Cedar Gallery


Home  |  Cedar info  |   Nieuws   |  Lezingen |  Contact | Engels

 

Kunstenaars

Architectuur

Boeken

Fotografie

Letters

Schilderijen

Bomen

Religie

Thema's

China

Japan

Rusland

 

 

                                                                                                                                                                      

                                                                                                                                                                             

verhalen uit china

 

K'wei

EEN student, Choen K'wei genaamd,  die even bekend was vanwege zijn lelijkheid als om zijn literaire kwaliteiten, was als nummer één geslaagd voor de academische examens van de hoofdstad.
Nu was het de gewoonte van de keizer om de beste kandidaat eigenhandig een gouden roos te overhandigen. Iedereen was hiervan op de hoogte. Zo ook Choen K'wei. Hij begaf zich dan ook op weg naar de keizer en meldde zich daar aan, om de beloning die hij eerlijk had verdiend, in ontvangst te nemen. Maar toen de keizer zijn afstotende gezicht zag, schrok hij vreselijk. De lelijkheid van Choen K'wei wekte bij hem zo'n enorme weerzin op, dat hij hem de roos botweg weigerde.
Choen K'wei kon deze reactie van de keizer niet verdragen. In wanhoop verliet hij het paleis en stortte zich in zee. Maar op het ogenblik dat hij voorgoed in de golven dreigde te verswijnen, nam een geheimzinnig zeemonster hem op de rug en bracht hem weer naar de oppervlakte.
K'wei keerde echter niet meer tot de levenden terug, maar hij steeg op naar de hemel. Sindsdien staat er aan de hemel het gesternte K'wei, een naam die door de Chinezen aan de zestien sterren van de constellatie Andromeda en Pisces werd gegeven.
K'wei, die tijdens zijn aardse bestaan zulke grote literaire kwaliteiten had, werd al snel door studenten en geleerden als god van de literatuur vereerd. Na enige tijd werd er ook aan hem geofferd. Het sterrenbeeld werd als het paleis van een god beschouwd.
Deze legende werd de inspiratiebron voor een uitdrukking die men in China vaak gebruikt wanneer iemand als nummer één voor een examen slaagt: 'toe chan ao t'ou'. Wat zoiets betekent als 'Je staat in je eentje op de kop van het zeemonster'.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -

 

De legende van Yü Hwang

In oude tijden was er een koninkrijk, genaamd Kwang Yen Miao Lo Kwo. De koningin van dit land was al een beetje op leeftijd en tot haar grote verdriet had ze nog steeds geen zoon gebaard. Daarom werden op een dag alle taoïstische priesters uit de omgeving in het paleis ontboden om er een plechtige eredienst te organiseren. De priesters baden de hele dag in de hoop dat de troon een erfgenaam zou worden geschonken. Toen het nacht werd en de koningin zich in haar kamer had teruggetrokken, kreeg ze een visioen. Lao Chün verscheen voor haar, zittend op een draak en met een jongetje op zijn arm. Hij zweefde uit de hemel op haar af. De koningin smeekte hem haar het kind te geven, als erfgenaam voor de troon.
Lao Chün glimlachte en overhandigde haar het kind. De koningin bedankte hem uit de grond van haar hart.
Toen de koningin de volgende ochtend wakker werd, bleek ze in verwachting te zijn en tegen het einde van het jaar werd er in het paleis een prins geboren. De jongen groeide voorspoedig op. Het was een bijzonder kind, dat al vanaf zijn vroegste jeugd medelijden toonde met de armen. Bij de dood van zijn vader besteeg hij de troon, maar al na zeer korte tijd deed hij afstand van de troon. Hij wees zijn eerste minister aan als zijn opvolger. Zelf ging hij leven als een kluizenaar. Hij vestigde zich op de berg Hsioe Yen in Yünnan en bereikte daar een hoge graad van geestelijke ontwikkeling. Naast zijn leven als kluizenaar bracht hij de dagen van zijn leven door met het genezen van zieken en het redden van levens. Hij leidde een leven vol naastenliefde.


Hua Sanchuan (1930-2004)

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -

De hemelse fluitspeler

Een Chinees sprookje over een drakenkoning en een bamboefluitspeler

Lang, lang geleden leefde er aan de voet van de Vijfvingerberg een man, die zeer bedreven en mooi op de bamboefluit kon spelen. De muziek die hij maakte was nog klankvoller dan het gezang van de wielewaal, de trillers waren nog helderder dan die van de lijster, en de reeks tonen was nog overvloediger dan die van de leeuwerik, die bij zijn jubelconcert in de lucht omhoog stijgt.
Als het fluitspel klonk floten de vogels niet meer, maar gingen op takken en schuttingen zitten om te luisteren en de boeren rustten uit van hun werk op het veld.
Bij het horen van zijn muziek glimlachten de oude mannen en herinnerden zich weer hun jeugdjaren, terwijl de kinderen van plezier dansten en pret maakten.
Vanwege de betovering van zijn muziek geloofden de mensen dat hij iets bovenaards over zich had en noemden hem de Hemelse Fluitspeler.
Op een dag gaf de drakenkoning van de Zuidzee een feestdiner, waarvoor hij een groot aantal onsterfelijken uitnodigde.
De koning droeg een drakenmantel met een gordel uit jade; de gasten waren eveneens in prachtige en kostbare gewaden gehuld. Zo zaten ze gezamenlijk aan de feestdis.
Toevallig was net op dat moment de Hemelse Fluitspeler bij de oever van het meer aangekomen, nadat hij tien dagen en nachten rondgezworven had.
Hij wierp zijn visnet in het stille meer, ging op de stenen rand zitten en begon op zijn bamboefluit te spelen.
Juist toen de drakenkoning zijn beker hief om de onsterfelijken toe te drinken, hoorde hij de tonen van deze betoverende muziek. De gasten raakten zo in vervoering dat de jadebekers uit hun vingers gleden en op de grond vielen. Het hele feest verloor aan glans door dit wondermooie spel. De Hemelse Fluitspeler wist niet dat er onsterfelijken naar hem luisterden. De onsterfelijken van hun kant waren ervan overtuigd dat de fluitspeler een der hunnen was, die uit de hemel naar beneden gekomen moest zijn.
De drakenkoning zelf was zo verrukt van de mooie muziek, dat hij de fluitspeler wilde uitnodigen zijn zoon les te geven. Hij spoorde al gauw de bron van de muziek op en vond tenslotte de man aan de oever. De Hemelse Fluitspeler wilde zijn zoon wel les geven; hij haalde zijn net op, stak de bamboefluit in zijn gordel en ging met de drakenkoning naar diens paleis. Spoedig kreeg hij heimwee. De tijd leek stil te staan, een dag was voor hem als een jaar. Na drie lange jaren had de zoon van de drakenkoning eindelijk geleerd hoe hij op de fluit moest spelen en de Hemelse Fluitspeler verzocht de koning terug te mogen keren. De drakenkoning was erg blij dat zijn zoon het fluitspel geleerd had en besloot de leraar met een prachtig geschenk te belonen. Hij gaf zijn zoon bevel zijn leraar mee te nemen naar de schatkamer, waar hij twee zeer waardevolle stukken mocht uitzoeken.
De Hemelse Fluitspeler en zijn leerling betraden het enorme gebouw met zijn ruime schatkamer, waarin alle schatten van de koning bewaard werden. De kostbaarheden liepen in de honderden, ja in de duizenden.
Op een plank glinsterden met bont gefonkel prachtige, zware edelstenen: rode, groene, gele, blauwe en violette. Op een andere plank flonkerden zware goudstaven.
Bamboekorven in alle grootten hingen aan de wanden, en in een kast lagen rieten regenjassen in verscheidene lengten. De Hemelse Fluitspeler liep overal langs en bleef tenslotte bij de bamboekorven staan. Hij overlegde bij zichzelf: als ik er daar een van neem, heb ik iets waarin ik de gevangen vis en de garnalen kan meedragen. Hij nam dus een middelgrote bamboekorf van de wand en bevestigde deze aan zijn gordel.
Toen liep hij nog een eindje door en stond stil bij de kast met regenjassen. Hij dacht: als ik een van deze jassen neem, kan ik ook bij regen uit vissen gaan. Met deze gedachte nam hij een middelgrote rieten regenjas uit de kast en wierp deze over zijn schouder. Toen hij zijn keus gemaakt had, leidde de zoon van de drakenkoning hem weer de schatkamer uit.
"Waarom kies je zulke gewone dingen en geen kostbare stenen, goud of zilver?" vroeg de jongen.
"Goud en zilver zijn niet de nuttigste zaken," antwoordde de Hemelse Fluitspeler met een glimlach. "Na verloop van tijd zullen door ruil of verkoop dergelijke dingen in andere handen overgaan en je niet meer toebehoren. Maar nu, nu ik deze korf en deze jas heb, kan ik iedere dag gaan vissen en zal ik nooit verhongeren."
Toen hij thuiskwam, deed de Hemelse Fluitspeler een ontdekking. Tot zijn grote verbazing waren de korf en de jas geen gewone zaken, maar werkelijke schatten. Kwam hij hongerig en zonder succes terug van de visvangst, dan vond hij steeds kostelijke spijzen in zijn korf. Hij had dus altijd een overvloedige, kostelijk geurende maaltijd.
Wilde hij gaan vissen in de Zuidzee of garnalen vangen aan de Oostzee, dan spreidde de rieten regenmantel zich uit als een paar vleugels en droeg hem naar de gewenste plaats.
Na vele jaren vloog de Hemelse Fluitspeler nog eens naar de top van de Vijfvingerberg. Op zijn rug droeg hij de bamboekorf en om zijn schouders wapperde de wonderlijke rieten regenmantel.
Op de berg aangekomen begon hij op zijn fluit te spelen en de betoverende klanken drongen door tot de wolkenzee.
Sindsdien bracht zijn muziek steeds vreugde en geluk aan alle mensen.

