K'wei
EEN
student, Choen K'wei genaamd, die even bekend was vanwege zijn
lelijkheid als om zijn literaire kwaliteiten, was als nummer één
geslaagd voor de academische examens van de hoofdstad.
Nu was het de gewoonte van de keizer om de beste kandidaat eigenhandig
een gouden roos te overhandigen. Iedereen was hiervan op de hoogte. Zo
ook Choen K'wei. Hij begaf zich dan ook op weg naar de keizer en meldde
zich daar aan, om de beloning die hij eerlijk had verdiend, in ontvangst
te nemen. Maar toen de keizer zijn afstotende gezicht zag, schrok hij
vreselijk. De lelijkheid van Choen K'wei wekte bij hem zo'n enorme
weerzin op, dat hij hem de roos botweg weigerde.
Choen K'wei kon deze reactie van de keizer niet verdragen. In wanhoop
verliet hij het paleis en stortte zich in zee. Maar op het ogenblik dat
hij voorgoed in de golven dreigde te verswijnen, nam een geheimzinnig
zeemonster hem op de rug en bracht hem weer naar de oppervlakte.
K'wei keerde echter niet meer tot de levenden terug, maar hij steeg op
naar de hemel. Sindsdien staat er aan de hemel het gesternte K'wei, een
naam die door de Chinezen aan de zestien sterren van de constellatie
Andromeda en Pisces werd gegeven.
K'wei, die tijdens zijn aardse bestaan zulke grote literaire kwaliteiten
had, werd al snel door studenten en geleerden als god van de literatuur
vereerd. Na enige tijd werd er ook aan hem geofferd. Het sterrenbeeld
werd als het paleis van een god beschouwd.
Deze legende werd de inspiratiebron voor een uitdrukking die men in
China vaak gebruikt wanneer iemand als nummer één voor een examen
slaagt: 'toe chan ao t'ou'. Wat zoiets betekent als 'Je staat in je
eentje op de kop van het zeemonster'.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
De
legende van Yü Hwang
In oude
tijden was er een koninkrijk, genaamd Kwang Yen Miao Lo Kwo. De koningin
van dit land was al een beetje op leeftijd en tot haar grote verdriet
had ze nog steeds geen zoon gebaard. Daarom werden op een dag alle
taoïstische priesters uit de omgeving in het paleis ontboden om er een
plechtige eredienst te organiseren. De priesters baden de hele dag in de
hoop dat de troon een erfgenaam zou worden geschonken. Toen het nacht
werd en de koningin zich in haar kamer had teruggetrokken, kreeg ze een
visioen. Lao Chün verscheen voor haar, zittend op een draak en met een
jongetje op zijn arm. Hij zweefde uit de hemel op haar af. De koningin
smeekte hem haar het kind te geven, als erfgenaam voor de troon.
Lao Chün glimlachte en overhandigde haar het kind. De koningin bedankte
hem uit de grond van haar hart.
Toen de koningin de volgende ochtend wakker werd, bleek ze in
verwachting te zijn en tegen het einde van het jaar werd er in het
paleis een prins geboren. De jongen groeide voorspoedig op. Het was een
bijzonder kind, dat al vanaf zijn vroegste jeugd medelijden toonde met
de armen. Bij de dood van zijn vader besteeg hij de troon, maar al na
zeer korte tijd deed hij afstand van de troon. Hij wees zijn eerste
minister aan als zijn opvolger. Zelf ging hij leven als een kluizenaar.
Hij vestigde zich op de berg Hsioe Yen in Yünnan en bereikte daar een
hoge graad van geestelijke ontwikkeling. Naast zijn leven als kluizenaar
bracht hij de dagen van zijn leven door met het genezen van zieken en
het redden van levens. Hij leidde een leven vol naastenliefde.
Hua Sanchuan (1930-2004)
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
De
hemelse fluitspeler
Een
Chinees sprookje over een drakenkoning en een bamboefluitspeler
Lang, lang geleden leefde er aan de voet van de Vijfvingerberg een man,
die zeer bedreven en mooi op de bamboefluit kon spelen. De muziek die
hij maakte was nog klankvoller dan het gezang van de wielewaal, de
trillers waren nog helderder dan die van de lijster, en de reeks tonen
was nog overvloediger dan die van de leeuwerik, die bij zijn
jubelconcert in de lucht omhoog stijgt.
Als het fluitspel klonk floten de vogels niet meer, maar gingen op
takken en schuttingen zitten om te luisteren en de boeren rustten uit
van hun werk op het veld.
Bij het horen van zijn muziek glimlachten de oude mannen en herinnerden
zich weer hun jeugdjaren, terwijl de kinderen van plezier dansten en
pret maakten.
Vanwege de betovering van zijn muziek geloofden de mensen dat hij iets
bovenaards over zich had en noemden hem de Hemelse Fluitspeler.
Op een dag gaf de drakenkoning van de Zuidzee een feestdiner, waarvoor
hij een groot aantal onsterfelijken uitnodigde.
De koning droeg een drakenmantel met een gordel uit jade; de gasten
waren eveneens in prachtige en kostbare gewaden gehuld. Zo zaten ze
gezamenlijk aan de feestdis.
Toevallig was net op dat moment de Hemelse Fluitspeler bij de oever van
het meer aangekomen, nadat hij tien dagen en nachten rondgezworven had.
Hij wierp zijn visnet in het stille meer, ging op de stenen rand zitten
en begon op zijn bamboefluit te spelen.
Juist toen de drakenkoning zijn beker hief om de onsterfelijken toe te
drinken, hoorde hij de tonen van deze betoverende muziek. De gasten
raakten zo in vervoering dat de jadebekers uit hun vingers gleden en op
de grond vielen. Het hele feest verloor aan glans door dit wondermooie
spel. De Hemelse Fluitspeler wist niet dat er onsterfelijken naar hem
luisterden. De onsterfelijken van hun kant waren ervan overtuigd dat de
fluitspeler een der hunnen was, die uit de hemel naar beneden gekomen
moest zijn.
De drakenkoning zelf was zo verrukt van de mooie muziek, dat hij de
fluitspeler wilde uitnodigen zijn zoon les te geven. Hij spoorde al gauw
de bron van de muziek op en vond tenslotte de man aan de oever. De
Hemelse Fluitspeler wilde zijn zoon wel les geven; hij haalde zijn net
op, stak de bamboefluit in zijn gordel en ging met de drakenkoning naar
diens paleis. Spoedig kreeg hij heimwee. De tijd leek stil te staan, een
dag was voor hem als een jaar. Na drie lange jaren had de zoon van de
drakenkoning eindelijk geleerd hoe hij op de fluit moest spelen en de
Hemelse Fluitspeler verzocht de koning terug te mogen keren. De
drakenkoning was erg blij dat zijn zoon het fluitspel geleerd had en
besloot de leraar met een prachtig geschenk te belonen. Hij gaf zijn
zoon bevel zijn leraar mee te nemen naar de schatkamer, waar hij twee
zeer waardevolle stukken mocht uitzoeken.
De Hemelse Fluitspeler en zijn leerling betraden het enorme gebouw met
zijn ruime schatkamer, waarin alle schatten van de koning bewaard
werden. De kostbaarheden liepen in de honderden, ja in de duizenden.
Op een plank glinsterden met bont gefonkel prachtige, zware edelstenen:
rode, groene, gele, blauwe en violette. Op een andere plank flonkerden
zware goudstaven.
Bamboekorven in alle grootten hingen aan de wanden, en in een kast lagen
rieten regenjassen in verscheidene lengten. De Hemelse Fluitspeler liep
overal langs en bleef tenslotte bij de bamboekorven staan. Hij overlegde
bij zichzelf: als ik er daar een van neem, heb ik iets waarin ik de
gevangen vis en de garnalen kan meedragen. Hij nam dus een middelgrote
bamboekorf van de wand en bevestigde deze aan zijn gordel.
