Kunstenaars
Architectuur
Boeken
Fotografie
Letters
Schilderijen
Bomen
Religie
Thema's
China
Japan
Rusland
|
Titels:
ABE NO SEIMEI
-
HET VERHAAL VAN TWEE GELIEFDEN (SHIRAI GOMPACHI)
- DE VROUW DIE
DOOR EEN DUIVEL VERSLONDEN WERD -
De MAANFEE -
HOE SAWAITSJI WERD GENEZEN
- HET GO-SPEL
- HET VERHAAL VAN DE HEER DIE
EEN DUIVEL KOCHT... -
IN HET PALEIS VAN DE ZEEGOD
- DE GIERIGHEID VAN RAIKO
- DE ZIEL
VAN DE TREURWILG
abe no seimei
Abe no Seimei
Onmyoji
Lang geleden werd de Japanse keizer omringd door speciale mannen,
waaronder Shinto priesters en boeddhistische monniken. Onder de
adviseurs van de keizer bevonden zich mannen, die uit speciale families
geselecteerd waren. Deze mannen werkten soms als arts aan het hof, soms
als waarzegger of als astroloog. Ze stonden in zeer hoog aanzien. Deze
mensen werden Onmyoji genoemd.
Abe no
Seimei
Abe no Seimei leefde rond het jaar 1000. Hij was een telg uit een van de
beroemdste Onmyoji families. Zelf was hij ook een onmyoji, een
specialist in onmyodo. (Onmyodo is een traditioneel Japanse esoterische
kosmologie, een mengeling van natuurwetenschappen en occultisme, met
invloeden van Tao, Boeddhisme en Shinto.) Abe no Seimei is een
legendarisch persoon in de Japanse folklore en er doen over hem
verschillende verhalen de ronde.
Seimei werkte als onmyoji voor keizers. Hij adviseerde ze o.a. over het
spiritueel juiste pad om bepaalde zaken af te handelen. Hij bad voor het
welzijn van de keizer en de regering en gaf advies. Daarnaast was hij
astroloog, hij kon zaken als aardbevingen en andere rampen voorspellen.
Hij leefde bijzonder lang zonder noemenswaardige ziektes. Dit droeg
ertoe bij, dat men geloofde in zijn mythische vermogen. Na zijn dood
werd er in het noorden van Kyoto een tempel aan hem gewijd, de Seimei
tempel. De Abenobashi brug (Brug van Abe) , eveneens in Kyoto, is naar
hem genoemd.
Het leven van Seimei is volledig opgetekend, er is veel over hem bekend.
Zodra hij was gestorven ontstonden er echter legendes rondom zijn
persoon. Volgens deze legendes was hij slechts gedeeltelijk een mens.
Hij was het product van een menselijke vader, Abe no Yasuna, en de geest
van een vos…
Vóór de geboorte van Abe no Seimei, wandelde zijn vader, Abe no Yasuna,
op een dag door de buitenwijken van de stad Kyoto, toen er een witte vos
verscheen. Deze vos verschool zich achter Abe no Yasuna, omdat zij werd
opgejaagd door een jager. De jager zag de vos en schoot een pijl op haar
af. Helaas voor de jager schoot hij mis. Niet de vos werd door de pijl
geraakt, maar Yasuna. Yasuna raakte ernstig gewond.
Yasuna was een belangrijk man. De jager wist dit en hij maakte zich dan
ook ernstig zorgen. Als bekend zou worden, dat hij Yasuna had
neergeschoten en dat Yasuna door zijn hand was gestorven, zou hem
waarschijnlijk de doodstraf wachten. Daarom besloot hij Yasuna aan zijn
lot over te laten en er snel vandoor te gaan, in de hoop, dat niemand
hem gezien had. Hij liet de zwaargewonde man achter en deze zou zeker
gestorven zijn, als hij niet spoedig werd gevonden.
Zodra de jager echter uit het zicht verdwenen was, verscheen er een
bijzonder aantrekkelijke, jonge vrouw. Zij knielde bij Yasuna neer,
hielp hem overeind en nam hem – zo goed en zo kwaad als het ging – mee
naar haar huis. Daar verzorgde ze hem, 10 of misschien zelfs 20 dagen.
Langzaam maar zeker genas de man van zijn verwonding, dankzij haar zorg
en toewijding. Toen Yasuna voldoende hersteld was om te kunnen lopen,
nam hij afscheid van de vrouw en keerde hij terug naar zijn eigen huis
in Kyoto.
Natuurlijk was hij de vrouw bijzonder dankbaar. Een week later keerde
hij dan ook, met geschenken, terug naar de woning van de vrouw. Vreemd
genoeg kon hij het huis echter niet meer vinden. Hij herinnerde zich de
plek nog precies, maar waar de vorige week nog een huis stond, was nu
wildernis. Het was heel vreemd. Hoe hij ook zocht, hij kon noch het
huis, noch de vrouw meer vinden.
Er gingen enkele weken voorbij. Yasuna dacht vaak aan de vrouw, die hem
het leven had gered. Toen, op een dag, ontmoette hij de knappe vrouw
opnieuw, in de straten van Kyoto. Yasuna was dolblij.
Hij sprak haar aan en nam haar mee naar zijn huis om haar voor te
stellen aan zijn ouders en andere familieleden. De vrouw was niet alleen
heel aantrekkelijk, maar ook warmhartig. Iedereen hield van haar en
aangezien ze ongehuwd was vroegen de ouders van Yasuna of ze de vrouw
van hun zoon wilde worden. Ze stemde toe en aldus geschiedde.
Ze hadden een geweldig huwelijk en de ouders van Yasuna waren blij hun
zoon en zijn vrouw zo gelukkig te zien. Toen er een jaar verstreken was,
werd er een zoon geboren. Na nog een half jaar echter was de vrouw op
zekere dag zomaar verdwenen. Ze zochten haar overal, maar tevergeefs.
Het kindje werd door de grootmoeder grootgebracht. Toen hij wat groter
werd, bleek, hoe briljant hij was. Hij was overal goed in, zowel wat
studie betreft als op het gebied van krijgskunst etc. Toen hij 15, 16
jaar oud was, kon geen volwassene hem in kennis evenaren. Hij bezat
enorme kennis en vaardigheden op het gebied van astronomie, voorspellen
en geneeskunde. Hij genas zelfs ongeneeslijk zieken. Toen hij 20 was
stierf zijn vader en toen volgde hij zijn vader op in de functie van
Onmyoji. Hij diende de keizer en adviseerde de ministers. Toen de keizer
ernstig ziek werd, gaven zijn artsen hem alle behandelingen die er maar
mogelijk waren, echter zonder succes. De keizer werd alleen maar zieker.
Genoemde jongeman, Abe no Seimei werd erbij gehaald en hij genas de
keizer door gebed. Hij ging de slaapkamer van de keizer binnen, zette
zich naast zijn bed en begon te bidden. Het duurde maar even of de
keizer voelde zich beter. De keizer herstelde volkomen en roemde Seimei.