Bron: "Chinese sprookjes" uitgegeven door Elmar, Rijswijk, 1990. ISBN: 90-6120-8343

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -

De onbespeelbare harp

Een Chinees sprookje over een rode draak en een oude boom
Er was eens een keizerrijk. Midden in dat keizerrijk lag een groot bos. En precies midden in dat bos stond een reusachtige, eeuwenoude boom. Op zekere dag was de keizer op een rijtoer door zijn land, kwam in dat bos, zag de boom en zei: "Wat een pracht van een boom!"
Hij liet zijn hele hofhouding halt houden, zijn draagkoets neerzetten, hij stapte eruit en met al zijn hovelingen achter zich aan liep hij naar de boom toe. Hij liep eromheen, een tweede keer, een derde keer, toen sprak hij: "Ik heb een idee. Ik wil dat van deze boom een harp wordt gemaakt voor mij in mijn paleis!"
Dus op diezelfde dag begonnen een heleboel dienaren te graven bij de wortels van de boom, te hakken, te zagen en terwijl ze zo ingespannen bezig waren... stuitten ze op een rode draak! Die had diep in de duisternis onder de wortels van de boom al duizenden jaren opgerold liggen slapen. Op het moment dat het zonlicht zijn ogen raakte, werd hij wakker, schoot als een rode vlam langs de stam omhoog, spreidde zijn vleugels in de boomkroon en vloog als een rode vuurpijl weg naar de horizon. En op hetzelfde moment donderde de boom met luid geraas neer op de aarde.
De beste instrumentenmakers van het keizerrijk begonnen de boom te ontdoen van bladeren en van takken, en maakten er een prachtige harp van. Die werd op een grote wagen geladen en met feestmuziek naar het paleis vervoerd. Daar werd hij opgesteld midden in de troonzaal. Gongs werden geslagen. De keizer verscheen met zijn hele hofhouding, hij zette zich op zijn troon en ook de andere aanwezigen gingen zitten.
Op een teken van de keizer trad een van de beroemdste harpspelers van het rijk de zaal binnen, wierp zich ter aarde, boog voor de koning, een tweede maal, een derde maal... Toen stond hij op, liep trots naar dat reusachtige instrument, greep in de snaren en begon te spelen.
Vals! Zo vreselijk vals had nog nooit iemand eerder op een harp horen spelen! De man werd lijkbleek. De eerste minuten bleef het onder het publiek doodstil. Dat dacht: het is zeker moderne muziek, daar zijn we nog niet aan toe of zo. Toen schoot een hofdame in de lach. Daarna nog eentje. Toen begon het hele publiek een beetje te mompelen. De harpspeler zag uit zijn ooghoek het gezicht van de keizer langer en langer worden. Tenslotte, meer dood dan levend, hield hij op met spelen en verliet verdwaasd de zaal.
Een tweede, niet minder beroemde harpspeler zag hem daar gaan en dacht: "Kijk, dit is nou het moment waarop ik jaren heb gewacht." Hij liep naar de keizer, boog, een tweede keer, een derde keer, stapte op de harp af, greep in de snaren en begon te spelen.
De harp begon te krijsen! De harpspeler wist niet hoe gauw hij de zaal moest verlaten.
Bij een derde harpspeler kwam er helemaal geen geluid uit de harp.
Bij de vierde sprongen alle snaren en toen sprong ook het geduld van de keizer. Hij sprong op en riep dat alles afgelopen moest zijn. Met zijn hofhouding achter zich aan liep hij naar de uitgang van de zaal.
Daar aangekomen draaide hij zich om en siste: "Weg met die harp. Uit mijn ogen! Breng hem naar de diepste kelder van mijn paleis. Ik wil dat ding nooit meer zien!"
De keizer vertrok. Er werd een stel dragers geroepen om de harp te versjouwen. Met vereende krachten wisten ze het gevaarte op te tillen en al de wenteltrappen af te dragen naar de onderste kelder van het paleis. Daar duwden ze het ding naar een donkere hoek.
Lange tijd ging voorbij. De harp raakte vergeten en werd onder stof bedolven. Als je hem daar zo zag staan, in het halfduister, was het net of hij stond te dromen... Te dromen van de tijd dat hij nog een jonge sterke boom was, geworteld in de aarde... met zijn bladerkroon opgericht naar de hemel... vogels, nesten bouwend in zijn takken!
Hij droomde van alle stormen en orkanen die hij had overleefd. Hij droomde van alle jaren van oorlog die hij had gezien onder de mensen... van alle jaren van vrede die hij had meegemaakt... hij droomde van alle kinderen die ooit hadden gespeeld in het gras aan de voet van zijn stam...
Zo verstreken er vele jaren.
Op zekere dag werd er 's ochtends heel vroeg op de hoofdpoort van het paleis gebonsd. De poort werd geopend en er stond een man, van top tot teen in een vuurrood gewaad gewikkeld. Hij zei: "Ik heb gehoord dat er hier een harp moet zijn en dat het niemand lukt erop te spelen. Ik zou het graag eens proberen."
Dat werd hem door alle hovelingen ten sterkste afgeraden: "Kerel, je lijkt wel gek! Als de keizer alleen al over die harp hoort praten...! Maak dat je wegkomt!"
"Toch wil ik het proberen."
"Man, je kop gaat eraf! Je komt niet levend het paleis uit! Geloof het nou!"
Maar wat ze ook zeiden, hij hield vol: "Ik wil het toch graag proberen."
De man betrad het paleis en wachtte af. Tenslotte werd hij naar de keizer gebracht. Die luisterde naar zijn verzoek en zei toen bars: "Goed! Op je eigen verantwoording!" Dus na al die tijd werd de harp uit zijn donkere hoek getrokken en met veel moeite alle wenteltrappen op naar boven gesjouwd. Hij werd afgestoft, gestemd en in de troonzaal opgesteld. Gongs werden geslagen, en weer verscheen de keizer met zijn hele hofhouding.
Nadat iedereen was gaan zitten, verscheen de vreemdeling. Hij boog diep voor de keizer, een tweede keer, een derde keer. Daarna ging hij naar de harp.
Hij liep negen maal om het instrument heen.
Daarna legde hij zijn ene hand op het hout en zijn andere hand op de snaren - als een ruiter die zijn paard wil kalmeren.
Toen het eerste akkoord opklonk, was het alsof het hele keizerrijk de adem inhield, want de harp begon te zingen. Hij zong en zong van alles waarover hij gedurende al die jaren in het donker gedroomd had... Hij zong zijn hele leven uit!
En toen de harp uiteindelijk zweeg, vroeg de keizer: "Hoe is dat mogelijk, dat het al die anderen niet gelukt is en jou wel? Hoe kan dat"
"Heer," zei de man, "al die anderen probeerden alleen hun eigen muziek te spelen. Ik daarentegen, heer, liet het aan de harp over haar eigen thema te kiezen. En toen ik aan het spelen was, heer, wist ik niet meer of ik het was, die de harp bespeelde - of dat het de harp was... die mij bespeelde!"
De man werd met geschenken overladen en verdween uit het keizerrijk. Niemand heeft hem ooit nog teruggezien...