Toen liep hij nog een eindje door en stond stil bij de kast met
regenjassen. Hij dacht: als ik een van deze jassen neem, kan ik ook bij
regen uit vissen gaan. Met deze gedachte nam hij een middelgrote rieten
regenjas uit de kast en wierp deze over zijn schouder. Toen hij zijn
keus gemaakt had, leidde de zoon van de drakenkoning hem weer de
schatkamer uit.
"Waarom kies je zulke gewone dingen en geen kostbare stenen, goud of
zilver?" vroeg de jongen.
"Goud en zilver zijn niet de nuttigste zaken," antwoordde de Hemelse
Fluitspeler met een glimlach. "Na verloop van tijd zullen door ruil of
verkoop dergelijke dingen in andere handen overgaan en je niet meer
toebehoren. Maar nu, nu ik deze korf en deze jas heb, kan ik iedere dag
gaan vissen en zal ik nooit verhongeren."
Toen hij thuiskwam, deed de Hemelse Fluitspeler een ontdekking. Tot zijn
grote verbazing waren de korf en de jas geen gewone zaken, maar
werkelijke schatten. Kwam hij hongerig en zonder succes terug van de
visvangst, dan vond hij steeds kostelijke spijzen in zijn korf. Hij had
dus altijd een overvloedige, kostelijk geurende maaltijd.
Wilde hij gaan vissen in de Zuidzee of garnalen vangen aan de Oostzee,
dan spreidde de rieten regenmantel zich uit als een paar vleugels en
droeg hem naar de gewenste plaats.
Na vele jaren vloog de Hemelse Fluitspeler nog eens naar de top van de
Vijfvingerberg. Op zijn rug droeg hij de bamboekorf en om zijn schouders
wapperde de wonderlijke rieten regenmantel.
Op de berg aangekomen begon hij op zijn fluit te spelen en de
betoverende klanken drongen door tot de wolkenzee.
Sindsdien bracht zijn muziek steeds vreugde en geluk aan alle mensen.
Bron:
"Chinese sprookjes" uitgegeven door Elmar, Rijswijk, 1990. ISBN:
90-6120-8343
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
De
onbespeelbare harp
Een
Chinees sprookje over een rode draak en een oude boom
Er was eens een
keizerrijk. Midden in dat keizerrijk lag een groot bos. En precies
midden in dat bos stond een reusachtige, eeuwenoude boom. Op zekere dag
was de keizer op een rijtoer door zijn land, kwam in dat bos, zag de
boom en zei: "Wat een pracht van een boom!"
Hij liet zijn hele hofhouding halt houden, zijn draagkoets neerzetten,
hij stapte eruit en met al zijn hovelingen achter zich aan liep hij naar
de boom toe. Hij liep eromheen, een tweede keer, een derde keer, toen
sprak hij: "Ik heb een idee. Ik wil dat van deze boom een harp wordt
gemaakt voor mij in mijn paleis!"
Dus op diezelfde dag begonnen een heleboel dienaren te graven bij de
wortels van de boom, te hakken, te zagen en terwijl ze zo ingespannen
bezig waren... stuitten ze op een rode draak! Die had diep in de
duisternis onder de wortels van de boom al duizenden jaren opgerold
liggen slapen. Op het moment dat het zonlicht zijn ogen raakte, werd hij
wakker, schoot als een rode vlam langs de stam omhoog, spreidde zijn
vleugels in de boomkroon en vloog als een rode vuurpijl weg naar de
horizon. En op hetzelfde moment donderde de boom met luid geraas neer op
de aarde.
De beste instrumentenmakers van het keizerrijk begonnen de boom te
ontdoen van bladeren en van takken, en maakten er een prachtige harp
van. Die werd op een grote wagen geladen en met feestmuziek naar het
paleis vervoerd. Daar werd hij opgesteld midden in de troonzaal. Gongs
werden geslagen. De keizer verscheen met zijn hele hofhouding, hij zette
zich op zijn troon en ook de andere aanwezigen gingen zitten.
Op een teken van de keizer trad een van de beroemdste harpspelers van
het rijk de zaal binnen, wierp zich ter aarde, boog voor de koning, een
tweede maal, een derde maal... Toen stond hij op, liep trots naar dat
reusachtige instrument, greep in de snaren en begon te spelen.
Vals! Zo vreselijk vals had nog nooit iemand eerder op een harp horen
spelen! De man werd lijkbleek. De eerste minuten bleef het onder het
publiek doodstil. Dat dacht: het is zeker moderne muziek, daar zijn we
nog niet aan toe of zo. Toen schoot een hofdame in de lach. Daarna nog
eentje. Toen begon het hele publiek een beetje te mompelen. De
harpspeler zag uit zijn ooghoek het gezicht van de keizer langer en
langer worden. Tenslotte, meer dood dan levend, hield hij op met spelen
en verliet verdwaasd de zaal.
Een tweede, niet minder beroemde harpspeler zag hem daar gaan en dacht:
"Kijk, dit is nou het moment waarop ik jaren heb gewacht." Hij liep naar
de keizer, boog, een tweede keer, een derde keer, stapte op de harp af,
greep in de snaren en begon te spelen.
De harp begon te krijsen! De harpspeler wist niet hoe gauw hij de zaal
moest verlaten.
Bij een derde harpspeler kwam er helemaal geen geluid uit de harp.
Bij de vierde sprongen alle snaren en toen sprong ook het geduld van de
keizer. Hij sprong op en riep dat alles afgelopen moest zijn. Met zijn
hofhouding achter zich aan liep hij naar de uitgang van de zaal.
Daar aangekomen draaide hij zich om en siste: "Weg met die harp. Uit
mijn ogen! Breng hem naar de diepste kelder van mijn paleis. Ik wil dat
ding nooit meer zien!"
De keizer vertrok. Er werd een stel dragers geroepen om de harp te
versjouwen. Met vereende krachten wisten ze het gevaarte op te tillen en
al de wenteltrappen af te dragen naar de onderste kelder van het paleis.
Daar duwden ze het ding naar een donkere hoek.
Lange tijd ging voorbij. De harp raakte vergeten en werd onder stof
bedolven. Als je hem daar zo zag staan, in het halfduister, was het net
of hij stond te dromen... Te dromen van de tijd dat hij nog een jonge
sterke boom was, geworteld in de aarde... met zijn bladerkroon opgericht
naar de hemel... vogels, nesten bouwend in zijn takken!
Hij droomde van alle stormen en orkanen die hij had overleefd. Hij
droomde van alle jaren van oorlog die hij had gezien onder de mensen...
van alle jaren van vrede die hij had meegemaakt... hij droomde van alle
kinderen die ooit hadden gespeeld in het gras aan de voet van zijn
stam...
Zo verstreken er vele jaren.
Op zekere dag werd er 's ochtends heel vroeg op de hoofdpoort van het
paleis gebonsd. De poort werd geopend en er stond een man, van top tot
teen in een vuurrood gewaad gewikkeld. Hij zei: "Ik heb gehoord dat er
hier een harp moet zijn en dat het niemand lukt erop te spelen. Ik zou
het graag eens proberen."
Dat werd hem door alle hovelingen ten sterkste afgeraden: "Kerel, je
lijkt wel gek! Als de keizer alleen al over die harp hoort praten...!
Maak dat je wegkomt!"
"Toch wil ik het proberen."
"Man, je kop gaat eraf! Je komt niet levend het paleis uit! Geloof het
nou!"
Maar wat ze ook zeiden, hij hield vol: "Ik wil het toch graag proberen."
De man betrad het paleis en wachtte af. Tenslotte werd hij naar de
keizer gebracht. Die luisterde naar zijn verzoek en zei toen bars:
"Goed! Op je eigen verantwoording!" Dus na al die tijd werd de harp uit
zijn donkere hoek getrokken en met veel moeite alle wenteltrappen op
naar boven gesjouwd. Hij werd afgestoft, gestemd en in de troonzaal
opgesteld. Gongs werden geslagen, en weer verscheen de keizer met zijn
hele hofhouding.
Nadat iedereen was gaan zitten, verscheen de vreemdeling. Hij boog diep
voor de keizer, een tweede keer, een derde keer. Daarna ging hij naar de
harp.
Hij liep negen maal om het instrument heen.
