde. Gilgamesj ontmoet
Utnapishtim, die hem het verhaal van de zondvloed vertelt en hem twee
kansen op onsterfelijkheid geeft. Gilgamesj vergooit zijn kansen op
onsterfelijkheid echter allebei. Hij kiest ervoor het kruid van het
eeuwige leven mee te nemen, valt echter in slaap, en terwijl hij slaapt,
neemt een slang het kruid mee. Daarom werpen slangen hun huid af,
terwijl mensen nog steeds ouder worden en sterven. Voor Gilgamesj blijft
er niets anders over dan om naar Uruk terug te keren.
*) De
indrukwekkende Ištar-poort is te zien in het Pergamonmuseum in Berlijn
De
vloed
Oetnapisjtim, de enige overlevende van de door de goden gezonden vloed,
woonde in de stad Shoerroepak, waar hij de god Ea diende. De stad en de
goden werden oud en de godin Ištar veroorzaakte zo'n strijd tussen de
mensen, dat de goden niet konden slapen door het lawaai. Enlil, god van
aarde, wind en lucht, zei: 'Laten we de wateren over de aarde gieten en
hen verdrinken.' De goden stemden toe, maar Ea waarschuwde Oetnapisjtim
voor het onheil en adviseerde hem een boot te bouwen en twee van elk
soort schepselen aan boord te nemen.
Zeven nachten woedde de storm tot de gehele wereld bedekt was met water.
Uiteindelijk liep de boot vast op de top van de berg Nisir. Om te weten
hoe hoog het water stond, liet Oetnapisjtim een duif vrij, daarna een
zwaluw, daarna een raaf. Toen de raaf niet terugkwam, wist Oetnapisjtim
dat hij een rustplaats had gevonden en dat het water daalde. Er was weer
aarde.
Hij maakte een vuur om de goden te danken.
Enlil was woedend toen hij de rook opmerkte, maar de wijze Ea greep in
en Enlil maakte Oetnapisjtim en zijn vrouw onsterfelijk: zij zijn de
voorouders van de gehele mensheid.
De Bijbel
In het eerste boek van de Bijbel, Genesis,
staat eveneens een verhaal van de zondvloed.
God besloot de slechte mensheid te vernietigen. Hij gaf echter aan de
vrome Noach de opdracht een ark te bouwen. Er zou namelijk een grote
vloed komen die alle leven, mens en dier, zou vernietigen omdat er groot
onrecht en ongeloof onder de mensen was ontstaan.
Van alle dieren nam Noach een paar aan boord. Nadat Noach met zijn vrouw
en kinderen aan boord was gegaan, kwam er inderdaad een grote vloed die
alles vernietigde.
Na honderdvijftig dagen ronddobberen zond Noach een raaf uit (deze komt
niet terug). Vervolgens zond hij een duif uit om te zien of er al ergens
land was. De duif keerde eerst terug. De volgende keer dat Noach de duif
uitzond, keerde het dier terug met een olijftak. De derde keer kwam de
duif helemaal niet meer terug. Zo wist Noach dat de wereld weer
bewoonbaar was.
Nadat de ark was gestrand op de berg Ararat, stuurde God de regenboog
als symbool van zijn belofte om nooit meer de wezens die hij geschapen
had, te vernietigen.
Noach werd overigens 950 jaar oud...
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Ištar
De godin Ištar (of Inanna) was de meesteres van de hemel, een machtige
godin van zowel liefde als oorlog. Haar eerste metgezel was haar broer
Tammoez. Toen Tammoez stierf, daalde Ištar af naar de onderwereld.
In een van de meest opvallende Sumerische mythes maakte Ištar deze reis,
door zeven hellepoorten naar de onderwereld. Ze gaf haar dienaar
Papsoekal opdracht haar te komen redden als ze niet terugkwam.
Aanvankelijk was Ištar vol zelfvertrouwen. Bij het passeren van elke
poort verloor ze echter kledingstukken en attributen, totdat zij de
laatste poort volkomen naakt doorging.
Zo belandde ze naakt en weerloos bij haar zuster, de gevreesde
Eresjkigal.
De reden om hier naartoe te gaan was om de macht over leven en dood af
te pakken van Eresjkigal.
Deze koningin van de onderwereld vermoordde haar zuster echter, en hing
het dode lichaam aan een haak aan de muur. Met deze dood begon de wereld
te verdorren.
De trouwe Papsoekal was Ištar echter niet vergeten. Hij ging naar de
goden en vroeg hun een wezen te scheppen dat zich in het land van de
dood durfde te wagen.
Enki
Wanneer Ištar uit de onderwereld terugkeert door tussenkomst van haar
oom, de slimme god Enki of Ea, moet zij volgens de regels van de
onderwereld iemand vinden om haar plaats in te nemen.
Op weg naar huis komt zij haar vrienden tegen die in diepe rouw zijn,
vanwege haar verdwijning.
Ze had echter ook een minnaar, Dumuzi.
Als Ištar in de stad van haar cultus, Kulaba, aankomt, zit haar
minnaar Dumuzi, (een zoon van Enki), pontificaal op de troon. In zekere
zin is hij haar ontrouw geweest door haar - tijdens haar afdaling in de
onderwereld - niet te bewenen. Ištar neemt wraak.
Het gedicht begint met een voorgevoel van Dumuzi dat hem zijn dood
voorspelt.
- Zijn hart was vervuld met tranen
- Hij ging voort op de vlakte
- De herder- zijn hart vervuld met tranen-
- Hij ging voort op de vlakte
- Dumuzi- zijn hart vervuld met tranen-
- Hij ging voort op de vlakte
- Hij hing zijn fluit (?) rond zijn nek
- en gaf uiting aan een jammerklacht:
- Hef aan een treurzang, hef een treurzang aan!
- O vlakte, hef een treurzang aan!
- O vlakte, hef een treurzang aan, begin een jammerklacht!
- Tussen de krabben van de rivier, hef een treurzang aan!
- Tussen de kikkers van de rivier, hef een treurzang aan!..
Ištar laat Dumuzi arresteren en demonen slepen hem van de troon om
hem als haar vervanger te laten dienen in de onderwereld.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Ra, de
Zonnegod
Een scheppingsverhaal uit het oude Egypte
Ra,
de zonnegod, had drie vormen:
Khepri, de scarabee, de rijzende zon
Ra, de zonneschijf, de middagzon
en
Aton, de oude man die op een stok leunde, de ondergaande zon.