Bron: "De Wolkenberg. Oosterse sprookjes" verteld door Peter van der Linden. Ziederis, Rotterdam, 2004. ISBN: 90-70042-07-X


Li Tongan

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -

Het verhaal van de keukengod

Er was eens een metselaar, Tsao-wang genaamd, die altijd arm was. Hoe hij zich ook inspande, wat hij ook deed, hij bleef arm.
Ten slotte zat er niets anders op dan dat zijn vrouw maar met iemand anders moest trouwen. Tsao-Wang bleef alleen achter.
Op een dag had Tsao-Wang een klus bij een man, voor wie hij nog niet eerder had gewerkt. Hij wist niet, dat dit de nieuwe echtgenoot van zijn vrouw was. Zijn ex-vrouw, die nog altijd om hem gaf, probeerde hem te helpen. Ze bakte koekjes voor hem en stopte daar munten in. Zo zou haar ex-man het in elk geval een beetje beter krijgen.
De metselaar was echter niet alleen een arme man, maar ook een goed mens. Hij had de koekjes wel meegenomen, maar deelde ze uit.
Toen hij later ontdekte, dat er munten in de koekjes zaten en dat het nu zijn eigen schuld was dat hij nog steeds zo arm was, werd hij wanhopig. Hij doodde zichzelf uit frustratie.
Maar de heer van de hemel had medelijden met hem en maakte hem god van de keuken.
Nu hangt zijn afbeelding in alle keukens.
Een keer per jaar gaat hij naar de hemel om verslag uit te brengen over het gedrag van de gezinnen op aarde. Iedereen wil graag, dat hij een goed woordje voor hen doet. Daarom smeren veel mensen honing op zijn mond.

 

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -

 

Het plukken van de perzik

Chang Tao-ling wordt als grondlegger van het moderne taoïsme beschouwd. Zijn recepten voor onsterfelijkheidspillen en de ontdekking van een talisman om alle soorten ziekten te genezen gaven hem groot aanzien.
Het verhaal gaat dat Chang Tao-ling er helemaal niet op was gebrand om al te snel in de hemel te komen. Hij nam daarom slechts een beetje van het onsterfelijkheidsmedicijn en verdeelde de rest onder zijn bewonderaars. Men vertelt ook van hem dat hij minstens twee persoonlijkheden had. Zijn ene zelf leidde een rustig leven en bracht zijn tijd door met varen in een bootje op een klein meer dichtbij zijn huis. Zijn andere zelf had meer taken. Deze ontving bezoek en onderhield zijn gasten. Eens zei dit zelf tot zijn aanhangers: "Jullie kunnen niet zoals ik de aarde verlaten, maar als jullie mijn voorbeeld volgen, kunnen jullie je leven met een paar eeuwen verlengen. Wat jullie nodig hebben is de toverformule ".
Hij voorspelde, dat er binnenkort een vreemdeling zou komen en dat er dan gekeken zou worden wie het waard was om de formule te ontvangen.
Zoals hij voorspeld had, gebeurde. Een man, genaamd Chao Shêng arriveerde uit het oosten. Chang Tao-ling herkende hem direct als de persoon die hij had aangekondigd. Chang verwelkomde hem en nodigde hem en zijn aanhangers uit hem te volgen. Zo begonnen ze aan een klim naar de hoogste top van de Yün T'ai. Vermoeid zetten ze zich aan het eind van de dag boven op de berg neer. Op een plek bij een vooruitstekende rotspunt, waar een perzikboom zijn takken als armen over de bodemloze afgrond uitstrekte. Vol bewondering keken de leerlingen van Chang naar deze reusachtige boom, zo zwaar van talrijke rijpe vruchten.
Chang sprak tot zijn leerlingen: "Deze perzikboom hangt vol met rijpe vruchten. Degene onder jullie die de vruchten van die boom durft te plukken, zal ik de goddelijke formule meedelen."
De leerlingen bogen zich naar voren om de boom te bekijken en enkele van hen waagden zich op het randje van de rots. Maar niemand waagde het erop om in de boom te klimmen. Alleen de vreemde gast, Chao Shêng. Deze had zich eerst bescheiden op de achtergrond gehouden, maar nu niemand het erop waagde om de uitdaging van Chang aan te gaan, raapte hij alle moed bij elkaar. Voorzichtig liet hij zich over de rotspunt glijden en beetje bij beetje liet hij zich zakken tot hij een tak van de perzikboom bereikte. Hij stond daar, boven de afgrond, alsof hij vaste grond onder zijn voeten had. Vol vertrouwen begon hij perziken te verzamelen, die hij in zijn mouw bewaarde. Toen hij echter terug wilde keren naar de anderen, kon hij de loodrechte rotswand niet beklimmen. Hoe hij het ook probeerde, de perziken in zijn mouwen zaten hem in de weg. Er zat niets anders op dan eerst de perziken naar boven te gooien. Zo gezegd, zo gedaan. Hij gooide alle perziken één voor één naar Chang Tao-ling, die ze verdeelde onder zijn leerlingen. Iedereen kreeg er een en ook de meester zelf at een vrucht. De laatste perzik bewaarde hij voor Chao Shêng, die hij weer naar boven hielp. Op een wonderbaarlijke manier. Hij strekte zijn arm uit, die wonderlijk genoeg steeds langer werd. Net zo lang tot hij Chao Shêng kon pakken en helpen. Het deed de aanwezigen perplex staan.
Toen Chao zijn perzik verorberd had, stond Chang op, liep naar de rand van de afgrond en zei lachend: "Onze gast was zo moedig in de boom te klimmen en geen ogenblik gleed zijn voet uit. Ik zal zijn voorbeeld volgen en zelf ook een poging wagen; wanneer ik slaag is een grote sappige perzik mijn beloning."
Na deze woorden sprong hij naar beneden  en kwam in de takken van de perzikboom terecht. Chao Shêng sprong hem na en toen vatte ook een van de leerlingen moed en ook hij waagde de sprong.  Ook hij belandde veilig in de boom. Zo stonden er drie personen in de perzikboom boven de afgrond. Chang kwam daar zijn belofte na en vertelde zijn beide metgezellen de toverformule.
Drie dagen later vertrokken de twee bevoorrechte personen naar huis. Zij regelden daar al hun zaken en toen dat gebeurd was, begaven ze zich samen met de meester en alle leerlingen naar de bergtop. De meester en zijn beide dappere leerlingen stegen toen alle drie bij vol daglicht op naar de hemel, nagestaard door de achterblijvers, tot ze uit het zicht verdwenen waren.


Liu Xuejian

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -

Het volgende verhaal hoorden we in Beijing, in het Zomerpaleis. Nu kregen we het via de mail (cedars@live.nl) toegestuurd.