Daarna legde hij zijn ene hand op het hout en zijn andere hand op de
snaren - als een ruiter die zijn paard wil kalmeren.
Toen het eerste akkoord opklonk, was het alsof het hele keizerrijk de
adem inhield, want de harp begon te zingen. Hij zong en zong van alles
waarover hij gedurende al die jaren in het donker gedroomd had... Hij
zong zijn hele leven uit!
En toen de harp uiteindelijk zweeg, vroeg de keizer: "Hoe is dat
mogelijk, dat het al die anderen niet gelukt is en jou wel? Hoe kan dat"
"Heer," zei de man, "al die anderen probeerden alleen hun eigen muziek
te spelen. Ik daarentegen, heer, liet het aan de harp over haar eigen
thema te kiezen. En toen ik aan het spelen was, heer, wist ik niet meer
of ik het was, die de harp bespeelde - of dat het de harp was... die mij
bespeelde!"
De man werd met geschenken overladen en verdween uit het keizerrijk.
Niemand heeft hem ooit nog teruggezien...
Bron: "De Wolkenberg.
Oosterse sprookjes" verteld door Peter van der Linden. Ziederis,
Rotterdam, 2004. ISBN: 90-70042-07-X
Li Tongan
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
Het verhaal van de keukengod
Er was eens een metselaar, Tsao-wang genaamd, die altijd arm was. Hoe
hij zich ook inspande, wat hij ook deed, hij bleef arm.
Ten slotte zat er niets anders op dan dat zijn vrouw maar met iemand
anders moest trouwen. Tsao-Wang bleef alleen achter.
Op een dag had Tsao-Wang een klus bij een man, voor wie hij nog niet
eerder had gewerkt. Hij wist niet, dat dit de nieuwe echtgenoot van zijn
vrouw was. Zijn ex-vrouw, die nog altijd om hem gaf, probeerde hem te
helpen. Ze bakte koekjes voor hem en stopte daar munten in. Zo zou haar
ex-man het in elk geval een beetje beter krijgen.
De metselaar was echter niet alleen een arme man, maar ook een goed
mens. Hij had de koekjes wel meegenomen, maar deelde ze uit.
Toen hij later ontdekte, dat er munten in de koekjes zaten en dat het nu
zijn eigen schuld was dat hij nog steeds zo arm was, werd hij wanhopig.
Hij doodde zichzelf uit frustratie.
Maar de heer van de hemel had medelijden met hem en maakte hem god van
de keuken.
Nu hangt zijn afbeelding in alle keukens.
Een keer per jaar gaat hij naar de hemel om verslag uit te brengen over
het gedrag van de gezinnen op aarde. Iedereen wil graag, dat hij een
goed woordje voor hen doet. Daarom smeren veel mensen honing op zijn
mond.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
Het
plukken van de perzik
Chang
Tao-ling wordt als grondlegger van het moderne taoïsme beschouwd. Zijn
recepten voor onsterfelijkheidspillen en de ontdekking van een talisman
om alle soorten ziekten te genezen gaven hem groot aanzien.
Het verhaal gaat dat Chang Tao-ling er helemaal niet op was gebrand om
al te snel in de hemel te komen. Hij nam daarom slechts een beetje van
het onsterfelijkheidsmedicijn en verdeelde de rest onder zijn
bewonderaars. Men vertelt ook van hem dat hij minstens twee
persoonlijkheden had. Zijn ene zelf leidde een rustig leven en bracht
zijn tijd door met varen in een bootje op een klein meer dichtbij zijn
huis. Zijn andere zelf had meer taken. Deze ontving bezoek en onderhield
zijn gasten. Eens zei dit zelf tot zijn aanhangers: "Jullie kunnen niet
zoals ik de aarde verlaten, maar als jullie mijn voorbeeld volgen,
kunnen jullie je leven met een paar eeuwen verlengen. Wat jullie nodig
hebben is de toverformule ".
Hij voorspelde, dat er binnenkort een vreemdeling zou komen en dat er
dan gekeken zou worden wie het waard was om de formule te ontvangen.
Zoals hij voorspeld had, gebeurde. Een man, genaamd Chao Shêng
arriveerde uit het oosten. Chang Tao-ling herkende hem direct als de
persoon die hij had aangekondigd. Chang verwelkomde hem en nodigde hem
en zijn aanhangers uit hem te volgen. Zo begonnen ze aan een klim naar
de hoogste top van de Yün T'ai. Vermoeid zetten ze zich aan het eind van
de dag boven op de berg neer. Op een plek bij een vooruitstekende
rotspunt, waar een perzikboom zijn takken als armen over de bodemloze
afgrond uitstrekte. Vol bewondering keken de leerlingen van Chang naar
deze reusachtige boom, zo zwaar van talrijke rijpe vruchten.
Chang sprak tot zijn leerlingen: "Deze perzikboom hangt vol met rijpe
vruchten. Degene onder jullie die de vruchten van die boom durft te
plukken, zal ik de goddelijke formule meedelen."
De leerlingen bogen zich naar voren om de boom te bekijken en enkele van
hen waagden zich op het randje van de rots. Maar niemand waagde het erop
om in de boom te klimmen. Alleen de vreemde gast, Chao Shêng. Deze had
zich eerst bescheiden op de achtergrond gehouden, maar nu niemand het
erop waagde om de uitdaging van Chang aan te gaan, raapte hij alle moed
bij elkaar. Voorzichtig liet hij zich over de rotspunt glijden en beetje
bij beetje liet hij zich zakken tot hij een tak van de perzikboom
bereikte. Hij stond daar, boven de afgrond, alsof hij vaste grond onder
zijn voeten had. Vol vertrouwen begon hij perziken te verzamelen, die
hij in zijn mouw bewaarde. Toen hij echter terug wilde keren naar de
anderen, kon hij de loodrechte rotswand niet beklimmen. Hoe hij het ook
probeerde, de perziken in zijn mouwen zaten hem in de weg. Er zat niets
anders op dan eerst de perziken naar boven te gooien. Zo gezegd, zo
gedaan. Hij gooide alle perziken één voor één naar Chang Tao-ling, die
ze verdeelde onder zijn leerlingen. Iedereen kreeg er een en ook de
meester zelf at een vrucht. De laatste perzik bewaarde hij voor Chao
Shêng, die hij weer naar boven hielp. Op een wonderbaarlijke manier. Hij
strekte zijn arm uit, die wonderlijk genoeg steeds langer werd. Net zo
lang tot hij Chao Shêng kon pakken en helpen. Het deed de aanwezigen
perplex staan.
Toen Chao zijn perzik verorberd had, stond Chang op, liep naar de rand
van de afgrond en zei lachend: "Onze gast was zo moedig in de boom te
klimmen en geen ogenblik gleed zijn voet uit. Ik zal zijn voorbeeld
volgen en zelf ook een poging wagen; wanneer ik slaag is een grote
sappige perzik mijn beloning."
Na deze woorden sprong hij naar beneden en kwam in de takken van
de perzikboom terecht. Chao Shêng sprong hem na en toen vatte ook een
van de leerlingen moed en ook hij waagde de sprong. Ook hij
belandde veilig in de boom. Zo stonden er drie personen in de perzikboom
boven de afgrond. Chang kwam daar zijn belofte na en vertelde zijn beide
metgezellen de toverformule.
Drie dagen later vertrokken de twee bevoorrechte personen naar huis. Zij
regelden daar al hun zaken en toen dat gebeurd was, begaven ze zich
samen met de meester en alle leerlingen naar de bergtop. De meester en
zijn beide dappere leerlingen stegen toen alle drie bij vol daglicht op
naar de hemel, nagestaard door de achterblijvers, tot ze uit het zicht
verdwenen waren.
Liu Xuejian
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
Het volgende verhaal hoorden we in Beijing, in
het Zomerpaleis. Nu kregen we het via de mail (cedars@live.nl)
toegestuurd.