In het begin was er duisternis en eindeloos water, en in dat water
leefden de oude god Noen en zijn enige zoon Ra. Maar er was ook een
onderwereld, diep beneden, en in die onderwereld woonde de monsterlijke
slang Apophis.
Op een gegeven moment besloot Ra weg te gaan bij zijn vader. "Ik zal de
gouden zon zijn," zei Ra. En toen, helder stralend als de zon, rees hij
langzaam op uit het water. Hij was een knappe god om te zien, heel
groot, met het lichaam, de armen en benen van een man en het gevederde
hoofd van een havik.
Toen Ra nu uit het water kwam, was er nergens een plek voor hem om op te
staan. Hij dacht, en er verscheen een berg aarde. Hij stond op de berg
aarde en dacht nog meer. Eerst dacht hij aan lucht, en er begon een
zacht windje te waaien. Ra noemde hem de god Sjoe. Ra dacht aan
vochtigheid, en er dreef een lichte mistwolk voorbij. Die noemde Ra de
godin Tefnoet. Vervolgens maakte Ra nog een andere god en noemde hem
Geb. "Jij zult de aarde zijn," zei Ra. En Geb ging liggen en werd de
vlakke aarde. Hij boog zijn knieën en kromde zijn ellebogen en dat
werden bergen en dalen. Toen maakte Ra een wonderschone godin en noemde
haar Noet. "Jij zult de hemel zijn," zei Ra. En de schone Noet spande
haar lichaam als een boog over de aarde. Ze balanceerde op haar
vingertoppen en tenen en strekte zich helemaal uit.
Toen Ra de schoonheid van de godin Noet zag, maakte hij sterren en
strooide die over haar heen, als juwelen, zodat ze nog mooier werd.
Weer dacht Ra, en hij weende grote tranen, en uit iedere traan kwam een
levend wezen te voorschijn - mannen en vrouwen, alle schepselen die
lopen, kruipen, zwemmen of vliegen, en de planten die onder hen leven.
Ra weende en weende, tot hij alles gemaakt had dat leven heeft.
Toen kwam er een tijd van vrede en geluk. Mannen, vrouwen en kinderen
waren tevreden, en ze vereerden Ra, hun stralende god, en hij heerste
over hen en was hun eerste farao. Er waren nooit ruzies of
vechtpartijen. Zelfs de krokodillen wisten nog niet hoe ze hun kaken op
elkaar moesten klappen en bijten, en ook de slangen hadden hun giftige
beet nog niet geleerd.
Maar na een tijdje vergaten de dieren hun vreedzame gewoonten en
begonnen elkaar aan te vallen. Ook mannen, vrouwen en kinderen begonnen
ruzie te maken en elkaar pijn te doen; ze vergaten Ra, hun stralende
god, en hielden op hem te vereren.
Ra was erg bedroefd. "Waarom moeten jullie ruzie maken en vechten?"
vroeg hij. "Waarom kunnen jullie geen vrienden zijn en vreedzaam
samenleven?" Maar de mensen luisterden niet naar Ra, hun stralende god,
en niemand gaf antwoord.
Ra dacht: "Ik wil niet langer leven in deze wereld.” En hij rees
omhoog, hoger en hoger, naar de hemel, waar een boot op hem lag te
wachten.
Hij ging aan boord en zeilde weg, de hemel langs. Toen hij bij de rand
van de aarde was gekomen, zeilde hij de onderwereld binnen. Toen was het
voor het eerst donker op aarde. Maar Ra wilde de mensen niet bang maken.
Daarom maakte hij de maan, zodat er een zacht, zilverachtig licht op de
aarde zou vallen om de mensen gerust te stellen wanneer het nacht werd.
Iedere avond wanneer de zon de westelijke top van de Manoeberg bereikte,
werd hij opgeslokt door de hemelgodin Noet. Ra maakte vervolgens een
gevaarlijke reis door de onderwereld. Hier werd hij aangevallen door
demonen, geleid door de reusachtige, woeste slang Apophis, zijn vijand.
Elke nacht slingerde Apophis zich om Ra en zijn boot heen en probeerde
hem op te slokken. Daarop volgde er een strijd, maar Ra was altijd de
sterkste. Hij sneed de slang de kop af. Vervolgens werd Ra herboren uit
Noet. Elke morgen kwam hij dan ook zonder mankeren terug als een gouden
schijf, fris en helder stralend aan de oostelijke hemel. En zo begon er
een nieuwe dag.
Deze
dagelijkse cyclus van dood en wedergeboorte werd het symbool voor de
levenscyclus van de mens, die na de dood een nieuwe geboorte hoopte te
vinden.
Dit verhaal is, in iets andere bewoordingen, te vinden in
:
"Scheppingsverhalen uit alle windstreken"
naverteld door Margaret Mayo. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1996. ISBN:
90-6238-181-2
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
De trotse
schildpad
Een
Egyptisch volkssprookje over een ontdekkingstocht van een schildpad
Toen
hij nog klein was leek hij een heel gewone schildpad. Met zijn ouders
leefde hij in een hol onder de dikke muur, die gebouwd was rondom het
landgoed van een edelman in de Delta. Er waren ook nog twee broers en
een zusje maar die hadden helemaal geen avontuurlijke aard. Ze maakten
korte wandelingetjes, op zoek naar een krop sla en verder vonden ze het
heerlijk om te slapen. Ze trokken daarbij hun kopjes in om vooral niet
gestoord te worden door gesprekken of andere geluiden.
Waarom onze schildpad zo verschillend was van zijn familieleden, kan ik
je niet vertellen. Wel weet ik dat hij op zijn vijftiende verjaardag
besloot een grote tocht te gaan maken. Zijn moeder beschouwde hem toen
nog steeds als een klein kind en z'n grootvader deed of hij net uit het
ei was gekropen! Maar de kleine schildpad wilde de wereld in. Wat was er
als je verder liep dan de slabedden? En misschien zelfs verder dan de
wijngaard? Hij wist dat het niet de gewoonte was zoiets met de familie
te bespreken. Zij zouden hoogstens geërgerd knorren en opnieuw inslapen,
want zij hadden hem herhaaldelijk verteld dat daar Niets te vinden was.
Hij zou verloren gaan, vergeten worden, zelfs door zijn eigen familie!
Het eerste wat de schildpad ondervond, toen hij probeerde te ontdekken
hoe het Niets voorbij de wijngaard er uit zag, was een onverwachte bons
op zijn schild. Hij keek schichtig naar boven om te zien waar die
vandaan kwam en daar zag hij, op een boomtak, een aap. Hij zat op een
granaatappel te zuigen en telkens vloog er een pit tussen zijn scherpe
tandjes uit.