Kwan Yin, de Godin van de Genade
Een boeddhistische legende over het leven van Kwan Yin

Koning Miao Chuang en zijn vrouw waren beiden al vijftig jaar geworden, zonder dat de goden hun kinderen geschonken hadden. Maar daarvoor was een reden. De koning had in zijn oorlogen veel bloed doen vloeien, en nu werd hij op deze wijze gestraft. Doch eindelijk, eindelijk lieten de goden zich door zijn gebeden vermurwen. Een dochter werd hem geboren en een jaar later nog een tweede. De koning en de koningin waren erg blij, dat ze nu tenminste niet kinderloos zouden sterven. Maar de koning verlangde een zoon te bezitten, die hem kon opvolgen.
"Waarom heb ik zoveel oorlogen gevoerd? Waarom heb ik me zoveel moeite gegeven mijn vijanden te verslaan? Waarom heb ik zoveel gevaren getrotseerd? Het is immers alles vergeefs geweest, als ik geen zoon heb, die mij kan opvolgen. Want dan is mijn leven gelijk aan een kaars, die opbrandt, zonder een spoor achter te laten," dacht hij vaak in stilte.
Weer werd hem een kind geboren en weer was het een meisje...
In droeve gedachten verzonken zat de koning eens in zijn tuin en staarde voor zich uit. Zo zag zijn eerste minister hem zitten. Deze trachtte zijn meester te troosten met de volgende woorden: "Het is waar, dat de goden u geen zoon geschonken hebben. En daar kan helaas geen mens wat aan veranderen. Maar als uw drie dochters volwassen zijn, kunt ge de drie edelste zonen uit het rijk voor hen uitzoeken. De bekwaamste van uw schoonzoons zal uw opvolger zijn. Wie zal hem dan het recht op de troon betwisten?"
"Dat is waar," zei de koning. "Ik zal de bekwaamste van mijn drie schoonzoons als opvolger kiezen. Die kan dan mijn werk voortzetten." Maar inwendig dacht hij: "Dat moet de echtgenoot zijn van mijn jongste dochter, Miao Shan." Want het was wel vreemd maar hij hield veel meer van dit meisje, dan van zijn beide oudste dochters. Al spoedig bleek, dat Miao Shan een andere aard had dan haar zusters. Ze was veel stiller en ernstiger. Juist daarom hielden haar ouders zo veel van haar.
Toen de prinsessen oud genoeg waren, trouwde de oudste met de zoon van de eerste minister. De tweede werd de vrouw van een jonge officier, die al beroemd was om zijn dapperheid en bekwaamheid. Alleen Miao Shan scheen nog niet aan trouwen te denken.
Daarom liet de koning haar op een dag bij zich komen en sprak: "Lieve dochter, ik ben al oud. Nu wacht ik er op, dat jij een echtgenoot gevonden zult hebben, die waardig is, mijn opvolger te worden. Want hoewel jij mijn jongste dochter bent, wens ik, dat jij later als koningin over mijn rijk zult regeren." Miao Shan antwoordde: "Vader, ik weet, dat u veel van me houdt. Daarom doet het me zoveel verdriet, dat ik u moet teleurstellen. Maar ik voel me niet geschikt om als koningin te regeren." - "Je bent te bescheiden, meisje," zei de koning. "Ik weet zeker, dat jij juist een uitstekende koningin zult zijn." - "Nee vader," antwoordde Miao Shan, "ik heb niet uit bescheidenheid gesproken. Maar het koningschap trekt mij niet aan. Ik zou graag als non mijn leven willen slijten, om te trachten aan Boeddha gelijk te worden."
De koning schrok. "Ik begrijp je niet," zei hij. "Jij wilt afstand doen van de eer, koningin te zijn over een groot rijk? In plaats van dit prachtige paleis kies jij een armoedige cel in een klooster?" - "Ja vader," zei Miao Shan met vaste stem, "roem en rijkdom hebben geen waarde voor mij. Een koning wordt immers na zijn dood bijna even snel vergeten als een arme koelie. Maar in een klooster kan ik streven naar volmaaktheid..."
De koning viel haar in de rede. "Dat zijn dwaze gedachten!" riep hij uit. "Nog nooit is een koningsdochter non geworden. Ik wil, dat je trouwt, versta je me?" - "Ik zal u gehoorzamen," antwoordde Miao Shan met zachte stem, "maar sta me dan toe, vader, dat ik met een dokter trouw." - "Met een dokter?" vroeg de koning verbaasd. "Jij, een prinses, wilt met een dokter trouwen? Wat is dat nu weer voor dwaasheid?" - "Als vrouw van een dokter kan ik mijn echtgenoot bijstaan en zieken genezen, pijnen verzachten," zei Miao Shan. "Nee!" riep de koning uit, "ik geef je geen toestemming met een dokter te trouwen. Je zult koningin worden. En dus moet je echtgenoot een man zijn, waardig om als koning te regeren." Met een boos gezicht zond hij zijn dochter weg.
Daarna zei hij tegen zijn vrouw: "Miao Shan heeft allerlei dwaze gedachten in haar hoofd. Ze wil non worden, of anders met een dokter trouwen. Probeer jij eens, of je haar van plan kunt doen veranderen." De koningin ging daarop met haar dochter praten, maar deze bleef standvastig: "Lieve moeder, als u mij gelukkig wilt maken, laat me dan non worden," zei ze. Deze woorden moest de koningin aan haar man overbrengen. Ze voegde er aan toe: "Laten we haar maar toestemming geven, in een klooster te gaan. Het zal haar daar gauw genoeg vervelen."
Dat hoopte de koning ook. En zo kreeg Miao Shan eindelijk toestemming, om naar het klooster van De Witte Vogel te gaan. Maar de koning had eerst een brief naar de abdis van het klooster gezonden. In die brief stond: "U moet er voor zorgen, dat de prinses het klooster zo spoedig mogelijk weer verlaat." Miao Shan wist natuurlijk niets van deze brief.
Bij haar aankomst in het klooster werd ze door de abdis met veel pracht en praal ontvangen. En ook de nonnen bewezen haar vorstelijke eer. Maar Miao Shan zei: "Ik heb geen recht meer op deze eerbetuigingen. Ik ben thans geen prinses, maar een eenvoudige non. Ik wil hier de nederigste arbeid doen." De abdis probeerde, haar dit uit het hoofd te praten. Maar Miao Shan herhaalde steeds: "Laat mij als eenvoudige non onder u leven. Want alleen door zelfopoffering kan ik streven naar volmaaktheid." De abdis zei daarop: "Goed, ik draag je op, het ruwe werk in de keuken te doen en de kloosterklokken te luiden. Maar als je dit niet kunt, zal ik je wegzenden."
Dankbaar aanvaardde Miao Shan haar nieuwe taak. De abdis wist, dat het werk veel te zwaar was voor het meisje. Ze dacht dan ook dat de prinses het wel spoedig zou moeten opgeven. En dan had ze een voorwendsel, Miao Shan naar haar paleis terug te sturen. Miao Shan toog moedig aan het werk. Toen ze eindelijk 's avonds laat klaar was, waren haar handen gewond en deden al haar ledematen haar pijn. Toen bad ze nog lang en vurig voor ze ging slapen.
De volgende morgen werd ze wakker door het gelui van de klokken. Ze schrok. Deze taak had de abdis immers haar opgedragen! Maar toen ze bij de klokken kwam, was er geen non te zien. De klokken werden geluid door de goede geesten, die haar wilden helpen!
Maar er was nog veel meer wonderlijks gebeurd. Toen ze op het erf kwam, zag ze daar een prachtige waterput, vlak bij de keuken. Die had een draak 's nachts geboord. Nu hoefde Miao Shan niet meer helemaal naar de beek, als ze water nodig had. Een tijger zorgde geregeld voor brandhout en de vogels plukten groente en vruchten voor haar. Dit alles geschiedde op last van de goden, die zich verheugden over de vroomheid van het meisje.
Toen de abdis deze wonderen vernam, werd ze bang. Ze schreef aan de koning een brief en gaf hem de raad, de prinses te bevelen naar het paleis terug te keren. "Want vrijwillig zal ze het klooster zeker niet verlaten, nu de goden haar helpen," voegde ze er aan toe.
Bij het lezen van deze brief werd de koning woedend. "Zelfs de goden spannen tegen mij samen, om mijn plan te doen mislukken," riep hij uit. "Maar ik zal me wreken!" Wit van drift gaf hij zijn soldaten bevel, het klooster aan alle zijden in brand te steken. Spoedig sloegen de vlammen uit de mooie gebouwen van het eeuwenoude klooster. Op de binnenplaats drongen de nonnen angstig samen. Maar daar werd de hitte ook al zo groot, dat ze het er nauwelijks uit konden houden.
In hun angst zeiden ze tot Miao Shan: "Het is jouw schuld, dat dit vreselijk ongeluk over ons komt." - "Dat is waar," antwoordde Miao Shan eenvoudig. Ze knielde neer en smeekte de Heerser van het Heelal, de nonnen te sparen. Daarna stak ze zich met een bamboe haarnaald in haar vinger, zodat een druppel bloed op de grond viel. Onmiddellijk betrok de hemel en het begon te regenen. De bui was zo hevig, dat de vlammen dadelijk uitdoofden.
Weer kreeg de koning een boodschap, dat zijn plannen mislukt waren. Nu kende zijn woede geen grenzen meer. "Mijn dochter moet sterven!" riep hij uit. "De beul zal haar onthoofden. Laten de goden dat beletten, als ze kunnen!" Meteen had hij spijt van deze vreselijke woorden. Zijn vrouw zei wenend: "Sta mij toe, nog eens met haar te spreken. Misschien zal ze naar mij willen luisteren, als ze weet, welk gruwelijk lot haar wacht."