Hij was de grootste Onmyoji die er ooit geleefd had.
Een kleine
toelichting achteraf. De mooie vrouw die de vader huwde, was dezelfde
als de witte vos. Seimei was de zoon van de witte vos en had daardoor
gaven die gewone mannen niet hebben. Vossen (kitsune) komen vaak voor
in Japanse legenden. Vaak zijn het intelligente
wezens met magische krachten, die gedurende hun bestaan alleen maar
toenemen. Een van de magische krachten is, dat ze een menselijke
gedaante kunnen aannemen. Hiervan kunnen ze zowel in positieve als in
negatieve zin gebruik maken. Ze kunnen zich bijvoorbeeld manifesteren
als vriend of beschermer, als minnaar of als echtgenoot.
In Shinto worden vossen vaak gezien als boodschapper van God. Als je een
Shinto tempel bezoekt zul je vaak een paar vossenbeelden bij de poort
aantreffen.
Voor meer
foto's over dit onderwerp:
http://inari.jp/c_sairei/index.html
http://www.h7.dion.ne.jp/~langzir/husimi3.html
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Het
verhaal van Shirai Gompachi
Inleiding
De kunstenaar Suzuki Harunobu (1725-1770) is o.a. bekend van het maken
van de zogenaamde ‘kalenderprenten’. Tegen het einde van zijn werkzame
leven als kunstenaar ontwierp hij diverse langwerpige, verticale
prenten, zoals deze, van een jongeman met bamboefluit. Waarschijnlijk
gaat het hier om de struikrover Shirai Gompachi. Hij is echter heel
onschuldig afgebeeld, namelijk als een rondtrekkende bedelmonnik. Dat
zien we aan zijn grote, mandvormige hoed, die hij overigens op dit
moment niet draagt. Én aan de bamboefluit, de shakuhachi. De monniken
van de Fuke school van het Zenboeddhisme speelden op zulke fluiten en
bedelden, om op die manier in hun levensonderhoud te voorzien. Dit
gebeurde vooral in de periode 1600-1868.
Shirai
Gompachi
Er waren eens twee geliefden, Gompachi en Komurasaki. De ouders van
Komurasaki zijn diep in de schulden geraakt en weten niet hoe ze de
eindjes nog aan elkaar moeten knopen. Hun dochter Komurasaki maakt zich
grote zorgen. Ze neemt uiteindelijk het moeilijke besluit om courtisane
te gaan worden. Ze verkoopt zichzelf aan een huis van plezier in het
afgesloten deel van de stad. Als vrouw van lichte zeden verdient ze de
kost met het vermaken van haar klanten. Tot groot verdriet van Gompachi.
Gompachi wordt bijna ziek van jaloezie en verlangen. Hij moet een middel
vinden om zijn geliefde Komurasaki vrij te kopen, zodat ze samen een
toekomst kunnen opbouwen. Er zit niets anders voor hem op dan om mensen
te beroven en op diefstal uit te gaan. En zo gaat hij het criminele pad
op.
Helaas voor de beide geliefden loopt dit niet goed af. Gompachi wordt
betrapt, gevangen genomen en uiteindelijk ter dood veroordeeld.
Wanneer haar geliefde Gompachi niet meer leeft, heeft het leven ook geen
zin meer voor Komurasaki. Ze pleegt zelfmoord op zijn graf.
Hun graf ligt op het terrein van de boeddhistische tempel Ryûsenji in
Tokyo. Hun laatste rustplaats is genoemd naar de legendarische vogel
hiyoku. Dit is een vogel met één lichaam en twee hoofden. De beide
monden voeden hetzelfde lichaam. Dit staat symbool voor de liefdevolle
verhouding tussen man en vrouw.
Er is overigens nog een ander dier, met dezelfde symbolische betekenis.
Dat zijn de himoku; vissen met maar één oog. Zij vormen daarom een paar
en de mannelijke en de vrouwelijke vis blijven hun leven lang samen.
Links: De acteur Onoe Kikugoro III in de rol van de beruchte rover
Shirai Gompachi. Hij pleegt zelfmoord in een roeiboot tijdens een
nachtelijke achtervolging.
Prent van Utagawa Hirosada, uitgegeven door Kinkado Konishi (Osaka),
1848
Kleurenhoutsnede
Rechts: De struikrover Shirai Gompachi bij Honjo, uit de prentenserie 69
Stations van de
Kisokaidō
Utagawa Kuniyoshi, vijfde maand 1852
37 cm x 26 cm
Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
maanfee
De Maanfee (over geesten en demonen)
Het was de tijd van het voorjaar, toen een visser, Hairoeko genaamd, op
het strand uitrustte. Hij keek om zich heen en zag de blauwe zee
glinsteren in het zonlicht. Grote pijnbomen wierpen hun donkere schaduw
op het goudgele zand en in de verte verhief zich de kegel van de Foeji,
de top door een sneeuwkrans bekroond. "Wat is de wereld toch mooi,"
dacht Hairoeko, "en wat een geluk is het hier te mogen leven".
Toen opeens zag hij voor zich een prachtig voorwerp aan een boom hangen,
zo verblindend mooi dat hij de wereld om zich heen vergat. Het was een
mantel van witte zwanenveren, zo zacht als dons. Hij wilde het
zwanenkleed juist wegnemen toen hij een naakte, jonge vrouw uit de
golven zag opduiken.
"Die mantel is van mij," zei zij. "Geef haar mij maar aan, beste
visser". Het was een knap en slank meisje en haar stem klonk zo lieflijk
als klinkende klokjes.
"Ik denk er niet aan," antwoordde Hairoeko, "Wat ik gevonden heb, geef
ik niet terug, en zeker niet als het zoiets moois is. Het hoort thuis in
de keizerlijke schatkamer en daar ga ik het ook naartoe brengen".
Het meisje wrong haar handen en zei: "Geef het mij alsjeblieft terug,
lieve visserman. Ik smeek je erom, zonder dat kleed kan ik niet naar de
hemel vliegen".
Maar Hairoeko voelde er niets voor van het kleed afstand te doen en
volhardde in zijn weigering. Nu begon het meisje zo hevig te snikken dat
haar lichaam schokte.
"O, geef het mij toch terug," snikte zij. "Ik kan niet zo lang op aarde
blijven. Ik moet terugkeren naar mijn paleis op de maan, waar ik alleen
maar gelukkig ben".
Hairoeko begon medelijden te krijgen met het arme kind en eindelijk zei
hij: "Goed, ik zal het je teruggeven, wanneer je voor mij op het strand
wilt dansen".
Het gezicht van de jonge vrouw klaarde meteen op. Zij wreef de tranen
uit haar ogen en zei: "Ik zal met plezier voor je dansen en ik wil je
ook die prachtige dans laten zien die ik tezamen met mijn zusters in het
Maanpaleis uitvoer. Maar zonder mijn veren mantel kan ik niet dansen".