"O, neem me niet kwalijk!" riep de aap, "ik wist helemaal niet dat je
leefde, ik dacht dat je een steen was."
Als je er juist zo trots op bent dat je je een bijzondere schildpad
voelt, is het een vreselijke gewaarwording voor een steen aangezien te
worden! Met een stem, dol van ergernis, zei de schildpad: "Het spijt mij
buitengewoon te horen dat u zo kortzichtig bent."
"Dank u, maar dat ben ik niet," riep de aap.
"Dan begrijp ik niet hoe u een schildpad, en niet een slapende maar een
lopende schildpad, voor een steen aanziet!"
"Ach, als ik langdurig naar u gekeken had zou ik u hebben zien bewegen,
maar voordat ik u hoorde spreken heb ik altijd gedacht dat schildpadden
stenen waren."
"Merkwaardig dom, zelfs voor een aap," mopperde de schildpad gebelgd.
Hij was te beledigd om beleefd te kunnen blijven.
"Och, niet zo dom, een heel gewone fout die iedereen kan maken,"
antwoordde de aap rustig. "Tenslotte kunt u niet in bomen klimmen of
heel hard lopen zoals een gazelle. Van ons standpunt uit gezien bent u
werkelijk zoiets als een steen, begrijpt u wel? Niet dat ik onaangenaam
tegen u wil zijn, hoor."
Toen zag de aap dat over de neus van de schildpad een dikke traan rolde
en hij veranderde vlug van onderwerp: "Waar gaat u eigenlijk naar toe?"
"Nergens heen," antwoordde de schildpad met trillende stem. "Hoe zou ik
ergens heengaan?" En hij draaide zich om en waggelde langzaam weg,
terwijl hij moeizaam probeerde zijn waardigheid op te houden. Maar zodra
hij uit het gezicht van de aap was, trok hij zijn kopje verdrietig naar
binnen en huilde bittere tranen. "Ik kan niet hard lopen... ik kan niet
vliegen... ik kan niet klimmen... een steen, dat ben ik. En een steen
die flink honger heeft, dat is nog erger! Wie zal geloven dat ik
vanochtend nog dacht een groot avontuur te zullen beleven? Ik ga niet
naar huis. Zo onbeduidend ben ik dat ze niet eens zullen merken of ik er
ben of niet!"
Zijn zusje zag hem toen zij die avond een paar slablaadjes ging halen.
Ze dacht dat hij sliep en klopte daarom op zijn schild, om hem te
vertellen dat het tijd was om te eten. Hij zuchtte diep dus zij wist nu
dat hij niet sliep. Maar hij stak zijn kop niet naar buiten, want hij
wilde niet met haar praten. Zij kon alleen het zachte gebrom onder zijn
schild horen: "Laat me alleen! Ik ben een steen en stenen eten niet!"
"Je bent geen steen," riep ze vrolijk, "je bent een schildpad."
"Dat is precies hetzelfde."
Zo bleef hij daar liggen. Hij wilde niet bewegen, niet eten,
tweeëntwintig dagen lang. Zijn moeder dacht dat haar kleine zoon op een
verkeerde tijd aan zijn winterslaap begon. En zijn vader beweerde dat
hij gewoon een boze bui had. Maar zijn zusje, dat altijd veel van hem
gehouden had, zat ernstig na te denken hoe ze hem kon helpen. En het was
de aap die de oplossing bracht. Hij pakte de eerste van de rijpe vijgen
en mikte die vlak voor het kopje van de schildpad. De fijne geur drong
tot onder het schild en moest wel zijn onwillige neus bereiken.
"Een vijg," mompelde de schildpad, "o, wat jammer dat ik een steen ben!
Een steen kan geen vijgen eten. Maar," ging hij verbaasd verder, "als
een steen geen vijgen kan eten waarom maakt de lekkere geur van een vijg
hem dan zo hongerig?" Voorzichtig keek hij onder zijn schild door. De
vijg was zo rijp dat hij in tweeën gevallen was. En dat vond onze
schildpad juist het lekkerst! Zijn kopje kwam steeds meer naar voren,
zijn bek ging open, het sap gleed door zijn keel en het smaakte
verrukkelijk!
"Ik zei je toch al dat je geen steen geworden was," zei z'n zusje
opgelucht, "ben je nu blij dat je toch een schildpad bent? Niets is
immers zo heerlijk als een verse vijg?"
"Weet je het zeker?"
"Heel zeker. De aap heeft het mij verteld. Hij zei: de allereerste vijg
heb ik aan hem gegeven omdat geen ander dier daar zoveel van houdt! Ben
je nu niet blij dat je een schildpad bent?" vroeg ze dringend.
Hij beet nog drie stukjes van de vijg en kauwde er heel langzaam op.
Toen keek hij naar zijn zusje en zei: "Heel erg blij!"
Een tijdlang was hij zo vervuld van het feit dat hij toch een gewone
schildpad was, dat hij aan niets anders dacht. Maar op een morgen drong
ineens tot hem door: nu heb ik nog niet ontdekt wat het Niets is,
voorbij de wijngaard.
De
volgende dag kroop hij heel vroeg tussen zijn familieleden uit. En, met
zijn kopje zoveel mogelijk naar voren gestrekt zodat hij alles waarlangs
hij ging goed kon overzien, begon hij zijn grote avontuur. Toen hij het
slabed passeerde trok hij vlug een paar stukjes uit het frisse, groene
blad. Je voelt je veel moediger als je een gevulde maag hebt, dacht de
schildpad.
Eigenlijk was hij er helemaal niet zeker van dat het Niets de moeite van
het bekijken waard zou zijn, maar hij hoopte vurig dat het niet heel
lang en glibberig was, zoals Iss-oo de slang. Of heel vlug en zacht, als
Ma-oo, de kat, die hem een keer met haar harige poot had willen omkeren!
Het was vermoeiend, ook een beetje vervelend, dat lopen door de
wijngaard. Soms schuurde zijn buik onverwacht over een harde brok aarde,
dan weer zwaaide hij met alle vier zijn pootjes door de lucht, voordat
hij verder kon. Het was nog geen druiventijd en dat was jammer want de
schildpad was er dol op. Maar de kleine groene uitlopers, die op de
grond lagen, waren heerlijk om op te knabbelen.
Hij wist dat het Niets pas voorbij de wijngaard begon. En hij was heel
verbaasd dat het daar glad en wit was en moeilijk begaanbaar. Eindelijk
lukte het en na een lange tocht besloot hij een slaapje te doen voordat
hij verder ging.