Kwan Yin, de Godin van de Genade
Een boeddhistische legende over het leven van Kwan Yin
Koning Miao Chuang en zijn vrouw waren beiden al vijftig jaar geworden,
zonder dat de goden hun kinderen geschonken hadden. Maar daarvoor was
een reden. De koning had in zijn oorlogen veel bloed doen vloeien, en nu
werd hij op deze wijze gestraft. Doch eindelijk, eindelijk lieten de
goden zich door zijn gebeden vermurwen. Een dochter werd hem geboren en
een jaar later nog een tweede. De koning en de koningin waren erg blij,
dat ze nu tenminste niet kinderloos zouden sterven. Maar de koning
verlangde een zoon te bezitten, die hem kon opvolgen.
"Waarom heb ik zoveel oorlogen gevoerd? Waarom heb ik me zoveel moeite
gegeven mijn vijanden te verslaan? Waarom heb ik zoveel gevaren
getrotseerd? Het is immers alles vergeefs geweest, als ik geen zoon heb,
die mij kan opvolgen. Want dan is mijn leven gelijk aan een kaars, die
opbrandt, zonder een spoor achter te laten," dacht hij vaak in stilte.
Weer werd hem een kind geboren en weer was het een meisje...
In droeve gedachten verzonken zat de koning eens in zijn tuin en staarde
voor zich uit. Zo zag zijn eerste minister hem zitten. Deze trachtte
zijn meester te troosten met de volgende woorden: "Het is waar, dat de
goden u geen zoon geschonken hebben. En daar kan helaas geen mens wat
aan veranderen. Maar als uw drie dochters volwassen zijn, kunt ge de
drie edelste zonen uit het rijk voor hen uitzoeken. De bekwaamste van uw
schoonzoons zal uw opvolger zijn. Wie zal hem dan het recht op de troon
betwisten?"
"Dat is waar," zei de koning. "Ik zal de bekwaamste van mijn drie
schoonzoons als opvolger kiezen. Die kan dan mijn werk voortzetten."
Maar inwendig dacht hij: "Dat moet de echtgenoot zijn van mijn jongste
dochter, Miao Shan." Want het was wel vreemd maar hij hield veel meer
van dit meisje, dan van zijn beide oudste dochters. Al spoedig bleek,
dat Miao Shan een andere aard had dan haar zusters. Ze was veel stiller
en ernstiger. Juist daarom hielden haar ouders zo veel van haar.
Toen de prinsessen oud genoeg waren, trouwde de oudste met de zoon van
de eerste minister. De tweede werd de vrouw van een jonge officier, die
al beroemd was om zijn dapperheid en bekwaamheid. Alleen Miao Shan
scheen nog niet aan trouwen te denken.
Daarom liet de koning haar op een dag bij zich komen en sprak: "Lieve
dochter, ik ben al oud. Nu wacht ik er op, dat jij een echtgenoot
gevonden zult hebben, die waardig is, mijn opvolger te worden. Want
hoewel jij mijn jongste dochter bent, wens ik, dat jij later als
koningin over mijn rijk zult regeren." Miao Shan antwoordde: "Vader, ik
weet, dat u veel van me houdt. Daarom doet het me zoveel verdriet, dat
ik u moet teleurstellen. Maar ik voel me niet geschikt om als koningin
te regeren." - "Je bent te bescheiden, meisje," zei de koning. "Ik weet
zeker, dat jij juist een uitstekende koningin zult zijn." - "Nee vader,"
antwoordde Miao Shan, "ik heb niet uit bescheidenheid gesproken. Maar
het koningschap trekt mij niet aan. Ik zou graag als non mijn leven
willen slijten, om te trachten aan Boeddha gelijk te worden."
De koning schrok. "Ik begrijp je niet," zei hij. "Jij wilt afstand doen
van de eer, koningin te zijn over een groot rijk? In plaats van dit
prachtige paleis kies jij een armoedige cel in een klooster?" - "Ja
vader," zei Miao Shan met vaste stem, "roem en rijkdom hebben geen
waarde voor mij. Een koning wordt immers na zijn dood bijna even snel
vergeten als een arme koelie. Maar in een klooster kan ik streven naar
volmaaktheid..."
De koning viel haar in de rede. "Dat zijn dwaze gedachten!" riep hij
uit. "Nog nooit is een koningsdochter non geworden. Ik wil, dat je
trouwt, versta je me?" - "Ik zal u gehoorzamen," antwoordde Miao Shan
met zachte stem, "maar sta me dan toe, vader, dat ik met een dokter
trouw." - "Met een dokter?" vroeg de koning verbaasd. "Jij, een prinses,
wilt met een dokter trouwen? Wat is dat nu weer voor dwaasheid?" - "Als
vrouw van een dokter kan ik mijn echtgenoot bijstaan en zieken genezen,
pijnen verzachten," zei Miao Shan. "Nee!" riep de koning uit, "ik geef
je geen toestemming met een dokter te trouwen. Je zult koningin worden.
En dus moet je echtgenoot een man zijn, waardig om als koning te
regeren." Met een boos gezicht zond hij zijn dochter weg.
Daarna zei hij tegen zijn vrouw: "Miao Shan heeft allerlei dwaze
gedachten in haar hoofd. Ze wil non worden, of anders met een dokter
trouwen. Probeer jij eens, of je haar van plan kunt doen veranderen." De
koningin ging daarop met haar dochter praten, maar deze bleef
standvastig: "Lieve moeder, als u mij gelukkig wilt maken, laat me dan
non worden," zei ze. Deze woorden moest de koningin aan haar man
overbrengen. Ze voegde er aan toe: "Laten we haar maar toestemming
geven, in een klooster te gaan. Het zal haar daar gauw genoeg vervelen."
Dat hoopte de koning ook. En zo kreeg Miao Shan eindelijk toestemming,
om naar het klooster van De Witte Vogel te gaan. Maar de koning had
eerst een brief naar de abdis van het klooster gezonden. In die brief
stond: "U moet er voor zorgen, dat de prinses het klooster zo spoedig
mogelijk weer verlaat." Miao Shan wist natuurlijk niets van deze brief.
Bij haar aankomst in het klooster werd ze door de abdis met veel pracht
en praal ontvangen. En ook de nonnen bewezen haar vorstelijke eer. Maar
Miao Shan zei: "Ik heb geen recht meer op deze eerbetuigingen. Ik ben
thans geen prinses, maar een eenvoudige non. Ik wil hier de nederigste
arbeid doen." De abdis probeerde, haar dit uit het hoofd te praten. Maar
Miao Shan herhaalde steeds: "Laat mij als eenvoudige non onder u leven.
Want alleen door zelfopoffering kan ik streven naar volmaaktheid." De
abdis zei daarop: "Goed, ik draag je op, het ruwe werk in de keuken te
doen en de kloosterklokken te luiden. Maar als je dit niet kunt, zal ik
je wegzenden."
Dankbaar aanvaardde Miao Shan haar nieuwe taak. De abdis wist, dat het
werk veel te zwaar was voor het meisje. Ze dacht dan ook dat de prinses
het wel spoedig zou moeten opgeven. En dan had ze een voorwendsel, Miao
Shan naar haar paleis terug te sturen. Miao Shan toog moedig aan het
werk. Toen ze eindelijk 's avonds laat klaar was, waren haar handen
gewond en deden al haar ledematen haar pijn. Toen bad ze nog lang en
vurig voor ze ging slapen.
De volgende morgen werd ze wakker door het gelui van de klokken. Ze
schrok. Deze taak had de abdis immers haar opgedragen! Maar toen ze bij
de klokken kwam, was er geen non te zien. De klokken werden geluid door
de goede geesten, die haar wilden helpen!
Maar er was nog veel meer wonderlijks gebeurd. Toen ze op het erf kwam,
zag ze daar een prachtige waterput, vlak bij de keuken. Die had een
draak 's nachts geboord. Nu hoefde Miao Shan niet meer helemaal naar de
beek, als ze water nodig had. Een tijger zorgde geregeld voor brandhout
en de vogels plukten groente en vruchten voor haar. Dit alles geschiedde
op last van de goden, die zich verheugden over de vroomheid van het
meisje.