De koning stemde dadelijk daarin toe. Hij hoopte innig, dat Miao Shan haar voornemen, om non te worden, zou opgeven. Maar toen het meisje standvastig bleef, moest de koning het vonnis, dat hij in drift geveld had, wel uitvoeren. Anders zou hij immers zijn gezicht verliezen tegenover zijn onderdanen! "Morgen, bij het opgaan van de zon, zal ze onthoofd worden," sprak hij met doffe stem.
Maar de Heerser van het Heelal had anders beschikt. Toen de zon opgegaan was, werd Miao Shan naar de plaats gebracht, waar ze terechtgesteld zou worden. Met een glimlach op de lippen liep het meisje tussen de zwaar bewapende soldaten naar de beul. Ze dacht: "Heden zal ik eindelijk de aarde verlaten, om een beter bestaan te beginnen."
Ze moest knielen en haar hoofd op een blok leggen. De beul nam zijn bijl en zwaaide die hoog boven zijn hoofd... maar plotseling werd het zo donker, dat niemand meer iets zien kon. De bijl brak in stukken, de zwaarden en lansen van de soldaten versplinterden. Op dat ogenblik liet de Heerser van het Heelal Miao Shan sterven en nam haar ziel tot zich. Een tijger drong door de menigte, greep het dode meisje en droeg haar naar een eenzame plek in het woud.
Op een lichte wolk werd Miao Shan opnieuw geboren. Voortaan zou ze de Godin van de Genade zijn en Kwan Yin heten. Dat betekent: Zij, die de smarten lenigt.
Met diep medelijden keek ze naar de mensen op de aarde, beneden haar. Zo zag ze, dat in het ouderlijke paleis haar vader ziek terneer lag. De Heerser van het Heelal had hem gestraft voor zijn afschuwelijke daad. De god, die ziekte verbreidt, had zijn lichaam aangeraakt, dat geheel bedekt was met wonden en afzichtelijke zweren. Geen enkele dokter wist raad, alle geneesmiddelen bleken nutteloos te zijn. De koning voelde zich steeds zieker worden. Zijn beide dochters bemoeiden zich niet met hem. En zijn schoonzoons wachtten erop, dat hij zou sterven, om daarna het rijk te verdelen.
Alleen Kwan Yin kon haar vader niet zo zien lijden. Ze dacht niet meer aan het leed, dat hij haar aangedaan had. Ze hield nog evenveel van hem als vroeger, en daarom daalde ze naar de aarde af om hem te genezen. In de gedaante van een oude priester, bedekt met lompen, strompelde ze naar het paleis. Op de grote poort had de koning een papier laten aanplakken. Daarop stond te lezen, dat hij, die de koning kon genezen, later hem zou opvolgen. Lang stond de priester naar het papier te kijken en deed, of hij het las. Toen scheurde hij het met één ruk van de poort af.
"Wat doe je daar?" riep de poortwachter boos. "Hoe durf je het papier af te scheuren?"
Kwan Yin antwoordde kalm: "Ik ben niet alleen priester, maar ook dokter. Ik weet, dat ik de koning kan genezen. Daarom is dit papier niet langer nodig."
"Maar als je zo'n knappe dokter bent, waarom reis je dan in lompen door het land?" vroeg de poortwachter.
"Vraag niet te veel en breng me bij de koning," was het antwoord.
De poortwachter liet daarop de koningin waarschuwen. Deze zei: "De koning ligt op sterven. Laat dus die priester direct hier komen."
Zo kwam Kwan Yin dan aan het ziekbed van haar vader, die, rillend van koorts, met bleke ingevallen wangen machteloos terneer lag. Ze nam zijn pols en zei tegen hem, dat zijn ziekte zeker te genezen was. Bij die woorden kregen de koning en de koningin weer moed. "Maar," voegde Kwan Yin er aan toe, "het geneesmiddel is heel moeilijk te vinden." - "Priester, je bent een bedrieger," zei de koning met fluisterende stem. "Wat heb ik er aan, of je zegt, dat mijn ziekte gemakkelijk te genezen is, als je het geneesmiddel niet kent?" - "Ik ken het geneesmiddel wel," antwoordde Kwan Yin. "Het is zalf, die moet bereid worden uit de hand en het oog van een levend mens."
"Dan ben ik verloren," kreunde de koning. "Waar zal iemand gevonden worden, die een hand en een oog voor mij wil opofferen?" Kwan Yin antwoordde: "In het klooster van Hsiang Shan zult ge het verlangde kunnen vinden. Zendt uw boodschappers uit. Ik zal hun zeggen, hoe ze het klooster kunnen bereiken. Ik zelf zal in uw nabijheid blijven." De boodschappers vertrokken onmiddellijk, nadat Kwan Yin hun de weg uitgeduid had.
Intussen hadden de schoonzoons van de koning vernomen, dat een priester hun schoonvader misschien zou kunnen genezen. Dat was helemaal niet naar hun zin. Als de koning genas, zou de priester immers zijn opvolger worden. En dan was het met hun eerzuchtige plannen gedaan. Daarom gaven ze aan de koningin een vergiftige drank. "Deze drank heeft de priester bereid, om de pijnen van de koning te verlichten," zeiden ze.
Ook hadden ze een bediende omgekocht om Kwan Yin te vermoorden. Maar toen de koningin haar man de drank aanreikte, barstte de schaal, alsof er met een hamer tegenaan geslagen was. En op het ogenblik, dat de moordenaar zijn dolk ophief, om de slapende priester te vermoorden, hield een geheimzinnige macht zijn arm tegen en wrong de dolk uit zijn hand. Hevig verschrikt vluchtte de boosdoener weg.
Ondertussen vertoefde Kwan Yin tevens in het klooster, waar ze in de gedaante van Miao Shan de boodschappers ontving. Ze sprak tot de mannen: "Ik weet, dat jullie hier het geneesmiddel komt zoeken voor de zieke koning. Neem een mes en snijd mijn linkerhand af. Daarna kunt ge mijn linkeroog nemen." De boodschappers aarzelden, maar het meisje spoorde hen tot spoed aan. "Als het geneesmiddel niet gauw komt, zal de koning misschien sterven," zei ze.
Met grote tegenzin deden toen de boodschappers hun gruwelijk werk. Op een gouden schaal werden de hand en het oog van de heilige naar het paleis gebracht. De koningin schreide van vreugde, maar plotseling deinsde ze verschrikt achteruit. Want aan een klein, rood litteken had ze de hand van haar dochter herkend!
De priester bereidde de zalf en wreef er het lichaam van de koning mee in. De volgende dag was de linkerhelft van het lichaam van de zieke glad en gaaf. De rechterhelft vertoonde echter nog dezelfde wonden en zweren. De koning was blij, maar ook teleurgesteld. "Waarom is alleen de linkerhelft van mijn lichaam genezen?" vroeg hij. "Omdat de zalf is bereid van een linkerhand en een linkeroog," antwoordde de priester. "Om u helemaal te genezen, moet ik ook zalf bereiden van een rechterhand en een rechteroog..."
Opnieuw werden de boodschappers naar het klooster gezonden. Daar werden ze weer opgewacht door Miao Shan. "Neem ook mijn rechterhand en daarna mijn rechteroog," zei ze eenvoudig. Een der boodschappers riep verontwaardigd uit: "Is het geen misdaad, de ene mens zo te verminken, om een andere te redden?" Maar Miao Shan antwoordde: "Haast u en doe, wat de goden beschikt hebben."
De boodschappers ontnamen haar toen ook haar rechterhand en haar rechteroog, en brachten die naar het paleis. De priester bereidde snel de zalf en de volgende dag was de koning werkelijk geheel genezen. Iedereen aan het hof wenste de koning geluk en prees de kundigheid van de priester. "Gij zult mijn opvolger zijn," sprak de koning. Maar Kwan Yin zei: "Ik begeer de koninklijke waardigheid niet. Ik heb maar één wens: dat gij als een rechtschapen vorst over uw onderdanen moogt regeren."
Na deze woorden zagen de omstanders, dat de priester zijn arm bewoog. Een wolk daalde toen uit de hemel, nam hem op en voerde hem weg. De koning vroeg verbaasd: "Waaraan heb ik het te danken, dat de goden uit de hemel komen om mij te beschermen en te genezen?" Doch de koningin weende zachtjes. De koning vroeg haar: "Waarom ben jij verdrietig, nu iedereen verheugd is?" De koningin antwoordde: "Ik ken maar één mens, die ogen en handen voor u zou willen offeren, en dat is... onze dochter Miao Shan."
De koning werd doodsbleek. Hij vroeg aan zijn boodschappers: "Hoe zag de non er uit, die haar handen en ogen voor mij geofferd heeft?" De boodschappers antwoordden: "Het was een jong meisje, o koning." De koningin snikte: "Ik heb haar linkerhand herkend..."
Ontzet staarde de koning voor zich uit. Toen wierp hij zich ter aarde en bad schreiend: "Genezende Boeddha, heb erbarmen. Ik heb mijn kind gedood, dat haar handen en ogen voor mij opgeofferd heeft. Vergeef mij deze zware zonde..."
Op dat ogenblik nam Kwan Yin nogmaals de gestalte aan van Miao Shan en verscheen zo voor haar ouders. "Ween niet, vader," sprak ze, "want ik, uw dochter Miao Shan, ben gelukkig." Daarna verdween ze. De koning zei diep ontroerd tot zijn vrouw: "Ik ben niet waardig, nog langer te regeren. Ik wil het voorbeeld van Miao Shan volgen en afstand doen van mijn troon, om in een klooster te gaan." Hij droeg het bestuur van zijn rijk over aan zijn eerste minister en trok zich terug in een eenzaam klooster. Daar leidde hij tot zijn dood een godvruchtig leven.
Sindsdien wordt Miao Shan vereerd als de Godin van de Genade onder de naam van Kwan Yin.