Toen hij wakker werd hoorde hij twee mensen met elkaar spreken. De ene
was de eigenaar van het landgoed, de ander een Aziaat, een man met een
lange baard, die zorgvuldig gekruld en geparfumeerd was.
De man met de baard liet een zacht lachje horen en antwoordde: "Wanneer
mijn meester, de koning van Babylon, wil weten wat de goden van hem
verlangen, wendt hij zich niet tot de heilige priesters, maar hij
raadpleegt de schildpad!"
Nu lachten de beide mannen en wandelden langzaam naar het landhuis. Maar
de schildpad lachte niet. Hij voelde zich met de minuut belangrijker
worden, hij barstte bijna van trots!
Zo snel mogelijk keerde hij terug naar huis. Over het witte Niets
(jullie begrijpen natuurlijk wel dat dit de witstenen tuinpaden waren),
over de ongelijke grond van de wijngaard en langs de slabedden. Zo'n
haast had hij dat er niet eens tijd overbleef om een groen blaadje af te
trekken.
De familie sliep, zoals altijd. Luidkeels begon hij te roepen, zodat ze
allemaal wakker werden: "Luister, domme bloedverwanten! Ontwaak en
huldig mij! Ik ben wijzer dan alle andere dieren, ik ben zelfs wijzer
dan de mens. Ik ken iemand die koning is in zijn eigen land. Als hij de
wil der goden wenst te weten, vraagt hij raad aan een schildpad!
Vijftien jaar geleden ben ik in uw midden gekomen. Jullie hadden mij
vragen kunnen stellen en zouden heel wat wijzer zijn geworden door mijn
antwoorden. Maar jullie, dwazen, waren te dom om het geluk te beseffen
toen ik gelegd was. En het nog grotere geluk toen ik mij verwaardigde
uitgebroed te willen worden in jullie familie!" Buiten adem wachtte hij
op hun uitroepen van eerbied en vreugde.
Maar moeder schildpad zei bezorgd: "Heb jij hoofdpijn? Je hebt vast te
lang in de zon gezeten."
En vader schildpad opperde: "Indigestie! Dat is het wat jij hebt
opgedaan, terwijl je je weer eens volpropte, gulzigaard!"
Zijn oude grootvader, die juist bij hen was komen wonen, siste angstig
en viel weer in slaap. En zijn twee broers staarden hem zwijgend aan.
Toen sliep de ene dadelijk verder en de ander knorde ongemakkelijk en
trok zijn kop naar binnen. Het meest ontdaan was de schildpad echter
toen hij naar zijn zusje keek, zij... giechelde! Hij probeerde haar boos
tot de orde te roepen, maar ze was nog zo klein en zij hadden altijd
veel van elkaar gehouden. Toen trachtte hij haar uit te leggen hoe wijs
hij was, in gewichtige woorden die hij zelf niet eens goed begreep. Hij
toonde zich heel erg beledigd. Maar ach, alle familieleden keerden zich
af van die lastpost, behalve zijn moeder, die liet hem galbessen eten
vanwege zijn overladen maag, en zijn zusje, dat dacht dat hij alleen
maar leuk wilde zijn.
Intussen werd onze schildpad steeds trotser. Op het laatst was het hem
onmogelijk nog langer te leven bij die domme, slapende familie! Nee,
veel liever ging hij op zoek naar de vreemdeling, die een schildpad
tenminste naar waarde wist te schatten!
Dit keer moest hij langer lopen, want het eerste Niets was verdwenen.
Hij kroop verder en verder en ontdekte gelukkig de plek waar de vreemde
planten groeiden. Toen hij een tuinman hoorde aankomen, kroop hij vlug
onder een laaghangende heester. Hij wist veel te goed dat schildpadden
door een tuinman niet erg gewaardeerd worden.
Achter de tuinman liepen twee bedienden die een grote, biezen mand met
een deksel erop tussen hen in droegen. De tuinman zei, zowel tegen hen
als tegen zichzelf: "Hij mag dan de koning van Babylon zijn, maar hij
blijft een vreemdeling. En vreemdelingen weten nu eenmaal veel minder
van planten dan wij. Voor deze hier heb ik gezorgd sinds zij een stekje
waren of zaad. En nu worden ze naar een vreemdeling gestuurd die ze vast
laat verdrogen of half verdrinken!"
Nog steeds mopperend begon hij enkele planten uit te graven en in de
mand te zetten.
"Koning van Babylon," herhaalde de schildpad in zichzelf, "deze planten
gaan dus in de mand en die mand is voor de koning van Babylon en die
gelooft in de wijsheid van een schildpad. Babylon, het klinkt heel ver
weg, zelfs voor iemand die zo hard kan lopen als ik. Maar als ik in die
mand ga zitten heb ik een heerlijk rustige reis! En als ik onderweg
honger krijg, dan kan ik die planten redden van de verwaarlozing in dat
vreemde land."
Toen de tuinman even niet keek, kroop de schildpad stilletjes in de
biezen mand, zocht een gemakkelijk plaatsje tussen al het groen en viel
in slaap. Het was een geluk voor hem dat hij tot een familie behoorde
die gewend was veel te slapen, anders zou hij de nu volgende 63 dagen
heel vervelend hebben gevonden. Als hij wakker was hield hij zich bezig
met het geluk dat hem zeker te wachten stond. Hij zou een eigen huis
krijgen en de bedienden van de koning zouden hem al zijn
lievelingskostjes brengen... en natuurlijk ook nieuwe dingen die zijn
eetlust zouden prikkelen. En zijn roem zou alle schildpadden in de hele
wereld bereiken, zodat het zijn eigen familie zeker ter ore zou komen.
Zelfs zijn zusje zou dan begrijpen hoe jammer het was dat zij haar broer
niet gewaardeerd had toen zij de kans nog had. O, ze zou verdrietig
zijn. Het was zelfs mogelijk dat zij nooit meer om iets zou giechelen!
Hij vroeg zich af welke vraag de koning hem het eerst zou stellen. Wat
vragen koningen eigenlijk? Een ogenblik twijfelde hij aan zijn eigen
wijsheid, maar tegelijkertijd voelde hij zich weer zo trots dat hij aan
niets twijfelde. En op dat ogenblik werd de grote, biezen mand de
ontvangstzaal van de koning van Babylon binnengedragen.
De koning, die door niemand een aardige man werd gevonden, was juist in
gesprek met de opperdienaar van de martelkamer. Zo mogelijk was die nog
minder aardig dan de koning. Hij overdacht net of de man die beschuldigd
was van moord gekookt moest worden in een reusachtige pot vol pekel of
alleen maar geworpen in een diepe kuil met slangen.