Toen de abdis deze wonderen vernam, werd ze bang. Ze schreef aan de
koning een brief en gaf hem de raad, de prinses te bevelen naar het
paleis terug te keren. "Want vrijwillig zal ze het klooster zeker niet
verlaten, nu de goden haar helpen," voegde ze er aan toe.
Bij het lezen van deze brief werd de koning woedend. "Zelfs de goden
spannen tegen mij samen, om mijn plan te doen mislukken," riep hij uit.
"Maar ik zal me wreken!" Wit van drift gaf hij zijn soldaten bevel, het
klooster aan alle zijden in brand te steken. Spoedig sloegen de vlammen
uit de mooie gebouwen van het eeuwenoude klooster. Op de binnenplaats
drongen de nonnen angstig samen. Maar daar werd de hitte ook al zo
groot, dat ze het er nauwelijks uit konden houden.
In hun angst zeiden ze tot Miao Shan: "Het is jouw schuld, dat dit
vreselijk ongeluk over ons komt." - "Dat is waar," antwoordde Miao Shan
eenvoudig. Ze knielde neer en smeekte de Heerser van het Heelal, de
nonnen te sparen. Daarna stak ze zich met een bamboe haarnaald in haar
vinger, zodat een druppel bloed op de grond viel. Onmiddellijk betrok de
hemel en het begon te regenen. De bui was zo hevig, dat de vlammen
dadelijk uitdoofden.
Weer kreeg de koning een boodschap, dat zijn plannen mislukt waren. Nu
kende zijn woede geen grenzen meer. "Mijn dochter moet sterven!" riep
hij uit. "De beul zal haar onthoofden. Laten de goden dat beletten, als
ze kunnen!" Meteen had hij spijt van deze vreselijke woorden. Zijn vrouw
zei wenend: "Sta mij toe, nog eens met haar te spreken. Misschien zal ze
naar mij willen luisteren, als ze weet, welk gruwelijk lot haar wacht."
De koning stemde dadelijk daarin toe. Hij hoopte innig, dat Miao Shan
haar voornemen, om non te worden, zou opgeven. Maar toen het meisje
standvastig bleef, moest de koning het vonnis, dat hij in drift geveld
had, wel uitvoeren. Anders zou hij immers zijn gezicht verliezen
tegenover zijn onderdanen! "Morgen, bij het opgaan van de zon, zal ze
onthoofd worden," sprak hij met doffe stem.
Maar de Heerser van het Heelal had anders beschikt. Toen de zon opgegaan
was, werd Miao Shan naar de plaats gebracht, waar ze terechtgesteld zou
worden. Met een glimlach op de lippen liep het meisje tussen de zwaar
bewapende soldaten naar de beul. Ze dacht: "Heden zal ik eindelijk de
aarde verlaten, om een beter bestaan te beginnen."
Ze moest knielen en haar hoofd op een blok leggen. De beul nam zijn bijl
en zwaaide die hoog boven zijn hoofd... maar plotseling werd het zo
donker, dat niemand meer iets zien kon. De bijl brak in stukken, de
zwaarden en lansen van de soldaten versplinterden. Op dat ogenblik liet
de Heerser van het Heelal Miao Shan sterven en nam haar ziel tot zich.
Een tijger drong door de menigte, greep het dode meisje en droeg haar
naar een eenzame plek in het woud.
Op een lichte wolk werd Miao Shan opnieuw geboren. Voortaan zou ze de
Godin van de Genade zijn en Kwan Yin heten. Dat betekent: Zij, die de
smarten lenigt.
Met diep medelijden keek ze naar de mensen op de aarde, beneden haar. Zo
zag ze, dat in het ouderlijke paleis haar vader ziek terneer lag. De
Heerser van het Heelal had hem gestraft voor zijn afschuwelijke daad. De
god, die ziekte verbreidt, had zijn lichaam aangeraakt, dat geheel
bedekt was met wonden en afzichtelijke zweren. Geen enkele dokter wist
raad, alle geneesmiddelen bleken nutteloos te zijn. De koning voelde
zich steeds zieker worden. Zijn beide dochters bemoeiden zich niet met
hem. En zijn schoonzoons wachtten erop, dat hij zou sterven, om daarna
het rijk te verdelen.
Alleen Kwan Yin kon haar vader niet zo zien lijden. Ze dacht niet meer
aan het leed, dat hij haar aangedaan had. Ze hield nog evenveel van hem
als vroeger, en daarom daalde ze naar de aarde af om hem te genezen. In
de gedaante van een oude priester, bedekt met lompen, strompelde ze naar
het paleis. Op de grote poort had de koning een papier laten aanplakken.
Daarop stond te lezen, dat hij, die de koning kon genezen, later hem zou
opvolgen. Lang stond de priester naar het papier te kijken en deed, of
hij het las. Toen scheurde hij het met één ruk van de poort af.
"Wat doe je daar?" riep de poortwachter boos. "Hoe durf je het papier af
te scheuren?"
Kwan Yin antwoordde kalm: "Ik ben niet alleen priester, maar ook dokter.
Ik weet, dat ik de koning kan genezen. Daarom is dit papier niet langer
nodig."
"Maar als je zo'n knappe dokter bent, waarom reis je dan in lompen door
het land?" vroeg de poortwachter.
"Vraag niet te veel en breng me bij de koning," was het antwoord.
De poortwachter liet daarop de koningin waarschuwen. Deze zei: "De
koning ligt op sterven. Laat dus die priester direct hier komen."
Zo kwam Kwan Yin dan aan het ziekbed van haar vader, die, rillend van
koorts, met bleke ingevallen wangen machteloos terneer lag. Ze nam zijn
pols en zei tegen hem, dat zijn ziekte zeker te genezen was. Bij die
woorden kregen de koning en de koningin weer moed. "Maar," voegde Kwan
Yin er aan toe, "het geneesmiddel is heel moeilijk te vinden." -
"Priester, je bent een bedrieger," zei de koning met fluisterende stem.
"Wat heb ik er aan, of je zegt, dat mijn ziekte gemakkelijk te genezen
is, als je het geneesmiddel niet kent?" - "Ik ken het geneesmiddel wel,"
antwoordde Kwan Yin. "Het is zalf, die moet bereid worden uit de hand en
het oog van een levend mens."
"Dan ben ik verloren," kreunde de koning. "Waar zal iemand gevonden
worden, die een hand en een oog voor mij wil opofferen?" Kwan Yin
antwoordde: "In het klooster van Hsiang Shan zult ge het verlangde
kunnen vinden. Zendt uw boodschappers uit. Ik zal hun zeggen, hoe ze het
klooster kunnen bereiken. Ik zelf zal in uw nabijheid blijven." De
boodschappers vertrokken onmiddellijk, nadat Kwan Yin hun de weg
uitgeduid had.
Intussen hadden de schoonzoons van de koning vernomen, dat een priester
hun schoonvader misschien zou kunnen genezen. Dat was helemaal niet naar
hun zin. Als de koning genas, zou de priester immers zijn opvolger
worden. En dan was het met hun eerzuchtige plannen gedaan. Daarom gaven
ze aan de koningin een vergiftige drank. "Deze drank heeft de priester
bereid, om de pijnen van de koning te verlichten," zeiden ze.
Ook hadden ze een bediende omgekocht om Kwan Yin te vermoorden. Maar
toen de koningin haar man de drank aanreikte, barstte de schaal, alsof
er met een hamer tegenaan geslagen was. En op het ogenblik, dat de
moordenaar zijn dolk ophief, om de slapende priester te vermoorden,
hield een geheimzinnige macht zijn arm tegen en wrong de dolk uit zijn
hand. Hevig verschrikt vluchtte de boosdoener weg.
Ondertussen vertoefde Kwan Yin tevens in het klooster, waar ze in de
gedaante van Miao Shan de boodschappers ontving. Ze sprak tot de mannen:
"Ik weet, dat jullie hier het geneesmiddel komt zoeken voor de zieke
koning. Neem een mes en snijd mijn linkerhand af. Daarna kunt ge mijn
linkeroog nemen." De boodschappers aarzelden, maar het meisje spoorde
hen tot spoed aan. "Als het geneesmiddel niet gauw komt, zal de koning
misschien sterven," zei ze.