"Ik zal je die later teruggeven," zei de visser. "Wanneer ik dat nu doe,
zou je er vandoor gaan zonder dat ik iets heb gezien".
Nu werd het meisje kwaad. "Wat denk je wel," zei zij. "Wij hemelingen
verbreken nooit onze belofte, zoals men dat zo gemakkelijk op de aarde
doet".
Zonder verder een woord te zeggen, overhandigde Hairoeko haar het veren
kleed. Zij trok het aan en haalde er een muziekinstrument uit
tevoorschijn. Toen begon het meisje te zingen met een heldere, lieflijke
stem over alle wonderlijke dingen die men in het Maanpaleis kon
aanschouwen:
In het zilveren Maanpaleis
zitten dertig vorsten op hun troon.
Vijftien dragen witte gewaden.
Wanneer zij regeren straalt de maan
in heldere glans.
Maar wanneer de vijftien vorsten
in zwarte gewaden regeren
wordt haar licht langzaam gedoofd.
Hairoeko werd bedwelmd door de gratie en schoonheid van haar bewegingen
en niet het minst door haar verrukkelijke stem die zij met haar shamisen
begeleidde.
"Nu moet ik gaan, visser," zei zij. "Je ziet dat ik mijn belofte
gehouden heb. Leef wel!"
"Nee, nee" hield Hairoeko haar tegen, "nog één dans, nog één lied! Zo
iets moois zal ik mijn leven lang niet meer zien en horen".
De Maanfee liet zich overhalen en danste voor hem de dans van de Jeugd
en zij zong over Japan, het eiland dat door de goden wordt bemind en dat
tot in lengte van dagen door de goden beschermd zal worden.
Toen zag de visser dat haar voeten boven het gouden zand zweefden,
steeds hoger en hoger tot haar veren kleed boven de toppen van de bomen
zichtbaar werd. Nog altijd hoorde hij haar bekoorlijke stem, maar het
geluid werd zwakker en zwakker. Als een kleine witte vogel zag hij haar
ten hemel stijgen tot zij een klein stipje werd, en toen... zag hij
alleen maar de azuurblauwe hemel met heel in de verte de bleke
maansikkel.
Sindsdien verzuimde Hairoeko nooit, wanneer hij gevist had en de boot
weer op het droge trok, te kijken of er niet ergens in een boom een
veren kleed hing. Maar helaas, hij heeft er nooit meer een gezien!
Bron:
"Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely.
Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979.
ISBN: 90-228-3346-1.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
go
De
geschiedenis van Go begint zo’n 3000 jaar geleden en de regels zijn
gedurende deze lange periode in grote lijnen hetzelfde gebleven.
Er werd ooit over de toekomst van Tibet beslist via een Go-bord, toen de
Boeddhistische leider weigerde te vechten: in plaats daarvan daagde hij
de vijand uit een spel Go te spelen.
Go is een van de oudste bordspelen ter wereld. De precieze herkomst is
niet bekend. Historisch gezien kwam het in Japan tot grote bloei. Het is
waarschijnlijk vóór de 8e eeuw in Japan geïntroduceerd en won
al snel aan populariteit aan het keizerlijke hof en, vanaf dit
veelbelovende begin heeft het zich geworteld in de Japanse cultuur.
Een vriend uit Japan stuurde me het volgende verhaal.
Het Go-spel
Dit is een verhaal dat zich
ongeveer 600 jaar geleden afspeelde. Er was toen een leenheer, een
plaatselijke meester, die erg van het Go-spel hield. Een van zijn
ministers vond een fraai Go-bord in een winkel. Hij wou het kopen, maar
de eigenaar van de winkel wou het bord aan niemand verkopen. Het bord
was bedoeld voor de etalage, niet voor de verkoop. De eigenaar van de
winkel vertelde de minister, dat er een vloek op het Go-bord rustte,
omdat twee samurai er het spel op hadden gespeeld, ze woorden hadden
gekregen over het verloop van het spel en de ene samoerai vervolgens de
andere had gedood. Omdat er ooit bloedvlekken op het bord hadden
gezeten, wilde de winkeleigenaar het aan niemand meer verkopen. Maar
omdat het bord bijzonder mooi was, haalde de minister de winkeleigenaar
toch over hem het hem te verkopen.
Een paar dagen later liet de minister het bord aan zijn meester , de
leenheer zien. Zijn meester was erg blij met het prachtige Go-schaakbord.
De meester vertelde zijn minister, dat hij er een spelletje Go-schaak op
wou spelen met een van de beste schaakmeesters. Mata Ichi Ro, een jonge
samoerai, werd daartoe uitgenodigd op het kasteel van de meester.
Het feit
was, dat deze jongeman de zoon was van de man, die door zijn vriend
gedood was vanwege onenigheid over het schaakspel. Toen deze jongen een
tiener was, was hij verloofd met een jong meisje. Een en ander was
geregeld tussen de twee families. De jongen wilde graag met het meisje
trouwen, omdat ze erg knap was. Hij kreeg echter pokken en werd blind,
hoewel hij verder goed herstelde van de ziekte. Toen het meisje begreep,
dat Mata Ichi Ro blind geworden was, hield ze niet meer van hem. Zij zei
tegen haar ouders, dat ze de verloving beter konden verbreken, maar haar
ouders vonden, dat daarvoor geen goede reden was.
Op een dag hield de leenheer een feest op de binnenplaats van het
kasteel, waar veel genodigden kwamen. Onder de gasten bevond zich de
familie van het meisje. De leenheer trof het meisje toevallig en was erg
onder de indruk van haar. Hij vroeg aan de ouders om haar hand, zodat ze
zijn tweede vrouw kon worden. In die tijd was polygamie toegestaan aan
heren in de feodale maatschappij. De meeste heren hadden meer dan één
vrouw. Het werd belangrijk gevonden dat feodale heren zoveel mogelijk
kinderen, omdat dat goed was voor de toekomst van hun families.
De vader van het meisje ging naar het huis van Mata Ichi Ro en lichtte
hem en zijn moeder in over het verzoek van de meester. De meester wou
immers het meisje tot zijn tweede vrouw maken, en het was hen niet
toegestaan zich er tegen te verzetten, omdat zij ondergeschikten waren.
Dus gaf de jongeman zijn droom om met het meisje te kunnen trouwen op.
Een paar weken later ging het meisje naar het kasteel en werd de tweede
vrouw van de meester.
Na dat
moment had de jonge samoerai het meisje niet meer gezien, totdat hij
naar het kasteel kwam om Go schaak te spelen met zijn meester. Toen hij
toestemming kreeg om de kamer van de meester binnen te gaan, zag hij het
meisje naast de meester zitten. Hij sprak enkel een groet uit. De
meester verwelkomde de jongeman en begon met het Go spel. Ze speelden
het spel verschillende keren, maar de jongeman won alle spelen, omdat
hij een uitstekend schaakspeler was en vaardiger dan zijn meester. Hij
was de beste speler van de regio. Hoewel hij blind was en het schaakbord
niet kon zien, onthield hij alles van het begin tot het eind van het
spel.