De koning had nooit enige belangstelling voor planten gehad en zou het
vorstelijke geschenk uit Egypte waarschijnlijk hebben laten wegbrengen,
zonder het zelfs maar te bekijken, als hij niet ineens de schildpad had
ontdekt. Met angstige oogjes en vooruitgestoken kop staarde het dier hem
aan.
"Een schildpad!" riep de koning verbaasd, "precies wat ik nodig heb. Wie
in twijfel verkeert raadplege de schildpad!" Zijn stem schalde door de
zaal.
Onze schildpad die zijn kop introk van ontzag, toen hij de koning van
Babylon zag wiens krullende baard nog langer was dan in Egypte en wiens
nagels aan handen en voeten bloedrood geverfd waren en gekromd als
klauwen, herstelde zich vlug. Heel stil zat hij op het podium, recht
voor de koninklijke troon en wachtte op de vragen die de koning hem zou
stellen. Zo gespannen en nieuwsgierig zat hij daar dat hij niet eens
merkte hoe de koning een roodgloeiende staaf van een komfoor lichtte,
dat een slaaf had binnengebracht. En toen die staaf het schild in vijf
stukken spleet, was het een zegen dat dit ook meteen de dood van onze
schildpad betekende. Zo heeft hij nooit ontdekt dat een van de vreemde
gewoonten van de Aziaten was: bij een moeilijk besluit een schildpad met
een gloeiende staaf te bestrijken en dan te zien in hoeveel stukken het
schild brak. Bij een oneven getal luidt het antwoord 'nee', bij een even
getal 'ja'. Een gewoonte die wreed is en ook heel erg dom.
De koning van Babylon dacht dat dit het einde van de schildpad was en
hieruit blijkt dat hij heel dom was. Want een ander woord voor 'einde'
is 'begin'. Ze betekenen precies hetzelfde, alleen in verschillende
richting.
Drie dagen nadat de schildpad had geleerd dat valse hoogmoed dezelfde
nare gevolgen kan hebben als valse nederigheid (die ook hetzelfde
betekenen, in verschillende richting) keek moeder schildpad haar man
nadenkend aan en zei: "Ik geloof dat ik nu maar eens een ei ga leggen!"
Bron: "De scharlaken vis. Egyptische sprookjes" door
Joan Grant. Nederlandse bewerking door Marijke van Raephorst.
Oorspronkelijke titel: 'The Scarlet Fish and other stories' verschenen
bij Methuen & Co. London (1942). Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1973.
ISBN: 90202-45-414
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Het
verhaal van Osiris, Isis en Horus
Graf van Horemheb in het Dal der Koningen, ©Jean-Pierre
Dalbéra
Uit Geb,
de god van de hemel, en Nut, de godin van de aarde werden vier kinderen
geboren: Osiris, Isis, Set en Nepthys.
Osiris was de oudste. Hij was heerser van de onderwereld
en koning van de bovenwereld, waar hij de Egyptenaren leerde hoe ze
moesten leven en hoe ze graan konden verbouwen.
Na iemand's dood kwam hij voor Osiris te staan. Op een weegschaal woog
Anoebis het hart af tegen de veer van Maat, die de waarheid
symboliseerde. Thoth, de god van het schrift en kennis (met de kop van
een ibis) schreef het resultaat op.
Als koning van Egypte trouwde Osiris met zijn zus Isis. Osiris was een
goede koning en dwong respect af van allen die op aarde leefden, evenals
van de goden die in de onderwereld woonden .
Set was echter altijd jaloers op Osiris, omdat hij niet zo gerespecteerd
werd door de bewoners van de aarde en die in de onderwereld. Op een dag
veranderde Set zich in een kwaadaardig monster, viel Osiris aan en
doodde hem. Set sneed Osiris in stukken en verspreidde deze stukken over
alle uithoeken van Egypte.
Met
Osiris' dood, werd Set koning van Egypte, met zijn zuster Nepthys als
vrouw. Nepthys echter had medelijden met haar zus Isis, die eindeloos
weende over haar verloren echtgenoot. Isis, die grote magische krachten
had, besloot haar man te vinden en hem weer zo lang tot leven te wekken
dat ze samen een kind konden krijgen. Samen met Nepthys zwierf Isis door
het hele land, om de verschillende stukken van haar man's lijk te
zoeken. Isis en Nephtys verzamelden alle delen en met behulp van Anoebis,
die de zielen naar de onderwereld leidde en Toth, de scriba van de
goden, zetten ze Osiris weer in elkaar. Zodra ze klaar waren met deze
taak, blies Isis de adem van het leven in het lichaam en zo bracht ze
Osiris weer tot leven. Ze waren weer bij elkaar, en Isis raakte al
spoedig zwanger. Osiris kon vervolgens afdalen in de onderwereld, waar
hij de heer van dat gebied werd.
Detail Philaetempel ©John Campana
De Philaetempel is gewijd aan Isis (Grieks) of Aset
(Egyptisch Au Set).
Isis is een van de belangrijkste godinnen van de Egyptische mythologie,
een typische Moedergodin en symbool van vruchtbaarheid
De
zwangere Isis vluchtte voor Seth. Ze ging in gezelschap van zeven
schorpioenen naar de Nijldelta. In Khemmis baarde ze haar zoon. Toen
Isis’ kind geboren werd, kreeg het de naam Horus, de havik-god. Isis
was zo arm dat ze het kind alleen moest laten om eten te zoeken. Op een
dag werd Horus gestoken door een schorpioen. Isis’ verdriet bracht Ra
tot stilstand en dat was rampzalig voor het land. Er zou geen licht meer
zijn, de bronnen zouden opdrogen en het graan verdorren. Gelukkig zond
Ra Toth om Horus te genezen.
Toen
hij volwassen was geworden, besloot Horus een zaak aan te spannen bij de
rechtbank. Hij wilde dat er een eind kwam aan de heerschappij van Set.
Niet Set, maar hij was immers de rechtmatige koning van Egypte. Er werd
een lange periode geredetwist, en toen daagde Set Horus uit tot het
houden van een wedstrijd. Er werd afgesproken dat de winnaar koning zou
worden.
Set speelde echter vals. Na een aantal wedstrijden, waarin Set vals
speelde en daardoor steeds won, besloot moeder Isis, om haar zoon te
hulp te komen. Set liep in de val, maar smeekte haar om zijn leven te
sparen en Isis liet hem gaan. Toen hij erachter kwam dat ze zijn vijand
in leven had gelaten, werd Horus heel boos op zijn moeder. Hij raasde en
tierde tegen haar, wat hem de minachting van de andere goden opleverde.