Met grote tegenzin deden toen de boodschappers hun gruwelijk werk. Op
een gouden schaal werden de hand en het oog van de heilige naar het
paleis gebracht. De koningin schreide van vreugde, maar plotseling
deinsde ze verschrikt achteruit. Want aan een klein, rood litteken had
ze de hand van haar dochter herkend!
De priester bereidde de zalf en wreef er het lichaam van de koning mee
in. De volgende dag was de linkerhelft van het lichaam van de zieke glad
en gaaf. De rechterhelft vertoonde echter nog dezelfde wonden en zweren.
De koning was blij, maar ook teleurgesteld. "Waarom is alleen de
linkerhelft van mijn lichaam genezen?" vroeg hij. "Omdat de zalf is
bereid van een linkerhand en een linkeroog," antwoordde de priester. "Om
u helemaal te genezen, moet ik ook zalf bereiden van een rechterhand en
een rechteroog..."
Opnieuw werden de boodschappers naar het klooster gezonden. Daar werden
ze weer opgewacht door Miao Shan. "Neem ook mijn rechterhand en daarna
mijn rechteroog," zei ze eenvoudig. Een der boodschappers riep
verontwaardigd uit: "Is het geen misdaad, de ene mens zo te verminken,
om een andere te redden?" Maar Miao Shan antwoordde: "Haast u en doe,
wat de goden beschikt hebben."
De boodschappers ontnamen haar toen ook haar rechterhand en haar
rechteroog, en brachten die naar het paleis. De priester bereidde snel
de zalf en de volgende dag was de koning werkelijk geheel genezen.
Iedereen aan het hof wenste de koning geluk en prees de kundigheid van
de priester. "Gij zult mijn opvolger zijn," sprak de koning. Maar Kwan
Yin zei: "Ik begeer de koninklijke waardigheid niet. Ik heb maar één
wens: dat gij als een rechtschapen vorst over uw onderdanen moogt
regeren."
Na deze woorden zagen de omstanders, dat de priester zijn arm bewoog.
Een wolk daalde toen uit de hemel, nam hem op en voerde hem weg. De
koning vroeg verbaasd: "Waaraan heb ik het te danken, dat de goden uit
de hemel komen om mij te beschermen en te genezen?" Doch de koningin
weende zachtjes. De koning vroeg haar: "Waarom ben jij verdrietig, nu
iedereen verheugd is?" De koningin antwoordde: "Ik ken maar één mens,
die ogen en handen voor u zou willen offeren, en dat is... onze dochter
Miao Shan."
De koning werd doodsbleek. Hij vroeg aan zijn boodschappers: "Hoe zag de
non er uit, die haar handen en ogen voor mij geofferd heeft?" De
boodschappers antwoordden: "Het was een jong meisje, o koning." De
koningin snikte: "Ik heb haar linkerhand herkend..."
Ontzet staarde de koning voor zich uit. Toen wierp hij zich ter aarde en
bad schreiend: "Genezende Boeddha, heb erbarmen. Ik heb mijn kind
gedood, dat haar handen en ogen voor mij opgeofferd heeft. Vergeef mij
deze zware zonde..."
Op dat ogenblik nam Kwan Yin nogmaals de gestalte aan van Miao Shan en
verscheen zo voor haar ouders. "Ween niet, vader," sprak ze, "want ik,
uw dochter Miao Shan, ben gelukkig." Daarna verdween ze. De koning zei
diep ontroerd tot zijn vrouw: "Ik ben niet waardig, nog langer te
regeren. Ik wil het voorbeeld van Miao Shan volgen en afstand doen van
mijn troon, om in een klooster te gaan." Hij droeg het bestuur van zijn
rijk over aan zijn eerste minister en trok zich terug in een eenzaam
klooster. Daar leidde hij tot zijn dood een godvruchtig leven.
Sindsdien wordt Miao Shan vereerd als de Godin van de Genade onder de
naam van Kwan Yin.
Bron: "Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M.
Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
De
krekel
Nu ruim tweehonderdvijftig jaar geleden waren krekelgevechten een rage
aan het hof, en jaarlijks werden krekels als belasting geheven. Het
district Shensi had nooit bekend gestaan om zijn krekels, maar een
ambtenaar van Huayin die bij zijn superieuren in een goed blaadje wilde
komen, had er een aangeboden aan het hof die, toen men hem in gevechten
op de proef stelde, van uitzonderlijke klasse bleek, zodat er aan het
district een vaste belastingafdracht werd opgelegd. De arnbtenaar
belastte de wijkhoofden ermee. Scharrelaars op de markt hielden de
mooiste exemplaren in kooitjes, dreven de prijs op en speculeerden
ermee. Hierdoor werden de krekels zo duur dat enkele families geruïneerd
werden.
In de stad woonde een zekere Cheng Ming die zich al vaak had geplaatst
voor het staatsexamen maar daar nog nooit voor was geslaagd. Het was een
doodgoeie schuchtere man en daarom werd hij door de gemene klerken
voorgedragen als wijkhoofd. Hoe hij zich ook wendde of keerde, hij kon
er niet onderuit, en in minder dan een jaar was zijn magere bezit
helemaal aan zijn ambt opgegaan. Toen de krekels ingevorderd werden
durfde hij het bedrag niet om te slaan over de afzonderlijke
huishoudens, maar hij kon het ook niet uit eigen beurs betalen. Hij zat
zo in de put dat hij wel dood wilde. Zijn vrouw zei: "Met doodgaan
schiet je niets op. Je kunt het beste zelf gaan zoeken, want je weet
maar nooit wat je vindt." Cheng gaf haar gelijk. 's Ochtends vroeg trok
hij erop uit om pas 's avonds laat terug.te keren. Met een bamboebuisje
en een kooitje van koperdraad bij zich zocht hij onder elke steen en in
elk hoekje bij ingestorte muren en in het struikgewas. Geen middel liet
hij onbeproefd, maar zonder enig resultaat. Als hij dan al een paar
krekels ving, waren die ondermaats en zwak en voldeden niet aan de
normen. De ambtenaar stelde hem herhaaldelijk een strikte termijn en
liet hem afranselen bij overschrijding daarvan, zodat na een goede tien
dagen hij wel honderd slagen met de bamboe had gehad en zijn beide dijen
één bloederige, etterende massa waren. Hij kon er zelfs niet meer op
uitgaan om krekels te rangen. Onrustig lag hij te woelen op zijn bed,
met als enige gedachte zelfmoord.
In die tijd kwam er een gebochelde magiër in het dorp die door geesten
de toekomst kon voorspellen. Chengs vrouw schraapte het benodigde geld
bijeen en ging hem raadplegen. Jonge meisjes en oude vrouwen verdrongen
zich voor zijn deur. Toen de vrouw van Cheng het huis binnenging, bleek
er in een geheel gesloten kamer een gordijn gehangen te zijn, terwijl
voor het gordijn een wierooktafeltje stond. Degenen die een vraag wilden
stellen brandden wierook en bogen tweemaal. De magiër naast hen deed met
zijn gezicht omhoog een gebed voor hen, waarbij hij zijn lippen vreemd
vertrok en een rare taal uitsloeg, zodat iedereen er griezelend naar
stond te luisteren. Na een tijdje werd er dan vanachter het gordijn een
papiertje naar buiten gegooid met daarop precies de dingen die de mensen
op hun hart hadden, zonder ooit de minste vergissing. De vrouw van Cheng
legde haar geld op tafel, brandde wierook en boog zoals degenen voor
haar gedaan hadden. Geruime tijd later bewoog het gordijn en werd er een
velletje papier op de grond gegooid. Toen ze het openvouwde was het een
tekening zonder enige tekst. De gebouwen midden op de tekening leken op
een tempel, vreemdgevormde stenen lagen door elkaar rond de heuvel
daarachter, en onder vlijmscherpe doornstruiken hield zich een prachtige
groene hennepkopkrekel schuil met daarnaast een pad die net een sprong
leek te willen maken. Chengs vrouw bekeek de tekening van alle kanten
maar begreep er niets van. Alleen de aanblik van de krekel gaf haar een
schok. Ze vouwde het papiertje op, stak het bij zich, en toonde het
thuis aan Cheng. Deze vroeg zich af of dit hem misschien de plaats wees
waar hij op jacht moest gaan. Bij nadere beschouwing bleek de afbeelding
nauwkeurig overeen te komen met de situatie bij het Paviljoen van de
Grote Boeddha ten oosten van het dorp.