Het werd later en later. De jongeman merkte, dat de meester steeds meer
geïrriteerd raakte, omdat hij geen spel kon winnen. Daarom vroeg hij de
meester of hij mocht vertrekken, omdat het laat werd en hij moe begon te
worden. Maar de meester stond hem niet toe met het spel te stoppen en de
kamer te verlaten. De jongeman moest tegen zijn zin verder spelen.
Toen het spel ten einde liep, merkte de meester, dat het op één steen
van de jongeman vast zat, wie er zou winnen. De meester nam stiekem de
zwarte steen van de jongeman weg en legde er een witte van hem zelf voor
in de plaats. Hij dacht, dat de jongeman dat niet kon weten, omdat hij
blind was. Enkele minuten later bemerkte de jongeman, dat zijn zwarte
steen veranderd was in een witte van zijn meester. Dus zei hij beleefd
“Meester, ik vrees dat u een fout heeft gemaakt. Ik plaatste mijn zwarte
steen hier, maar nu ligt hier geen steen van mij. Wilt u alstublieft
mijn steen op zijn oorspronkelijke plek terug leggen? Toen werd de
meester kwaad, en zei: “Je steen lag vanaf het begin niet op deze plek.
Deze steen was vanaf het begin míjn steen.”
Als de jongeman toegaf, dat hij een fout had gemaakt, was er niets aan
de hand. Maar hij was erg koppig. Hij sprak woorden, die hij beter niet
had kunnen zeggen. Hij zei “Meester, ook al ben ik blind, ik kan me alle
zetten in het spel herinneren. U speelt vals. Als u uw fout niet
toegeeft, bent u het onwaardig een meester te zijn!” Daarmee zei hij
woorden die hij niet had mogen zeggen.
De meester werd woedend en stond op terwijl hij zijn zwaard trok. En hij
zei tegen de jongeman: “Geef toe dat je je hebt vergist en ik zal je
vergeven. Zo niet, dan dood ik je met mijn zwaard.” De jongeman zei:
“Niet ik, maar u maakt een fout. Dood me maar als u denkt dat u gelijk
heeft!” Daarop nam de meester zijn zwaard, hieuw en doodde hem.
Toen ze de stemverheffing in de kamer hoorden, kwamen enkele samoerai
naar de kamer van hun meester en daar troffen ze de jongeman dood aan.
Ze hoorden de uitleg van hun meester, dat de jongeman een fout had
gemaakt, maar dat niet wou toegeven. Hij hield vol dat de meester de
fout had begaan en hij zei beledigende woorden tegen hem, zodat de
meester hem wel - tegen zijn zin - moest doden. Er was niemand die iets
tegen de woorden van de meester kon inbrengen. Ze trokken de conclusie
dat de jongeman zijn zelfbeheersing had verloren en beledigende woorden
tegen de meester had gesproken. Dus had de meester hem wel met zijn
zwaard moeten doden.
Het dode
lichaam van de jongeman werd naar zijn huis gedragen, waar alleen zijn
moeder woonde. Zolang de samoerai de situatie uitlegden, bewaarde de
moeder haar kalmte. Toen ze haar huis hadden verlaten, barstte ze in
tranen uit. Ze sprak tegen het lichaam van haar zoon: "Ik weet, dat je
niets verkeerds hebt gedaan. Je meester heeft je bedrogen. Je was
verontwaardigd over je meester’s gedrag. Ik betreur het, dat ik je niet
kan wreken.”
Ze hield een kat “Tama” in huis , waar ze veel van hield. De kat
luisterde aandachtig naar al haar woorden.
Toen nam de moeder van de jongeman haar mes, sneed zich de keel door, en
stierf. Het bloed stroomde uit haar hals. De kat liep naar het dode
lichaam van de vrouw en likte een tijdje haar bloed op. En toen verdween
de kat.
Een paar
dagen later werd een samoerai gedood, terwijl hij ’s nachts op wacht
stond. Het was heel vreemd, dat hij niet door een zwaard gedood was,
maar dat zijn keel was doorgebeten door een dier. De volgende avond werd
een vrouwelijke bediende van de tweede vrouw van de meester op dezelfde
manier gedood. Haar keel was ook door een dier doorgebeten. Maar niemand
had een dier in het kasteel gezien, dat groot genoeg was om mensen te
doden.
Vanaf dat moment werd de meester ernstig ziek. Elke avond leed hij aan
nachtmerries. De arts die hem begeleidde schreef medicijnen voor, maar
de meester werd niet beter. Zijn toestand verergerde per dag. Hij kon
niets eten en hij verloor gewicht. Elke avond moest de tweede vrouw van
de meester bij zijn bed komen om voor hem te zorgen.
De ministers kwamen bij elkaar om te bespreken, wat ze voor hun meester
konden doen, maar ze hadden geen goede ideeën. Vreemd genoeg vielen de
samoerai, die ’s nachts de wacht moesten houden, in slaap en ze
verzaakten dus hun plicht. Er deed bovendien een gerucht de ronde, dat
een grote katachtige ’s nachts in de tuin van het kasteel was gezien.
Een samoerai kwam naar de ministers en bood aan, dat hij als nachtwacht
voor zijn meester zou fungeren en dat hij het dier zou doden, als het
verscheen. Ze gaven hem toestemming om in de tuin te blijven, voor de
slaapkamer van de meester. Het werd nacht en ook deze samoerai dreigde
in slaap te vallen. Het was erg moeilijk om aan de slaap weerstand te
bieden. Hij nam een mes en sneed in zijn been om wakker te blijven.
Toen het donker was, nam de tweede vrouw van de meester een lampion en
liep naar de slaapkamer van de meester. De samoerai verstopte zich in de
bosjes met zijn lange speer, zodat hij door niemand gezien zou worden.
Ja, de vrouw was de tweede vrouw van de keizer. Er was niets vreemds. Ze
bemerkte de aanwezigheid van de wacht niet en liep langs het bosje
waarin hij zich verstopt had. Toen ze langs hem liep, voelde hij iets
kouds over zijn ruggengraat lopen. De vrouw deed de deur open en ging de
slaapkamer van de meester binnen. Toen hoorde de samoerai kreunende
geluiden van de meester. Hij ging dichter naar de kamer van zijn meester
en vond enkele kattenharen op het pad waarlangs de vrouw was gelopen.