Bron: "Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M. Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -
 

De krekel

Nu ruim tweehonderdvijftig jaar geleden waren krekelgevechten een rage aan het hof, en jaarlijks werden krekels als belasting geheven. Het district Shensi had nooit bekend gestaan om zijn krekels, maar een ambtenaar van Huayin die bij zijn superieuren in een goed blaadje wilde komen, had er een aangeboden aan het hof die, toen men hem in gevechten op de proef stelde, van uitzonderlijke klasse bleek, zodat er aan het district een vaste belastingafdracht werd opgelegd. De arnbtenaar belastte de wijkhoofden ermee. Scharrelaars op de markt hielden de mooiste exemplaren in kooitjes, dreven de prijs op en speculeerden ermee. Hierdoor werden de krekels zo duur dat enkele families geruïneerd werden.
In de stad woonde een zekere Cheng Ming die zich al vaak had geplaatst voor het staatsexamen maar daar nog nooit voor was geslaagd. Het was een doodgoeie schuchtere man en daarom werd hij door de gemene klerken voorgedragen als wijkhoofd. Hoe hij zich ook wendde of keerde, hij kon er niet onderuit, en in minder dan een jaar was zijn magere bezit helemaal aan zijn ambt opgegaan. Toen de krekels ingevorderd werden durfde hij het bedrag niet om te slaan over de afzonderlijke huishoudens, maar hij kon het ook niet uit eigen beurs betalen. Hij zat zo in de put dat hij wel dood wilde. Zijn vrouw zei: "Met doodgaan schiet je niets op. Je kunt het beste zelf gaan zoeken, want je weet maar nooit wat je vindt." Cheng gaf haar gelijk. 's Ochtends vroeg trok hij erop uit om pas 's avonds laat terug.te keren. Met een bamboebuisje en een kooitje van koperdraad bij zich zocht hij onder elke steen en in elk hoekje bij ingestorte muren en in het struikgewas. Geen middel liet hij onbeproefd, maar zonder enig resultaat. Als hij dan al een paar krekels ving, waren die ondermaats en zwak en voldeden niet aan de normen. De ambtenaar stelde hem herhaaldelijk een strikte termijn en liet hem afranselen bij overschrijding daarvan, zodat na een goede tien dagen hij wel honderd slagen met de bamboe had gehad en zijn beide dijen één bloederige, etterende massa waren. Hij kon er zelfs niet meer op uitgaan om krekels te rangen. Onrustig lag hij te woelen op zijn bed, met als enige gedachte zelfmoord.
In die tijd kwam er een gebochelde magiër in het dorp die door geesten de toekomst kon voorspellen. Chengs vrouw schraapte het benodigde geld bijeen en ging hem raadplegen. Jonge meisjes en oude vrouwen verdrongen zich voor zijn deur. Toen de vrouw van Cheng het huis binnenging, bleek er in een geheel gesloten kamer een gordijn gehangen te zijn, terwijl voor het gordijn een wierooktafeltje stond. Degenen die een vraag wilden stellen brandden wierook en bogen tweemaal. De magiër naast hen deed met zijn gezicht omhoog een gebed voor hen, waarbij hij zijn lippen vreemd vertrok en een rare taal uitsloeg, zodat iedereen er griezelend naar stond te luisteren. Na een tijdje werd er dan vanachter het gordijn een papiertje naar buiten gegooid met daarop precies de dingen die de mensen op hun hart hadden, zonder ooit de minste vergissing. De vrouw van Cheng legde haar geld op tafel, brandde wierook en boog zoals degenen voor haar gedaan hadden. Geruime tijd later bewoog het gordijn en werd er een velletje papier op de grond gegooid. Toen ze het openvouwde was het een tekening zonder enige tekst. De gebouwen midden op de tekening leken op een tempel, vreemdgevormde stenen lagen door elkaar rond de heuvel daarachter, en onder vlijmscherpe doornstruiken hield zich een prachtige groene hennepkopkrekel schuil met daarnaast een pad die net een sprong leek te willen maken. Chengs vrouw bekeek de tekening van alle kanten maar begreep er niets van. Alleen de aanblik van de krekel gaf haar een schok. Ze vouwde het papiertje op, stak het bij zich, en toonde het thuis aan Cheng. Deze vroeg zich af of dit hem misschien de plaats wees waar hij op jacht moest gaan. Bij nadere beschouwing bleek de afbeelding nauwkeurig overeen te komen met de situatie bij het Paviljoen van de Grote Boeddha ten oosten van het dorp.
Daarop hees Cheng zich uit zijn bed, en steunend op een stok begaf hii zich met de prent naar de achterzijde van de tempel. Daar verhief zich een oude, overwoekerde grafheuvel. Om de grafheuvel heen lopend zag hij de stenen precies zo over elkaar liggen als op de tekening. Daarop liep hij omzichtig en scherp luis-terend door de ruige begroeiing. Het was alsof hij een speld in een hooiberg zocht, en ook toen hij al zijn krachten had uitgeput was hij nog niets wijzer. Terwijl hij nog steeds, eigenlijk in het wilde weg, aan het zoeken was, sprong er plotseling een schurftige pad weg. Verrast probeerde Cheng die meteen te pakken, maar de pad verdween in het gras. Toen Cheng hem in het gras zocht zag hij een krekel die zich schuilhield bij de wortel van een doornstruik. Meteen probeerde hij die te vangen, maar de krekel verdween in een hollet je in een steen. Toen Cheng daar met een scherp grassprietje in porde kwam hij niet te voorschijn, dat deed hij pas toen Cheng het gaatje vol had gegooid met water uit zijn bamboebuis.
De krekel zag er bijzonder sterk en krachtig uit, en toen hij hem gevangen had, bleek hij bij nadere beschouwing een fors lijf, een lange staart, een groene nek en gouden vleugels te hebben. Dolblij keerde hij met de krekel in het kooitje terug naar huis. Het hele gezin feliciteerde hem, zelfs het kostbaarste kleinood kon het er niet bij halen. Hij stopte de krekel in een kom en vertroetelde hem met krab en kastanjes, tot het moment daar was dat hij zou moeten betalen.
Cheng had een zoontje van acht jaar dat een moment afwachtte waarop zijn vader er niet was om het deksel van de kom te doen. De krekel was eruit gesprongen voor hij hem pakken kon en toen hem dat ten slotte toch was gelukt, waren de pootjes al gebroken en het lijfje gescheurd, en binnen de kortste keren ging het dier dood. Het kind begon bang te huilen en vertelde het aan zijn moeder. Toen die het hoorde werd haar gezicht asgrauw en ze viel uit: "Stuk ongeluk! Dit is je dood. Wanneer vader thuiskomt rekent die zelf wel met je af!" Het kind liep snikkend het huis uit. Kort daarop kwam Cheng thuis, en toen hij hoorde wat zijn vrouw hem te vertellen had, was het of hij een emmer ijskoud water over zich heen kreeg. Woedend ging hij op zoek naar de jongen, maar die was spoorloos verdwenen.