Daarop hees Cheng zich uit zijn bed, en steunend op een stok begaf hii
zich met de prent naar de achterzijde van de tempel. Daar verhief zich
een oude, overwoekerde grafheuvel. Om de grafheuvel heen lopend zag hij
de stenen precies zo over elkaar liggen als op de tekening. Daarop liep
hij omzichtig en scherp luis-terend door de ruige begroeiing. Het was
alsof hij een speld in een hooiberg zocht, en ook toen hij al zijn
krachten had uitgeput was hij nog niets wijzer. Terwijl hij nog steeds,
eigenlijk in het wilde weg, aan het zoeken was, sprong er plotseling een
schurftige pad weg. Verrast probeerde Cheng die meteen te pakken, maar
de pad verdween in het gras. Toen Cheng hem in het gras zocht zag hij
een krekel die zich schuilhield bij de wortel van een doornstruik.
Meteen probeerde hij die te vangen, maar de krekel verdween in een
hollet je in een steen. Toen Cheng daar met een scherp grassprietje in
porde kwam hij niet te voorschijn, dat deed hij pas toen Cheng het
gaatje vol had gegooid met water uit zijn bamboebuis.
De krekel zag er bijzonder sterk en krachtig uit, en toen hij hem
gevangen had, bleek hij bij nadere beschouwing een fors lijf, een lange
staart, een groene nek en gouden vleugels te hebben. Dolblij keerde hij
met de krekel in het kooitje terug naar huis. Het hele gezin
feliciteerde hem, zelfs het kostbaarste kleinood kon het er niet bij
halen. Hij stopte de krekel in een kom en vertroetelde hem met krab en
kastanjes, tot het moment daar was dat hij zou moeten betalen.
Cheng had een zoontje van acht jaar dat een moment afwachtte waarop zijn
vader er niet was om het deksel van de kom te doen. De krekel was eruit
gesprongen voor hij hem pakken kon en toen hem dat ten slotte toch was
gelukt, waren de pootjes al gebroken en het lijfje gescheurd, en binnen
de kortste keren ging het dier dood. Het kind begon bang te huilen en
vertelde het aan zijn moeder. Toen die het hoorde werd haar gezicht
asgrauw en ze viel uit: "Stuk ongeluk! Dit is je dood. Wanneer vader
thuiskomt rekent die zelf wel met je af!" Het kind liep snikkend het
huis uit. Kort daarop kwam Cheng thuis, en toen hij hoorde wat zijn
vrouw hem te vertellen had, was het of hij een emmer ijskoud water over
zich heen kreeg. Woedend ging hij op zoek naar de jongen, maar die was
spoorloos verdwenen.
Later vonden ze het lijkje in een put. Zijn woede sloeg om in verdriet,
jammerend van ellende wenste Cheng liever dat hij dood was. Zijn vrouw
en hij gaven zich over aan hun verdriet. Eten werd er zelfs niet meer
gekookt, zwijgend zaten ze tegenover elkaar. Ze hadden hun laatste
kroost verloren. Tegen de avond namen ze het kind op om het in een mat
te begraven. Bij aanraking bleek het heel zachtjes te ademen. Verheugd
legden ze het op een bank en om middernacht kwam het kind weer tot
leven. Cheng en zijn vrouw waren wel enigszins gerustgesteld, maar het
kind reageerde nergens op en bleef nauwelijks ademend in diepe slaap
verzonken. Als Cheng het lege krekelkooitje zag kreeg hij een brok in
zijn keel, maar toch durfde hij het het kind niet meer kwalijk te nemen.
Van de schemering tot de dageraad deed hij geen oog dicht. En nadat de
zon in het oosten was opgegaan, strekte hij zich uit op zijn bed,
overweldigd door verdriet.
Opeens hoorde hij buiten de deur een krekel tsjirpen. Hij schoot
overeind om te gaan kijken. De krekel zat er weer, vlak voor zijn neus.
Verheugd probeerde hij hem te vangen. Telkens als het dier tsjirpte
sprong het verder weg, steeds sneller. Als hij de krekel met zijn hand
bedekte, voelde het aan alsof er niets onder zat, maar hij had zijn hand
nog niet opgetild of daar sprong de krekel weer vliegensvlug weg.
Gejaagd ging hij erachteraan, maar de krekel verdween om de hoek van een
muur en hij raakte hem kwijt. Hij zocht overal en zag een krekel boven
op de muur zitten. Hij bekeek hem eens goed: het was een kort en klein
dier, zwartrood van kleur, een heel ander exemplaar dan zoëven.
Cheng vond hem de moeite niet waard omdat hij te klein was en bleef
zenuwachtig rondkijken of hij de krekel kon vinden waar hij achteraan
zat. Het krekeltje op de muur sprong opeens in zijn mouw. Het zag eruit
als een veenmol, met perzikbloesem vleugels, een vierkante kop en lange
poten. Het leek hem toch wel een goed exemplaar. Vol vreugde borg hij
hem op. Hij wilde hem wel aanbieden aan de ambtenaar, maar onzeker of
het diertje wel in de smaak zou vallen bedacht hij dat hij het zou
uitproberen in een gevecht.
Een jonge krekelliefhebber uit het dorp had een krekel getraind die hij
Krabbeschalengroen noemde. Hij liet hem dagelijks vechten met die van
andere nietsnutten, en altijd won de zijne. Hij wilde er flink op
verdienen en had de prijs zó hoog opgevoerd dat er nog geen kopers
waren. Dadelijk ging hij Cheng thuis opzoeken en toen hij zag wat die
had, sloeg hij zijn hand voor zijn mond en moest onbedaarlijk lachen.
Daarop haalde hij zijn eigen krekel te voorschijn en deed hem in een
dubbele kooi. Cheng zag hoe groot en fors dat dier was en de moed zonk
hem in de schoenen. Hij durfde de zijne niet meer in te zetten. De
jongeman bleef echter aandringen en toen bedacht Cheng dat hij met zo'n
minderwaardig exemplaar toch niets zou opschieten en dat ze het voor de
grap maar eens moesten doen. Daarop deden ze de twee krekels samen in
een vechtkom.
De kleinste drukte zich roerloos tegen de bodem, onverstoorbaar als een
lokeend. De jongeman moest weer erg lachen en met een varkenshaar
kietelde hij eens de sprieten van Chengs krekel, maar deze bleef
roerloos zitten. Toen hij hem herhaaldelijk had gekieteld ontstak de
krekel in woede en rende vooruit. Zo vlogen ze elkaar met veel geraas
aan. Opeens zagen ze de kleine krekel opspringen en met gestrekte staart
en opgerichte sprieten pardoes in de nek van zijn tegenstander bijten.
De jongeman schrok geweldig en haalde ze direct uit elkaar. Recht
overeind tsjirpte Chengs krekel triomfantelijk als om zijn baas zijn
overwinning te melden. Cheng was dolblij. Terwijl ze samen de krekel
bewonderden kwam een nieuwsgierige haan zomaar naar binnen stappen om de
krekel op te pikken. Geschrokken slaakte Cheng een angstige kreet.
Gelukkig had de haan misgepikt. De krekel sprong een klein eindje verder
weg, maar de haan rende op hem af, haalde hem in en daar had hij de
krekel al onder zijn poot. Cheng wist in paniek niet hoe zijn krekel te
redden, hij stampvoette en werd doodsbleek. Maar toen zagen ze de haan
zijn nek strekken en zijn kop schudden. En bij nadere beschouwing bleek
de krekel op de kam van de haan neergestreken te zijn, waar hij zich met
kracht had vastgebeten. Cheng was heel verrast, hij plukte de krekel
verheugd van de kam af en zette hem in het kooitje.