Er werd besloten dat er opnieuw een wedstrijd gehouden zou worden, en
Set mocht kiezen wat voor wedstrijd het ging worden. Set besloot dat de
laatste ronde van de wedstrijd een bootrace zou zijn. Om van de
wedstrijd echter een echte uitdaging te maken,besloot Set dat Horus en
hij zouden racen in boten, gemaakt van steen!
Horus was listig en bouwde een boot gemaakt van hout, bedekt met
kalksteen. Toen de goden bij elkaar kwamen om de race bij te wonen,
sneed Set de top van een berg af en gebruikte deze als boot. Maar zijn
‘boot’ zonk onmiddellijk en alle goden lachten hem uit. Set werd hier
boos om en veranderde zichzelf in een nijlpaard en viel Horus’ boot aan.
Horus sloeg de aanval af, maar de andere goden hielden hem tegen vóór
hij Set kon doden. De overige goden besloten dat de wedstrijd was
geëindigd in een gelijkspel. Veel goden stonden sympathiek tegenover
Horus, maar herinnerden zich zijn woede tegenover zijn moeder toen zij
zich mild betoonde ten aanzien van Set. Daarom waren ze niet bereid om
hem volledig te steunen.
Horus en het nijlpaard, Edfu
Uiteindelijk besloten de
goden die
de
rechtbank
vormden,
om een
brief
te
schrijven
naar
Osiris
en hem om advies te vragen.
Wat moesten ze aan met het
koningschap? Osiris reageerde met een
definitief
antwoord:
zijn zoon
was
de
rechtmatige
koning,
en
diende op
de troon geplaatst te worden.
Niemand,
zei
Osiris,
mag
de
troon van
Egypte
innemen
door
middel van
moord,
zoals
Set
had gedaan.
Set
had
Osiris
gedood,
maar
Horus
had
niemand
vermoord,
en
was
daarom de
betere
kandidaat.
De
zon en
de
sterren,
die
Osiris’
bondgenoten
waren,
daalden neer
in
de
onderwereld,
waardoor
het donker werd op aarde.
Na diep beraad kwamen de goden overeen dat
Horus
zijn
geboorterecht
kon
claimen als
koning van
Egypte.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Het Zoroastrisme
Het
Zoroastrisme is één van de oudste monotheďstische religies ter wereld.
Het is ontstaan in Iran.
Zoroaster , ook bekend als Zarathustra, was de Perzische profeet en de
stichter van het Zoroastrisme. Hoewel hij vaak wordt genoemd als een
Iraniër, is zijn geboorteplaats niet helemaal duidelijk. Er wordt wel
beweerd, dat hij werd geboren in het oostelijke deel van het Iraanse
Plateau. Hij heeft de Yasna Haptanghaiti geschreven, evenals de Gathas,
hymnen die de liturgische kern van het Zoroastrisme vormen. Het grootste
deel van zijn leven is bekend door deze Zoroastrische teksten. De taal
van Zoroaster, Oud Avestan, wordt op archeologische en taalkundige
gronden gedateerd in de eerste helft van het 2de millennium v.Chr.
De profeet zou rond 1200-1250 v.Chr. hebben geleefd.
In die tijd bestond er al een religie onder de Iraanse nomaden. Het
nieuwe was, dat zij verschillende natuurgoden aanbaden, terwijl
Zoroaster het geloof in één God introduceerde.
Toen Zoroaster dertig was, kreeg hij een openbaring, die hem duidelijk
maakte dat er maar één God was, die al het goede geschapen had. Hij zag
echter ook vijf andere goddelijke wezens, de Amesha Spentas. Dit zijn de
Heilige Onsterfelijken, een soort ‘werktuigen’ of ‘onderdelen’ van God.
In
het Zoroastrisme is de schepper Ahura-Mazda het goede, en van hem is
geen kwaad afkomstig.
In het Zoroastrisme hebben goed en kwaad verschillende bronnen, met het
kwaad dat tracht de schepping van Mazda (asha) te vernietigen, en het
goede dat probeert hem te steunen. Omdat Ahura-Mazda niet immanent in de
wereld is, wordt zijn schepping vertegenwoordigd door de Amesha Spentas,
door wie de werken van God duidelijk zijn voor de mensheid.
Tegenover Ahura-Mazda staat een slechte God, die verantwoordelijk is
voor al het kwaad in de wereld. Dit is Ahriman of Angra Mainyu (‘de
vernietigende geest’).
Ahriman schiep demonen en viel Ahura-Mazda aan. Maar deze stuurde hem
terug naar de duisternis en zei: ‘Noch onze gedachten, lessen, plannen,
geloven, woorden, noch onze zielen stemmen overeen. Toen schiep
Ahura-Mazda Gayomart, de eerste mens en de eerste vuurpriester. Maar
Ahriman viel opnieuw aan en maakte een vurig gat in de lucht, waarbij
hij honger, ziekte, pijn, lust en dood meebracht. Nu begrensde
Ahura-Mazda de tijd en hij sloot Ahriman op in de schepping. Het lukt
Ahriman niet om te ontsnappen; hij blijft en zal tot het einde der
tijden onheil stichten.
Wat kun je dan doen als mens? Als mens kun je God helpen om de schepping
zuiver te houden, ondanks de aanwezigheid van Ahriman. Goede daden,
goede woorden en goede gedachten zijn hierbij van cruciaal belang. Ook
gebeden opzeggen is belangrijk; gebeden dient men op te zeggen in de
richting van de opkomende zon of bijvoorbeeld in de richting van een
vuur.
De belangrijkste teksten van de religie zijn die van de Avesta, waarvan
een belangrijk deel verloren is gegaan, en waarvan grotendeels enkel de
liturgieën hebben overleefd. De verloren gedeelten zijn alleen bekend
omdat er naar verwezen wordt en omdat er soms geciteerd wordt in de
latere werken, vooral uit de 9e tot 11e eeuw.
In de
een of andere vorm heeft het Zoroastrisme vele eeuwen gediend als de
nationale of de staatsgodsdienst van een aanzienlijk deel van het
Iraanse volk.