Toen hij naar het slaapkamerraam keek, zag hij tot zijn verwondering de
vorm van een enorme kat in het kaarslicht. De kat maakte lage, jankende
geluiden die zich mengden met het gekreun van de meester. Plotseling
stootte de samoerai zijn speer in de schaduw van de kat. Een schok trok
door zijn handen die de speer vasthielden, en hij hoorde fel
kattengejammer. Hij trok zijn speer terug, schopte tegen het raam, zodat
het aan diggelen ging. Toen hij de kamer binnendrong, zag hij tot zijn
verbazing, dat er een grote kat in de kamer was. De kat loerde naar hem
terwijl er veel bloed uit haar borst pompte. De kat viel de samoerai
aan, maar net voor haar aanval stootte de samoerai de punt van zijn
speer opnieuw in het kattenlichaam. De reusachtige kat viel neer op de
grond en nu stootte hij zijn lans in haar hals. Daarop stierf de enorme
kat. Andere samoerai kwamen aangelopen en ze waren verbaasd het dode
lichaam van een enorme kat te zien liggen. De samoerai was gewond, maar
hij leefde.
Toen de
kat het huis van de moeder van Mata Ichi Ro had verlaten, was ze ’s
nachts naar het kasteel gegaan. Ze betoverde de tweede vrouw van de
meester en voerde haar naar het kleine bos. Daar verslond de kat haar,
en veranderde zichzelf in de vrouw. Elke avond als zij naar de
slaapkamer van de meester werd ontboden, ging ze er naar toe met het
idee de meester geleidelijk aan te vermoorden, terwijl ze hem
ondertussen veel pijn bezorgde door haar vloek.
De ministers probeerden dit feit geheim te houden, maar het lekte uit
naar de mensen buiten het kasteel. Ze hadden medelijden met de kat, die
gefaald had in haar wraak op de leenheer. De wraak die de kat wou nemen
uit liefde voor de familie van haar eigenaar. Ze bouwden een klein
monument voor de kat met een bede, dat ze vredig in het paradijs mocht
wonen met haar vroegere eigenaar.
S.Y., vertaling A.W.
Bij het verhaal zijn foto's van
een "Go" schaakbord en "Go" schaakstenen. De "Go"stenen zijn witte en
zwarte kiezelstenen.
Voor interviews, film- en
boekrecensies en achtergrondverhalen over Japanse cinema, zie:
http://www.midnighteye.com
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
sawaitsji
Hoe Sawaitsji
werd genezen
Een
boeddhistisch verhaal over een blinde man en een devote vrouw
In een
klein dorpje in de provincie Yamato, dicht bij de Tsoebo-heuvel, leefde
een blinde man die Sawaitsji heette met zijn vrouw O Sato. Hij was een
aardige, vriendelijke man, die in zijn levensonderhoud voorzag door
lessen te geven op de koto en de shamisen.
Zijn vrouw trachtte er door weef- en naaiwerk iets bij te verdienen. Op
die manier hadden zij het bepaald niet slecht, maar op een gegeven
moment raakte Sawaitsji bijna al zijn leerlingen kwijt en kreeg ook O
Sato minder te doen. Dat was wel pech, maar zij maakten er toch het
beste van, en al waren zij wat leerlingen en klanten kwijt, hun goede
humeur verloren zij niet.
Op een morgen haalde Sawaitsji zijn koto tevoorschijn en begon er op te
spelen.
"O, Sawaitsji San," zei zijn vrouw verrukt,"wat heerlijk dat ik je weer
eens hoor spelen. Je hebt zeker een vrolijke bui?"
"Denk dat niet," antwoordde haar man ernstig. "Ik ben zo bedroefd dat ik
wel zou willen sterven. Al een hele tijd lang zit mij iets dwars dat ik
je nu toch moet vertellen."
O Sato ging naast haar man zitten, keek hem liefdevol aan en zei:
"Vertel het mij maar; misschien kan ik je helpen."
Sawaitsji schraapte zijn keel, dacht even na en zei toen: "Hoe snel
vliegt de tijd voorbij! Het spreekwoord zegt 'als een afgeschoten pijl'.
Wij zijn nu al drie jaar getrouwd en soms lijkt het of het maar een paar
dagen zijn geweest. Maar of wij nu lang of kort getrouwd zijn, er mogen
geen geheimen tussen ons bestaan."
"Wat bedoel je eigenlijk?" vroeg zijn vrouw, die wat dichterbij schoof.
"Sinds wij getrouwd zijn, heb ik nooit iets voor je verzwegen. Wanneer
er een reden is om mij hiervan te verdenken, vertel het mij dan."
"Luister goed, O Sato, dan zul je mij begrijpen. Elke nacht tussen drie
en vier strek ik mijn hand uit en vind de slaapmat naast mij leeg. Ik
weet dat ik maar een arme blinde ben, door de pokken geschonden, en ik
kan mij daarom voorstellen dat jij zo'n lelijke man niet altijd kunt
liefhebben. Maar wanneer het zo is dat je een ander bemint, zeg het mij
dan. Ik zal je niets verwijten en er in berusten. Hoe dikwijls heb ik de
mensen niet horen zeggen: 'Wat is die O Sato toch een mooie vrouw!' Het
is daarom niet minder dan natuurlijk dat je een minnaar hebt."
O Sato kon niet verdragen dat haar man zo door twijfel werd gefolterd.
Zijn bekentenis verbaasde haar, maar deed haar ook verdriet. "O,
Sawaitsji," zei zij, "hoe kun je in hemelsnaam veronderstellen dat ik
een andere man boven jou zou verkiezen? Je weet toch dat ik sinds mijn
prille jeugd bij je vader ben opgevoed, toen mijn ouders waren
gestorven. Jij was drie jaar ouder dan ik, en je kreeg in die tijd de
pokken, waardoor je blind werd. Ik heb altijd gevoeld dat wij voor
elkaar bestemd waren en dat alleen de dood ons kan scheiden. Ik zal je
daarom nooit verlaten, maar, sinds wij getrouwd zijn, hoopte ik vurig
dat ik je van je kwaal zou kunnen verlossen. Daarom stond ik elke nacht
op en beklom de heuvel van Toebosaka om Kannon te smeken je het gezicht
weer terug te geven. Dit heb ik drie jaar lang volgehouden, maar Kannon
heeft mijn gebed niet verhoord en daarom heb ik weinig hoop meer."
Sawaitsji voelde wel dat het erg slecht van hem geweest was zijn
toegewijde vrouw zo te verdenken. Hij kon geen woorden vinden om haar
dit duidelijk te maken. Hij zweeg een tijd en zei toen: "O, mijn lieve
vrouw; ik zal er niet meer over praten. Denk maar, dat het allemaal
onzin is wat ik heb gezegd. Vergeef mij, vergeef mij alsjeblieft! Ik kon
toch niet weten wat je elke nacht deed!" De tranen vloeiden over zijn
wangen, toen hij er aan toevoegde: "Ik geloof dat al die gebeden niets
helpen, en dat ik nooit, nooit meer zal kunnen zien."
"Zeg dat niet!" zei O Sato. "Je mag nooit het vertrouwen verliezen.
Misschien zal het beter zijn, wanneer wij tezamen tot Kannon bidden."
"Wanneer je dat wilt, zal ik je volgen," antwoordde Sawaitsji.