Daags daarna bracht hij hem naar de ambtenaar. Toen deze zag hoe klein
de krekel was, voer hij woedend tegen Cheng uit, maar deze vertelde wat
een wonderlijk dier het was. De ongelovige ambtenaar probeerde Chengs
krekel uit in gevechten met andere krekels, die allemaal verloren. Hij
liet ook een haan op hem los en het ging inderdaad zoals Cheng had
gezegd. Daarna beloonde hij Cheng en bood hij de krekel aan aan de
provinciale gouverneur. Deze was daar zo blij mee dat hij de krekel in
een gouden kooitje aan de Troon aanbood, met een uitvoerige
uiteenzetting over wat het dier allemaal kon. Eenmaal in het paleis werd
de krekel uitgeprobeerd tegen al die uitzonderlijke krekels die door het
Rijk waren ingeleverd: vlinders, bidsprinkhanen, glanswespen,
groendraadvoorhoofden, maar geen overtrof hem. Steeds als hij
citerklanken hoorde danste hij op de maat van de muziek, zodat hij nog
grotere bewondering oogstte. Dit had de keizer zeer geamuseerd, en hij
schonk de gouverneur bij decreet een prachtig paard en enige rollen
damast. De gouverneur vergat niet aan wie hij dit te danken had en korte
tijd later werd de ambtenaar het predikaat 'eminent en uitzonderlijk'
toegekend. De verheugde ambtenaar onthief Cheng van zijn verplichtingen.
Ook drukte hij de examinator op het hart Cheng te laten slagen voor het
staatsexamen.
Meer dan een jaar later herkreeg Chengs zoon zijn geestvermogens, en hij
vertelde dat hij in een krekel veranderd was geweest, een gewiekste
vechter, en dat hij nu pas weer was bijgekomen. Ook de gouverneur
overlaadde Cheng met geschenken en binnen het jaar had deze uitgestrekte
landerijen en talloze paviljoenen en bedroeg zijn veestapel enige
duizenden stuks. Als hij uitreed overtroffen zijn kleding en paard die
van de oude families.
Bron: "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren.
Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse,
Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Lemniscaat,
Rotterdam, 1990.
Zeng Gang
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
TOP - - - - -
In de horeca
Toen
ik afgestudeerd was aan de universiteit, moest ik een tijdje thuis
blijven, omdat ik niet onmiddellijk een baan kon vinden.
Om me aan werk te helpen was mijn vader constant bezig met het sturen
van kleinere en grotere gaven aan relaties. Ik voelde me hier schuldig
over en vond dat ik wel een tijdelijk baantje kon gaan zoeken, zodat ik
mijn familie niet langer financieel tot last zou zijn. Mijn vader had
dat in de gaten en zei: ‘Ik ken nog iemand uit het leger. Hij is nu
president van het Volkscongres van de provincie… Hij heeft kort geleden
een restaurant geopend en heeft nog personeel nodig. Ik noemde jouw naam
toen ik met hem sprak, Hij zei dat je morgen aan de slag kunt, als je
dat wil.’
Nu had ik hotel management gestudeerd en zou daarom mijn kennis mooi
kunnen inzetten bij mijn werk in een restaurant. Dus nam ik het aanbod
graag aan.
Mijn baas heette Qian, maar omdat hij een vriend van mijn vader was,
noemde ik hem niet meneer Qian, maar oom Qian. Oom Qian behandelde me
heel goed. Op de eerste dag dat ik aan het werk ging, benoemde hij me
tot algemeen directeur. Hij vroeg me om de boekhouding bij te houden.
‘Onze klanten zijn God,’ zo sprak hij ernstig. ‘We moeten hun klandizie
zien te winnen door heerlijk voedsel van de hoogste kwaliteit, royale
porties voor weinig geld.’
Ik knikte.
Alles wat ik in theorie geleerd had, probeerde ik zo goed mogelijk toe
te passen. Dankzij mijn goede management, verdiende oom Qian de eerste
maand enkele duizenden yuan. Maar toen ik verslag aan hem uitbracht,
leek hij helemaal niet zo tevreden. ‘Onze klanten zijn God, ‘zei hij.
‘We moeten ze meer geven. Als we dat doen, dan zullen er ook meer mensen
voor een volgende keer komen. Vergeet de lange-termijn niet.’
Ik dacht dat daar wel wat in zat. Dus deed ik alles om de kwaliteit van
de gerechten nog te verbeteren en bracht ik alle prijzen omlaag, tot we
de laagste prijzen in de stad hanteerden. De zaak floreerde. Klanten
stroomden ons restaurant in, en al onze tafels zaten elke dag al
volgeboekt vóór we open waren.
Er was één probleempje. Aan het eind van de maand hadden we geen winst
gemaakt. Ik meldde dit aan oom Qian, en hij antwoordde op serieuze toon:
’Hoe vaak moet ik je nu nog zeggen dat onze klanten God zijn? Ik wil dat
je de volgende maand verlies draait. Er mag geen winst worden gemaakt!’
Ik was stomverbaasd. Maar omdat de eigenaar me die opdracht gaf…
De definitieve berekening aan het eind van de derde maand liet een
verlies zien van 10.000 yuan. Ik bereidde me er op voor, dat ik
behoorlijke verwijten zou krijgen. Maar integendeel. Toen oom Qian mijn
rapportage aanhoorde, herhaalde hij drie keer ‘goed gedaan!’, terwijl
hij glimlachte. ‘We zullen eerst verlies draaien en later profiteren. De
volgende maand mag net zo.’ Toen stopte hij me een bonus toe.
Het restaurant kreeg de vierde maand opnieuw een verlies van 10.000 yuan
te verwerken. En de vijfde maand idem dito.
Ik zei tegen oom Qian dat dit geen manier was om een restaurant te
runnen. Maar hij antwoordde, dat ik teveel naar de korte termijn keek.
‘Maar op deze manier kan ik mijn talenten niet ontplooien Dit is niet de
plek voor mij om te kunnen tonen wat ik waard ben en welke kwaliteiten
ik heb. Ik heb besloten om ontslag te nemen.’
‘Tja, als je niet langer wil blijven, dan zal ik je laten gaan.’
Niet lang daarna vertrok ik naar het zuiden om een eigen carrière te
gaan starten.
Ongeveer een jaar later kwam ik naar huis om Chinees Nieuwjaar te
vieren. Op die dag kwam oom Qian ook op bezoek. Deze keer kwam hij in
een dure auto voorrijden. Toen ik hem naar zijn restaurant vroeg, zei
hij, dat er die dag niet over werk of zaken gesproken zou worden. Toen
hief hij het glas en begon te drinken. Mijn vader zei ook: ‘Drink.’
Terwijl ze dronken, praatten ze over vroeger. Oom Qian was in een
opperbeste stemming, daarom dronk hij meer dan goed voor hem was. Toen
hij dronken was, begon hij te mompelen.
‘Weet je waarom ik met dat restaurant ben begonnen? Het is enkel een
dekmantel,’ zei hij. ‘Ik sleepte heel veel geld binnen toen ik president
van het Volkscongres was. Ik durfde dat geld echter nauwelijks uitgeven,
omdat ik bang was dat de mensen dan argwaan zouden krijgen. Want waar
haalde ik zóveel geld vandaan? Daarom opende ik een restaurant. Daarmee
verlies ik alleen maar geld, in plaats van geld te verdienen. Op die
manier blijven de zaken goed gaan. En omdat er veel klanten komen, denkt
iedereen dat ik veel geld verdien. En daardoor kan ik nu een villa en
een dure auto kopen, zonder bang te zijn.’
Eindelijk werd me duidelijk waarom de eigenaar van het restaurant zo
geïnteresseerd was geweest in het maken van verlies. Ik stond perplex en
wist geruime tijd niets te zeggen.
Liu
Wanli
|
TITELS
De hemelse fluitspeler
In de horeca
De krekel
Kwan Yin
K'wei
De legende van Yü Hwang
De onbespeelbare harp
Het
plukken van de perzik
Het
verhaal van de keukengod |