De Achaemeniden waren het koningshuis van het Oud-Perzische Rijk, zo
genoemd naar hun voorouder Achaemenes. Het huis werd rond 530 v.Chr.
gesticht door Cyrus de Grote en heerste over een wereldrijk. Het
Oud-Perzische Rijk bereikte rond 500 v.Chr. haar grootste omvang van
6.500.000 km˛ en bevatte toen het grondgebied van hedendaags Armenië,
Turkije, Syrië, Palestina, Irak, Iran, Afghanistan, Egypte en delen van
Griekenland en Pakistan. Het rijk werd ten tijde van Darius III veroverd
door Alexander de Grote in 330 v.Chr.
Het Zoroastrisme nam af toen de Achaemeniden werd binnengevallen door
Alexander de Grote, waarna het instortte en gedesintegreerd raakte en
het werd geleidelijk verder gemarginaliseerd door de islam vanaf de 7e
eeuw met de ondergang van de Sassanieden.
(Het Nieuw-Perzische of Sassanieden-rijk bestond tussen de 3e eeuw en de
7e eeuw. Het Sassanieden-rijk bereikte in 629 haar grootste omvang en
werd uiteindelijk in 651 door het Arabische Rijk veroverd.)
De politieke macht van de pre-islamitische Iraanse dynastieën verleenden
het Zoroastrisme een immens prestige in de oudheid, en enkele
toonaangevende leerstellingen werden door andere religieuze systemen
overgenomen. Het kent geen grote theologische verschillen (de enige
belangrijke scheuring is gebaseerd op kalenderverschillen), maar het is
niet uniform. Invloeden uit de huidige tijd hebben een aanzienlijke
invloed op individuele en lokale overtuigingen, praktijken, waarden en
woordenschat. Soms worden nieuwe ideeën samengevoegd met de oude
traditie, in andere gevallen worden oude waarden verdrongen. Er wordt
geschat dat er wereldwijd tussen de 124.000 en 190.000 aanhangers van
het Zoroastrisme zijn.
Saoshyant is een figuur die te maken heeft met de eschatologie in het
Zoroastrisme. Een soort verlosser. (Eschatologie is de 'leer van de
laatste dingen'. Deze in oorsprong westerse term verwijst in
christelijke, joodse en islamitische religies naar wat wordt omschreven
als het einde van de wereld of het einde der tijden.)
Volgens de Iraanse mythologie kent de wereld vier tijdperken van elk
drieduizend jaar. Na het laatste komt de verlosser Saoshyant, die de
wereld vernieuwt. De aarde zal dan worden gereinigd door een vloed van
vloeibaar metaal. De mensen worden bevrijd door een stortbui van vuur,
van warme melk voor de rechtvaardigen.
- - -
- -
Alle hulp om dit onderdeel over
Zoroastrisme te
verbeteren of extra informatie om Zoroastrisme ook toe te kunnen voegen
aan 'religie' ( http://www.cedargallery.nl/nlreligie.htm
) is welkom!
Evenals verhalen en foto's die met dit onderwerp te maken hebben:
cedars@live.nl
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Hyacinthus
Een van Apollo’s liefdes was Hyacinthus, de
sterfelijke en knappe zoon van de muze Clio. Hij werd ook bewonderd door
de Westenwind, Zephyr.
Apollo en Hyacinthus wierpen om de beurt discus. Hyacinthus, die indruk
wilde maken op Apollo, rende naar de discus om deze te vangen voor hij
de grond zou raken. Maar door een ongeluk greep hij mis en werd hij door
de discus geraakt . Hij stortte neer en stierf.
Er bestaat echter ook een andere versie van dit ongeluk, waarin de god
Zephyr verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van Hyacinthus.
Omdat Hyacinthus zo mooi en begerenswaardig was, ontstond er een vete
tussen Zephyr en Apollo. In een jaloerse bui doodde Zephyr Hyacinthus
door Apollo’s discus uit de koers te blazen toen de twee een
sportwedstrijd hielden.
In beide gevallen werd Hyacinthus echter gedood door de discus.
Toen Hyacinthus stierf wilde Apollo niet, dat Hades de jongeman zou
opeisen. Apollo ging daarom naar de plek waar het bloed was neer
gedruppeld en daarop verscheen hier de blauwe hyacint.
Volgens Ovidius bedekten de tranen van Apollo de bloemblaadjes met
vlekken, die de mythologische hyacint onderscheiden van andere
hyacinten.
De dood van Hyacinthus, ca. 1753
Giovanni Battista Tiepolo (1696-1770)
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Cedar Gallery is een non-profit site. De verhalen worden
enkel gepubliceerd voor educatieve doeleinden, om mensen te informeren
of te vermaken en met goede bedoelingen. Als iets niet conform de regels
voor copyright gebeurt, stuur ons dan een bericht, zodat we het verhaal
waarop dit betrekking heeft, zo spoedig mogelijk kunnen verwijderen. We
garanderen dit binnen 100 uur te doen (afwezigheid vanwege vakantie of
ziekte buiten beschouwing gelaten).
Cedar Gallery behoudt zich het recht voor na te gaan of
de persoon die bezwaar aantekent daartoe gerechtigd is.
top |
vorige
|
Titels
De
boer en de zakenman (Ned.)
De dappere uit het noorden en de dappere
uit het zuiden (Mongolië)
Ekhji Mergen
of Waarom de marmot geen duim heeft (Monogolië)
De haas
en de kikvorsen
Heer Halewijn
Hercules
of Herakles (Griekenland)
Hyacinthus
De
koning van India (India)
Ištar
Het gedicht van Sint Joris en de Draak
De
slak en de kersenboom
Met
de nachtmare getrouwd (Ned.)
Het
verhaal van de os (Mongolië)
Osirirs,
Isis en Horus (Egypte)
Ra, de
Zonnegod (Egypte)
De trotse
schildpad (Egypte)
Vrouw Holle
(Ned.)
De zwaluw en de kleine vogels
De Zondvloed
Het
Zoroastrisme (Iran)
Een legende (afgeleid van het Latijn legenda) is
oorspronkelijk een alternatieve levensbeschrijving van een
heilige met toegevoegde fictieve elementen, waarin aan de
betreffende persoon allerlei wonderen toegedicht worden. In de
kloosters werd bij de Metten en bij de maaltijden voorgelezen
uit boeken met levensbeschrijvingen van heiligen. Die teksten
werden in het middeleeuwse Latijn aangeduid met legenda. Van het
woord legere is via lectus (gelezen) en lectio (lezing) het
Nederlandse woord les afgeleid. Als genre behoort een legende
tot het volksverhaal.