De vrouw opende een kast en haalde daaruit de beste kleren van haar man
tevoorschijn. Zij hielp hem met aankleden en toen gingen zij samen op
weg. Een steil pad voerde naar het heiligdom. Zij liepen langzaam
omhoog, terwijl Sawaitsji op zijn stok steunde.
Buiten adem bereikten zij de tempelpoort en gingen toen naar binnen. In
het schemerdonker van de tempel stond een groot beeld van Kannon, de
godin van Barmhartigheid, naast de beeltenis van Amida Boeddha. Er hing
een bedwelmende wierookgeur in de ruimte.
O Sato boog eerbiedig haar hoofd en prevelde enige malen: "Namoe Amida
Boetsoe." (Ik aanbid U, heilige Boeddha)
"Laten wij hier de hele nacht blijven om voor je genezing te bidden!"
stelde O Sato voor.
"Ik moet je eerlijk zeggen, O Sato, dat ik niet kan geloven aan een
genezing. Ik ben alleen maar met je meegegaan, om je een plezier te
doen."
"Luister eens, Sawaitsji, je moet vertrouwen hebben. Het geloof kan
immers bergen verzetten! Heeft Boeddha niet zelf gezegd dat door zijn
genade een dode tak weer kan gaan bloeien? En Kannon heeft de macht om
al onze wensen te vervullen. Bid dan, Sawaitsji San, bid en vertrouw!
Dat is het enige wat ik van je vraag."
"Goed dan, O Sato. Ik zal hier drie dagen blijven om te vasten en te
bidden. Ga jij nu naar huis om daar alles te regelen. Deze drie dagen
zullen over mijn lot beslissen."
"Goed gezegd, Sawaitsji. Ik zal thuis alles in orde maken en de deur
sluiten. Daarna kom ik weer hier. Maar denk er goed aan dat deze heuvel
erg steil is en dat er aan de rechterkant een diepe afgrond gaapt.
Beloof mij in ieder geval dat je de tempel niet uit zult gaan."
"Nee, nee, wees maar gerust. Ik zal hier blijven en bescherming zoeken
bij Kannon."
De blinde hoorde hoe de voetstappen van zijn vrouw in de verte
wegstierven. Toen hij niets meer hoorde, barstte hij in een wanhopig
snikken uit. Hij dacht erover na, hoe zijn vrouw drie jaar lang elke
nacht gebeden had zonder enig resultaat. Wat had zij allemaal niet voor
hem over gehad! En Kannon had zich niet verwaardigd enig antwoord te
geven! "Zijn die goden werkelijk zo machtig, of wordt ons leven alleen
maar door het lot bepaald? Wat voor nut heeft het voor mij om nog verder
te leven en een vrouw aan mij te binden, die alleen maar voor mij moet
zorgen? Het enige wat ik kan doen, is sterven om O Sato de kans te geven
een gelukkig, tweede huwelijk te sluiten met een knappe, gezonde man."
Hij herinnerde zich dat zijn vrouw gezegd had dat er een steile afgrond
was aan de rechterkant van de heuvel. "Dat is de beste plaats om mij het
leven te benemen," dacht hij. "Wanneer ik in dit heilig oord sterf, zal
ik ook in een toekomstig leven gered zijn."
Sawaitsji hoorde hoe de tempelklok het begin van de nacht aankondigde en
hij begreep dat hij geen tijd te verliezen had, want O Sato kon elk
ogenblik terugkomen. Hij stond op en met behulp van zijn stok tastte hij
de weg af die naar de top van de heuvel voerde. Daar stond hij een
ogenblik in gedachten verzonken, terwijl hij hoorde hoe de rivier daar
beneden bruiste. Hij vond een uitstekende rotspunt en wierp zich met een
wanhopige sprong in de afgrond...
Intussen spoedde O Sato zich voort over de weg die haar zo vertrouwd
was. Zij was niet gewend haar man alleen te laten en daarom wilde zij zo
spoedig mogelijk weer bij hem zijn. In de tempel gekomen, keek zij
overal rond, maar zag niemand.
"Sawaitsji," riep zij telkens. "Sawaitsji San! Waar ben je toch?" Maar
zij kreeg geen antwoord. Ongerust zocht zij in de tempelhof, steeds haar
roep herhalend. Zij kreeg een angstig voorgevoel en rende naar de top
van de heuvel. Daar struikelde zij bijna over de stok van haar man. Nu
wist zij wat er gebeurd was. Zij boog zich naar beneden en zag daar het
levenloze lichaam van haar echtgenoot. Haar hart kromp ineen toen zij
hem daar zo zag liggen. Zij riep hem nog eens en nog eens, maar zij
kreeg alleen antwoord van de echo's in de bergen.
"O, waarom heb ik je alleen gelaten? Hoe heb ik dat onzalige voorstel
kunnen doen om samen naar de tempel te gaan? Nu zijn al mijn zorgen en
al mijn gebeden voor niets geweest. O, Sawaitsji San, wanneer ik dit
geweten had, zou ik je nooit hebben overgehaald om met mij mee te gaan.
En wie zal jou, blinde man, kunnen leiden naar het Land van de Dood? Ik
zal je volgen, Sawaitsji, ik zal je volgen in de dood, nu het leven voor
mij zonder jou geen betekenis meer heeft."
Zij vouwde haar handen, en herhaalde enige malen de Boeddhistische
gebedsformule. Met het 'Namoe Amida Boetsoe' op de lippen, stortte zij
zich in de diepte.
De nachtnevels bedekten hun lichamen als een lijkwade.
De volgende morgen was het stralend weer. De mist in de vallei werd
spoedig door de zonnestralen verdreven. In de rose en gouden schittering
van de ontluikende dag weerklonk er boven de vallei een wonderbaarlijke
muziek. Uit de hemel daalde in een wolk de stralende figuur van Kannon
neer. Zij zweefde boven de lichamen van het echtpaar en sprak: "Luister,
Sawaitsji! Je blindheid is alleen het gevolg van de zonden die je in een
vorig leven hebt begaan. Maar door de opofferende liefde van je vrouw en
door haar vast geloof zal ik jullie weer het leven schenken. Sta op en
wijd je verder leven aan meditatie en gebed. Ik verlang ook van je dat
je een pelgrimstocht onderneemt naar de drieëndertig heilige plaatsen om
Boeddha te bedanken voor deze wonderbaarlijke genezing."
Na deze woorden steeg de godheid weer ten hemel. De twee echtelieden
lagen op de grond geknield, de handen eerbiedig gevouwen, toen zij uit
hun droom ontwaakten. De tempelklok boven op de heuvel riep de priesters
op voor het morgengebed. Zij begonnen op gongs en trommen te slaan,
terwijl zij hun eentonige gebeden reciteerden.
"O Sato, ik kan weer zien," riep Sawaitsji verheugd. "Ik kan alles zien.
Ik zie jou, ik zie de rivier en de bomen, de heuvels en de tempel. O,
wat is dat prachtig! Ik wist niet dat de wereld zo mooi was."