Later vonden ze het lijkje in een put. Zijn woede sloeg om in verdriet, jammerend van ellende wenste Cheng liever dat hij dood was. Zijn vrouw en hij gaven zich over aan hun verdriet. Eten werd er zelfs niet meer gekookt, zwijgend zaten ze tegenover elkaar. Ze hadden hun laatste kroost verloren. Tegen de avond namen ze het kind op om het in een mat te begraven. Bij aanraking bleek het heel zachtjes te ademen. Verheugd legden ze het op een bank en om middernacht kwam het kind weer tot leven. Cheng en zijn vrouw waren wel enigszins gerustgesteld, maar het kind reageerde nergens op en bleef nauwelijks ademend in diepe slaap verzonken. Als Cheng het lege krekelkooitje zag kreeg hij een brok in zijn keel, maar toch durfde hij het het kind niet meer kwalijk te nemen. Van de schemering tot de dageraad deed hij geen oog dicht. En nadat de zon in het oosten was opgegaan, strekte hij zich uit op zijn bed, overweldigd door verdriet.
Opeens hoorde hij buiten de deur een krekel tsjirpen. Hij schoot overeind om te gaan kijken. De krekel zat er weer, vlak voor zijn neus. Verheugd probeerde hij hem te vangen. Telkens als het dier tsjirpte sprong het verder weg, steeds sneller. Als hij de krekel met zijn hand bedekte, voelde het aan alsof er niets onder zat, maar hij had zijn hand nog niet opgetild of daar sprong de krekel weer vliegensvlug weg. Gejaagd ging hij erachteraan, maar de krekel verdween om de hoek van een muur en hij raakte hem kwijt. Hij zocht overal en zag een krekel boven op de muur zitten. Hij bekeek hem eens goed: het was een kort en klein dier, zwartrood van kleur, een heel ander exemplaar dan zoëven.
Cheng vond hem de moeite niet waard omdat hij te klein was en bleef zenuwachtig rondkijken of hij de krekel kon vinden waar hij achteraan zat. Het krekeltje op de muur sprong opeens in zijn mouw. Het zag eruit als een veenmol, met perzikbloesem vleugels, een vierkante kop en lange poten. Het leek hem toch wel een goed exemplaar. Vol vreugde borg hij hem op. Hij wilde hem wel aanbieden aan de ambtenaar, maar onzeker of het diertje wel in de smaak zou vallen bedacht hij dat hij het zou uitproberen in een gevecht.
Een jonge krekelliefhebber uit het dorp had een krekel getraind die hij Krabbeschalengroen noemde. Hij liet hem dagelijks vechten met die van andere nietsnutten, en altijd won de zijne. Hij wilde er flink op verdienen en had de prijs zó hoog opgevoerd dat er nog geen kopers waren. Dadelijk ging hij Cheng thuis opzoeken en toen hij zag wat die had, sloeg hij zijn hand voor zijn mond en moest onbedaarlijk lachen. Daarop haalde hij zijn eigen krekel te voorschijn en deed hem in een dubbele kooi. Cheng zag hoe groot en fors dat dier was en de moed zonk hem in de schoenen. Hij durfde de zijne niet meer in te zetten. De jongeman bleef echter aandringen en toen bedacht Cheng dat hij met zo'n minderwaardig exemplaar toch niets zou opschieten en dat ze het voor de grap maar eens moesten doen. Daarop deden ze de twee krekels samen in een vechtkom.
De kleinste drukte zich roerloos tegen de bodem, onverstoorbaar als een lokeend. De jongeman moest weer erg lachen en met een varkenshaar kietelde hij eens de sprieten van Chengs krekel, maar deze bleef roerloos zitten. Toen hij hem herhaaldelijk had gekieteld ontstak de krekel in woede en rende vooruit. Zo vlogen ze elkaar met veel geraas aan. Opeens zagen ze de kleine krekel opspringen en met gestrekte staart en opgerichte sprieten pardoes in de nek van zijn tegenstander bijten. De jongeman schrok geweldig en haalde ze direct uit elkaar. Recht overeind tsjirpte Chengs krekel triomfantelijk als om zijn baas zijn overwinning te melden. Cheng was dolblij. Terwijl ze samen de krekel bewonderden kwam een nieuwsgierige haan zomaar naar binnen stappen om de krekel op te pikken. Geschrokken slaakte Cheng een angstige kreet. Gelukkig had de haan misgepikt. De krekel sprong een klein eindje verder weg, maar de haan rende op hem af, haalde hem in en daar had hij de krekel al onder zijn poot. Cheng wist in paniek niet hoe zijn krekel te redden, hij stampvoette en werd doodsbleek. Maar toen zagen ze de haan zijn nek strekken en zijn kop schudden. En bij nadere beschouwing bleek de krekel op de kam van de haan neergestreken te zijn, waar hij zich met kracht had vastgebeten. Cheng was heel verrast, hij plukte de krekel verheugd van de kam af en zette hem in het kooitje.
Daags daarna bracht hij hem naar de ambtenaar. Toen deze zag hoe klein de krekel was, voer hij woedend tegen Cheng uit, maar deze vertelde wat een wonderlijk dier het was. De ongelovige ambtenaar probeerde Chengs krekel uit in gevechten met andere krekels, die allemaal verloren. Hij liet ook een haan op hem los en het ging inderdaad zoals Cheng had gezegd. Daarna beloonde hij Cheng en bood hij de krekel aan aan de provinciale gouverneur. Deze was daar zo blij mee dat hij de krekel in een gouden kooitje aan de Troon aanbood, met een uitvoerige uiteenzetting over wat het dier allemaal kon. Eenmaal in het paleis werd de krekel uitgeprobeerd tegen al die uitzonderlijke krekels die door het Rijk waren ingeleverd: vlinders, bidsprinkhanen, glanswespen, groendraadvoorhoofden, maar geen overtrof hem. Steeds als hij citerklanken hoorde danste hij op de maat van de muziek, zodat hij nog grotere bewondering oogstte. Dit had de keizer zeer geamuseerd, en hij schonk de gouverneur bij decreet een prachtig paard en enige rollen damast. De gouverneur vergat niet aan wie hij dit te danken had en korte tijd later werd de ambtenaar het predikaat 'eminent en uitzonderlijk' toegekend. De verheugde ambtenaar onthief Cheng van zijn verplichtingen. Ook drukte hij de examinator op het hart Cheng te laten slagen voor het staatsexamen.
Meer dan een jaar later herkreeg Chengs zoon zijn geestvermogens, en hij vertelde dat hij in een krekel veranderd was geweest, een gewiekste vechter, en dat hij nu pas weer was bijgekomen. Ook de gouverneur overlaadde Cheng met geschenken en binnen het jaar had deze uitgestrekte landerijen en talloze paviljoenen en bedroeg zijn veestapel enige duizenden stuks. Als hij uitreed overtroffen zijn kleding en paard die van de oude families.