Onder legende verstaat men tegenwoordig dan ook een traditioneel
christelijk (met name katholiek) volksverhaal, waarin een
centrale rol is weggelegd voor een heilige, Jezus Christus,
Maria, of een heilig voorwerp. De verhalen kunnen bijvoorbeeld
gaan over Bonifatius, Sint Nicolaas en daarnaast over een hostie
die niet verbrand kan worden, een bron die geneeskrachtig water
verschaft, of een heiligenbeeld dat steeds op een bepaalde
locatie terugkeert. Ook (moderne) wonderlijke verhalen over
(bloed) huilende Mariabeelden of over bijbels die onbrandbaar
blijken, behoren tot de legenden.
De betekenis van het woord legende is later in de volksmond
uitgebreid naar allerlei soorten verhalen die als waar gebeurd
doorverteld worden, hoewel ze niet historisch of
wetenschappelijk te bewijzen zijn. De legende wordt dan algemeen
begrepen als een oud volksverhaal. Voorbeelden hiervan zijn de
urban legends over het bestaan van het Monster van Loch Ness en
de Yeti. Het gebruik van het woord 'legende' is in deze zin
foutief gebruikt. In het Nederlandse verhaalonderzoek gaat men
namelijk uit van het Duitstalige wetenschappelijke onderzoek
(Legende naast Sage), en niet van het Engelse legend.
Legendes
zijn waarschijnlijk de oudste voorbeelden van volksliteratuur in
Mongolië. Het schijnt een van de basisbenodigdheden van de mens
(overal in de wereld) te zijn om de wereld om hem heen te
begrijpen.
Vandaag de dag is er
de wetenschap. Hierdoor weten we dat bergen zijn ontstaan door
vulkanische activiteiten of continentale driften. Vroeger wisten ze dit
nog niet, dus de bevolking die honderden jaren geleden leefden,
probeerde andere verklaringen te vinden. Deze verklaringen kwamen in de
wereld als verhalen en dat was de geboorte van legendes.
Deze verhalen spelen in sommige landen nog steeds een belangrijke rol.
Een fabel, in het Grieks ainos (prijzenswaardig
exempel), in het Latijn fabula is een korte, verzonnen
vertelling die een zedenles aanschouwelijk voorstelt.
Er bestaan verschillende subgenres, maar het bekendste is het
dierdicht, waarin menselijke eigenschappen naar dieren
getransponeerd worden, en waarin dieren (soms ook planten of
dingen) als handelende en sprekende personen optreden. Het gaat
dan meestal om één menselijke eigenschap. De lezer komt niet
veel over het ‘personage’ te weten en deze ontwikkelt zich ook
niet in de loop van het verhaal.
De zedenles of moraal kan zich bevinden aan het begin van het
verhaal, en dan spreekt men van een promythion, maar hij kan
evengoed door één van de verhaalfiguren worden uitgesproken, of,
als epimythion, door de vertelfiguur aan het einde worden
toegevoegd. In dit laatste geval wordt de clou dus niet direct
prijsgegeven. Het corpus van het verhaal bestaat uit de actio
(actie), reactio (reactie) en de eventus (resultaat).
Het genre is heel oud en wereldwijd bekend. Waarschijnlijk is
het duizenden jaren geleden (in het tweede millennium v.Chr.)
ontstaan in het oude India en iets later wellicht via
Mesopotamië en Egypte naar Klein-Azië en Griekenland gebracht.
In het Oude Testament is het genre vertegenwoordigd met twee
fraaie voorbeelden: de fabel van Jotam (Rechters 9, 7-15) en die
van de Israëlitische koning Joas (2 Koningen 14, 9; ook 2
Kronieken 25, 18); beiden steken de draak met de pretenties van
onbelangrijke lieden.
Vooral in het klassieke Griekenland waren fabels een succes.
De oudste Griekse fabels treffen we aan bij Hesiodus en bij
Archilochus. Deze dichters namen, zoals gebruikelijk was
gedurende de hele oudheid, fabels als exempla op in hun werk.
De bekendste fabeldichter uit het oude Griekenland was de
legendarische, volgens de overlevering gebochelde ex-slaaf
Aisopos (later gelatiniseerd tot Aesopus). Hij wordt beschouwd
als de vader van de Europese fabelliteratuur, en aan hem werden
vrijwel alle fabels uit de oudheid toegeschreven. Zijn aandeel
in de ontwikkeling van het genre is evenwel niet met zekerheid
vast te stellen, want het is zeer de vraag of hij wel echt
bestaan heeft.
Verder hebben Demetrius van Phalerum en de Syriër Babrius (2e
eeuw na Chr.) een rol gespeeld in de ontwikkeling van de fabel.
De oudst bewaard gebleven verzameling van Griekse fabels staat
op naam van deze Babrius. Aphthonius van Antiochië (ca. 400 na
Chr.) nam een veertigtal prozafabels op in zijn Retorische
Vooroefeningen.
De Latijnse fabelliteratuur is vrijwel geheel aan de Griekse
schatplichtig. De oudste Latijnse fabel vindt men bij Ennius (de
boer en de leeuwerik). Horatius last soms fabels in zijn werken
in: onder meer de stadsmuis en de veldmuis (Satiren II, 6,
80-117) en de vos en de wezel (Brieven I, 7, 29-33). In de 1e
eeuw na Chr. bewerkte Phaedrus een aantal aesopische fabels in
Latijnse jambische senaren. Deze werden later (5e eeuw?) in
proza geparafraseerd onder de titel Romulus (de zgn. Latijnse
Aesopus). Rond 400 na Chr. presenteerde Avianus een bewerking in
Latijnse disticha van 42 fabels van Babrius.
Na de Oudheid is de fabeltraditie nog voortgezet.
Hoofdzakelijk via Avianus en de zgn. Romulus, die als
schoolboeken zeer populair waren, bleven de antieke fabels in de
Middeleeuwen bekend. Reeds vroeg werden ze ook in de volkstalen
overgezet, waarvan de Esopet, een Middelnederlandse bewerking
van de aesopische fabels, een mooi voorbeeld is. De bekendste
navolger van Aisopos is echter de Fransman Jean de la Fontaine.
Mythen zijn verhalen over het ontstaan van de wereld
en de mensheid, over daden van goden en helden, en over het
einde der tijden. Deze verhalen verklaren en rechtvaardigen de
wereld en definiëren de rol van de mens in de schepping.
Het woord 'mythe' komt van het Griekse woord 'mythos': 'woord'
of 'verhaal'. Net als poëzie biedt mythologie een manier om de
wereld te bergijpen door middel van een metafoor.
Schepping
Veel mythologieën hebben hun oorsprong vóór het begin der
tijden, bij het ontstaan van het idee van een schepper.
De wereld is geschapen door een goddelijk wezen.
|