"O, Sawaitsji, je ogen zijn weer open! Ik kan het niet geloven; het
lijkt wel een droom!"
"Nee, O Sato, het is geen droom. De barmhartige Kannon heeft mij door
haar mededogen weer het leven teruggegeven en mijn ogen genezen."
Zij klommen langzaam naar boven, naar de tempel, waar zij Kannon dankten
voor haar weldaden.
"Waar is je stok, Sawaitsji?" vroeg zijn vrouw plagend, toen zij weer
buiten waren.
"Die heb ik voorlopig niet meer nodig," antwoordde hij, "maar wanneer ik
hem vind, zal ik hem naast het altaar van Kannon ophangen als een
wijgeschenk."
Dit verhaal is door een monnik van het Tsoebosaka-klooster
neergeschreven om de mensen eraan te herinneren dat Kannon iedereen
helpt die vast in haar gelooft.
De tempel
van Tsoebosaka die in dit verhaal een voorname rol speelt, is sinds
eeuwen beroemd. Volgens de overlevering zou de vijftigste keizer van
Japan, Kwammoe, die in Nara leefde, aan een ongeneeslijke oogziekte
hebben geleden. De abt van de Tsoebosaka-tempel, Doki Shonin, bad
gedurende honderdzeven dagen tot Kannon voor de genezing van de keizer.
Zijn gebed werd verhoord en de keizer genas. Sinds die tijd werd
Tsoebosaka een druk bezochte bedevaartsplaats waar blinde en halfblinde
pelgrims uit het gehele land genezing zochten.
Bron:
"Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely. Fibula-Van
Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
vrouw en duivel
De vrouw die
door een duivel verslonden werd
Lang
geleden leefde er in het dorp Amoetsji in de provincie Yamato een zeer
rijke familie. Hun familienaam was Kagamisoekoeri no Myatsoeko, hetgeen
ook voor een Japanner een mondvol is. Hun volwassen dochter heette
kortweg Yorozoenoko, wat niets minder betekent dan 'een kind uit
duizenden'.
Het meisje was niet alleen buitengewoon knap, maar ook nog maagd. Geen
wonder dus dat mannen van alle rangen en standen naar haar hand dongen,
maar Yorozoenoko wees hen allen af. Of zij waren niet rijk genoeg, of er
was wel iets op hun uiterlijk of hun gedrag aan te merken. De aanbidders
sleten de houten trappen uit die naar de villa van de koopman voerden,
maar zij keerden allemaal onverrichterzake terug. Zo verliepen er enige
jaren en het begon er op te lijken dat Yorozoenoko ongetrouwd zou
blijven.
Op een goede dag hield er een lange stoet stil voor het huis van de
rijke koopman. Voorop reed een samoerai te paard, zo knap en fier van
uiterlijk dat elk meisje op slag verliefd op hem zou worden. Achter hem
volgde een aantal bedienden en drie wagens die waren volgeladen met de
fijnste zijden stoffen en allerlei snuisterijen. Dit maakte ongetwijfeld
indruk op Yorozoenoko's vader die zich uitsloofde om zijn gast zo goed
mogelijk te ontvangen. Wat zijn dochter zelf betrof, haar hart en haar
zinnen raakten volkomen van streek bij het zien van deze indrukwekkende
aanbidder. Het gevolg was dat Yorozoenoko, tot grote opluchting van haar
vader, haar jawoord gaf.
De edele samoerai was een voortvarend type. Nog dezelfde avond legde hij
zich met zijn toekomstige bruid te ruste.
Midden in de nacht hoorden de ouders hun dochter hartverscheurend
kreunen en kermen.
"Dat heeft niets te betekenen," zei de vader geruststellend tegen zijn
vrouw. "Het kind heeft helemaal geen ervaring. Dat gaat allemaal wel
weer over, heus, ik bezweer het je."
De ouders sloegen er verder geen acht meer op en vielen in slaap.
De volgende ochtend werden zij later dan gewoonlijk wakker, maar er was
nog niets te horen in de kamer van hun dochter. De moeder klopte aan de
deur, maar kreeg geen antwoord. Zij klopte nog eens en nog eens, en
opende toen de deur.
Vol ontzetting deinsde zij terug. De kamer was leeg en op het bed lagen
alleen een paar vingers van Yorozoenoko. Dat was alles wat er nog van
haar over was...
Even later kwam een bediende vertellen dat het paard van de gast
verdwenen was en dat op de plaats waar het gestaan had alleen nog een
bos stro lag. De prachtige zijden stoffen en de andere geschenken waren
in dierenbeenderen veranderd. De wagens waren stukken stinkend wrakhout
geworden.
De ouders deden hun rouwkleren aan en treurden nog lang over het verlies
van hun enige dochter.
Bron:
"Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely. Fibula-Van
Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
paleis Zeegod
In het paleis van de Zeegod
Twee belangrijke personen uit de Japanse mythologie zijn Hoderi
en Hori, twee broers.
Hoderi was een groot visser, terwijl zijn jongere broer Hori een
bekwaam jager was.
Op zekere dag besloten ze, om bij wijze van proef, hun
bekwaamheden eens om te ruilen.
Dit deden ze. Maar de oudste broer, de geweldige visser, kwam
thuis zonder ook maar enig wild buitgemaakt te hebben. Hij gaf
de boog en de pijlen terug, en vroeg Hori om zijn vishaak terug
te geven. Het ongeluk wilde echter, dat Hori de vishaak van zijn
broer had verloren tijdens het vissen. Hij bood zijn broer een
nieuwe vishaak aan, maar deze weigerde. Hori besloot om zijn
broer een heel bakje met vishaken aan te bieden, maar zijn broer
reageerde opnieuw afwijzend. Hij wilde zijn eigen oude vishaak
terug, en anders niet. Hori was diepbedroefd over deze reactie
van zijn broer. Hij liep naar het strand, omdat hij niet wist
wat hij moest doen. Een vriendelijke oude man, Shiko-tsutsu
genaamd vroeg hem, waarom hij zo treurig was en Hori vertelde
het hele verhaal. Toen hij alles had vernomen, zei de oude man:
“Treur niet langer. Ik zal de zaak voor u in orde brengen.”
De oude man maakte een mand, zette Hori erin en liet deze in de
zee zinken. Toen Hori diep in het water was neergedaald, kwam
hij aan bij een lieflijk strand, dat rijk was aan verschillende
soorten zeegras. Hier verliet hij de mand en liep een eindje,
tot hij aankwam bij het Paleis van de Zeegod. Een zeer
indrukwekkend paleis. Vlak voor de muur bevond zich een bron en
bij die bron stond een cassiaboom. Hier bleef Hori heerlijk in
de schaduw staan. Het duurde niet lang, of er kwam een mooie
vrouw tevoorschijn. Zij stond op het punt om water te gaan
putten, toen ze de vreemdeling opmerkte. Geschrokken vertrok ze,
zonder water, om haar vader en moeder te vertellen, wat ze bij
de bron had aangetroffen.