Bron: "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren. Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Lemniscaat, Rotterdam, 1990.


Zeng Gang

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - TOP - - - - -
 

In de horeca

Toen ik afgestudeerd was aan de universiteit, moest ik een tijdje thuis blijven, omdat ik niet onmiddellijk een baan kon vinden.
Om me aan werk te helpen was mijn vader constant bezig met het sturen van kleinere en grotere gaven aan relaties. Ik voelde me hier schuldig over en vond dat ik wel een tijdelijk baantje kon gaan zoeken, zodat ik mijn familie niet langer financieel tot last zou zijn. Mijn vader had dat in de gaten en zei:  ‘Ik ken nog iemand uit het leger. Hij is nu president van het Volkscongres van de provincie… Hij heeft kort geleden een restaurant geopend en heeft nog personeel nodig. Ik noemde jouw naam toen ik met hem sprak, Hij zei dat je morgen aan de slag kunt, als je dat wil.’
Nu had ik hotel management gestudeerd en zou daarom mijn kennis mooi kunnen inzetten bij mijn werk in een restaurant. Dus nam ik het aanbod graag aan.
Mijn baas heette Qian, maar omdat hij een vriend van mijn vader was, noemde ik hem niet meneer Qian, maar oom Qian. Oom Qian behandelde me heel goed. Op de eerste dag dat ik aan het werk ging, benoemde hij me tot algemeen directeur. Hij vroeg me om de boekhouding bij te houden.
‘Onze klanten zijn God,’ zo sprak hij ernstig. ‘We moeten hun klandizie zien te winnen door heerlijk voedsel van de hoogste kwaliteit, royale porties voor weinig geld.’
Ik knikte.
Alles wat ik in theorie geleerd had, probeerde ik zo goed mogelijk toe te passen. Dankzij mijn goede management, verdiende oom Qian de eerste maand enkele duizenden yuan. Maar toen ik verslag aan hem uitbracht, leek hij helemaal niet zo tevreden. ‘Onze klanten zijn God, ‘zei hij. ‘We moeten ze meer geven. Als we dat doen, dan zullen er ook meer mensen voor een volgende keer komen. Vergeet de lange-termijn niet.’
Ik dacht dat daar wel wat in zat. Dus deed ik alles om de kwaliteit van de gerechten nog te verbeteren en bracht ik alle prijzen omlaag, tot we de laagste prijzen in de stad hanteerden. De zaak floreerde. Klanten stroomden ons restaurant in, en al onze tafels zaten elke dag al volgeboekt vóór we open waren.
Er was één probleempje. Aan het eind van de maand hadden we geen winst gemaakt. Ik meldde dit aan oom Qian, en hij antwoordde op serieuze toon: ’Hoe vaak moet ik je nu nog zeggen dat onze klanten God zijn? Ik wil dat je de volgende maand verlies draait. Er mag geen winst worden gemaakt!’
Ik was stomverbaasd. Maar omdat de eigenaar me die opdracht gaf…
De definitieve berekening aan het eind van de derde maand liet een verlies zien van 10.000 yuan. Ik bereidde me er op voor, dat ik behoorlijke verwijten zou krijgen. Maar integendeel. Toen oom Qian mijn rapportage aanhoorde, herhaalde hij drie keer ‘goed gedaan!’, terwijl hij glimlachte. ‘We zullen eerst verlies draaien en later profiteren. De volgende maand mag net zo.’ Toen stopte hij me een bonus toe.
Het restaurant kreeg de vierde maand opnieuw een verlies van 10.000 yuan te verwerken. En de vijfde maand idem dito.
Ik zei tegen oom Qian dat dit geen manier was om een restaurant te runnen. Maar hij antwoordde, dat ik teveel naar de korte termijn keek.
‘Maar op deze manier kan ik mijn talenten niet ontplooien Dit is niet de plek voor mij om te kunnen tonen wat ik waard ben en welke kwaliteiten ik heb. Ik heb besloten om ontslag te nemen.’
‘Tja, als je niet langer wil blijven, dan zal ik je laten gaan.’
Niet lang daarna vertrok ik naar het zuiden om een eigen carrière te gaan starten.
Ongeveer een jaar later kwam ik naar huis om Chinees Nieuwjaar te vieren. Op die dag kwam oom Qian ook op bezoek. Deze keer kwam hij in een dure auto voorrijden. Toen ik hem naar zijn restaurant vroeg, zei hij, dat er die dag niet over werk of zaken gesproken zou worden. Toen hief hij het glas en begon te drinken. Mijn vader zei ook: ‘Drink.’
Terwijl ze dronken, praatten ze over vroeger. Oom Qian was in een opperbeste stemming, daarom dronk hij meer dan goed voor hem was. Toen hij dronken was, begon hij te mompelen.
‘Weet je waarom ik met dat restaurant ben begonnen? Het is enkel een dekmantel,’ zei hij. ‘Ik sleepte heel veel geld binnen toen ik president van het Volkscongres was. Ik durfde dat geld echter nauwelijks uitgeven, omdat ik bang was dat de mensen dan argwaan zouden krijgen. Want waar haalde ik zóveel geld vandaan? Daarom opende ik een restaurant. Daarmee verlies ik alleen maar geld, in plaats van geld te verdienen. Op die manier blijven de zaken goed gaan. En omdat er veel klanten komen, denkt iedereen dat ik veel geld verdien. En daardoor kan ik nu een villa en een dure auto kopen, zonder bang te zijn.’
Eindelijk werd me duidelijk waarom de eigenaar van het restaurant zo geïnteresseerd was geweest in het maken van verlies. Ik stond perplex en wist geruime tijd niets te zeggen.

Liu Wanli

 

 

TITELS
 

De hemelse fluitspeler

In de horeca

De krekel

Kwan Yin

K'wei

De legende van Yü Hwang

De onbespeelbare harp

Het plukken van de perzik

Het verhaal van de keukengod


Dank voor de bijdragen tot nu toe.

We nodigen u uit om onze site nog fascinerender te maken. Heeft u materiaal (tekst of foto's) over China, stuur het dan alstublieft met bronvermelding (!) op naar:

cedars@live.nl, o.v.v. "China".

 

Geschreven tekst is het eigendom van de schrijver

Cedar Gallery is een non-profit site. De verhalen worden enkel gepubliceerd voor educatieve doeleinden, om mensen te informeren of te vermaken en met goede bedoelingen. Als iets niet conform de regels voor copyright gebeurt, stuur ons dan een bericht, zodat we het verhaal waarop dit betrekking heeft, zo spoedig mogelijk kunnen verwijderen. We garanderen dit binnen 100 uur te doen (afwezigheid vanwege vakantie of ziekte buiten beschouwing gelaten).
Cedar Gallery behoudt zich het recht voor na te gaan of de persoon die bezwaar aantekent daartoe gerechtigd is.

 

< vorige