De Zeegod nodigde, toen hij dit bericht vernam, de vreemdeling
uit in zijn Paleis en vroeg, waaraan hij de eer van dit bezoek
te danken had. Toen Hori hem vertelde over het droevige verlies
van de vishaak van zijn broer, verzamelde de Zeegod alle vissen
van zijn koninkrijk. En toen de duizenden en duizenden vissen
verzameld waren, vroeg de Zeegod hen, wie iets wist van de
verloren vishaak. “Wij weten er niets van”, antwoordden de
vissen. “Alleen de Rode Vrouw had enige tijd geleden een zere
mond en zij is hier nu ook niet verschenen.”Daarop werd de Rode
Vrouw bij de Zeegod ontboden, en toen haar mond werd geopend,
werd de verloren vishaak ontdekt.
Hori trouwde daarop met de mooie dochter van de Zeegod,
Toyo-tama (Rijk Juweel) en zij leefden samen in het paleis onder
de zee. Gedurende drie jaren waren ze zeer gelukkig, maar toen
begon Hori heimwee te krijgen. Toyo-tama merkte het wel, en het
maakte haar onrustig. Zij ging naar haar vader om met hem te
overleggen. De Zeegod was altijd erg wellevend en hoffelijk, en
hij nam het zijn schoonzoon dan ook volstrekt niet kwalijk, dat
hij graag zijn land terug wilde zien. Integendeel, hij
overhandigde hem de vishaak en liet hem gaan.
Toen Hori op het punt stond om te vertrekken, kwam zijn vrouw
bij hem en deelde hem mee, dat ze hem spoedig een kind zou
schenken. Ze zei: “Op een dag, waarop de winden en de golven
woeden, zal ik vast en zeker naar het strand komen. Bouw voor
mij een huis en wacht daar op mij.”
Toen Hori zijn oude huis bereikte, vond hij zijn oudere broer
weer, die hem om vergiffenis smeekte.
Beide broers verzoenden zich.
Toyo-tama en haar jongere zus trotseerden dapper de winden en
golven en kwamen op een dag naar het strand. Daar had Hori een
hut gebouwd, gedekt met veren van de visdief, en daar schonk
zijn geliefde het leven aan een zoon. Toen Toyo-tama Hori met
kinderen had gezegend, veranderde ze in een draak en gleed ze
weer terug in zee. De zoon van Hori huwde later zijn tante, en
werd vader van vier kinderen, van wie één Kamu-Yamato-Iware-Biko
was, van wie men zegt, dat hij de eerste menselijke Keizer van
Japan was. Hij is nu bekend onder de naam Jimmu Tennõ.
© S.Y., vertaling A.W.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
heer duivel
Het verhaal
van de heer die een duivel kocht...
Het zal
een paar honderd jaar geleden geweest zijn dat een heer, die alleen
woonde in een groot huis, hier niet ver vandaan, op de markt een duivel
in een kooi zag. Een duivel met een staart, geel van kleur, met
slagtanden, hij was ongeveer zo groot als een flinke hond. De duivel zat
rustig in een sterke kooi van bamboe en knaagde op een bot. Naast de
kooi stond een marktkoopman en de heer vroeg hem of de duivel te koop
was.
"Natuurlijk", zei de koopman, "anders stond ik hier niet. Dit is een
hele goede duivel, sterk en ijverig en hij kan alles. Hij kan timmeren,
in de tuin werken, koken, kleren verstellen, voorlezen, hout hakken,
noem maar op. En ik vraag niet veel voor hem, voor 50.000 yen kunt u hem
meenemen."
De heer dong niet af en betaalde contant. Hij wilde de duivel meteen
meenemen.
Ëén ogenblik", zei de koopman. "Omdat u niet afgedongen hebt wil ik u
nog iets vertellen. Kijk, het is natuurlijk een duivel, en duivels
deugen niet, dat weet u ook wel."
"En je zei dat hij zo goed was", zei de heer verontwaardigd.
"Jaja", zei de koopman, "maar dat is ook zo. Hij is erg goed, maar hij
deugt niet. Hij is en blijft een duivel. U kunt veel plezier van hem
hebben, maar op één voorwaarde. U moet hem aan het werk houden. Iedere
dag moet u hem een programma opgeven, van zo laat tot zo laat moet je
hout hakken, en dan mag je gaan koken, en na het eten mag je een half
uur rust nemen, maar dan móet je ook rusten. En daarna moet je in de
tuin werken enzovoort. Als hij vrije tijd heeft, als hij niet meer weet
wat hij moet doen, dàn is hij gevaarlijk".
"Als het anders niet is", zei de heer, en nam de duivel mee naar huis.
En alles verliep naar wens. Iedere morgen riep de heer de duivel bij
zich die dan gehoorzaam op de mat knielde. Hij kreeg zijn programma en
begon te werken en hij werkte de hele dag door, en als hij niet werkte
dan rustte hij verplicht of speelde hij verplicht, maar altijd volgens
de aanwijzingen van de heer.
Tot, na maanden, de heer in de stad een oude vriend ontmoette en, door
de plotselinge ontmoeting en de vreugde van het weerzien, alles vergat
en met de vriend sake ging drinken. Het ene kruikje na het andere kwam
op tafel en de vrienden gingen eten, er werd nog meer gedronken en
tenslotte kwamen ze in een huis van plezier terecht zoals er zoveel
waren in deze stad, in de buurt waar de wilgenbomen langs de straten
groeiden. De vrouwen daar hielden de heren bezig en onze heer werd de
volgende morgen laat wakker in een kamer die hij niet herkende. Nog
doezelig probeerde hij uit te vinden waar hij was en na een tijdje
herinnerde hij het zich. En tegelijkertijd herinnerde hij zich de
duivel. Zijn vriend was verdwenen en hij betaalde de rekening aan de
vrouwen die er nu heel anders uitzagen dan de vorige avond, en hij rende
naar huis.
Toen hij zijn tuin binnenkwam rook hij al een branderige lucht. Hij
stormde zijn huis in en zag hoe de duivel op de houten keukenvloer zat.
Hij had een open vuur aangelegd en roosterde aan een braadspit het kind
van de buren.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
Yorimasa
Lange tijd geleden werd de keizer van Japan ernstig ziek. Hij kon ’s
nachts niet slapen, en dat was het gevolg van een afschuwelijk en
onverklaarbaar geluid, dat hij steeds maar hoorde. Het geluid was
afkomstig van het dak van het paleis, dat de Purperen Zaal van de
Noordster heette.
Een groot aantal van de hovelingen besloot ’s nachts te waken, teneinde
die vreemde nachtelijke bezoeker op te wachten. Zodra de zon onderging,
ontdekten ze, dat er een donkere wolk opsteeg aan de oostelijke horizon
en landde op het dak van het paleis. Zij, die de wacht hielden in het
keizerlijk slaapvertrek, hoorden bijzondere, krabbelende geluiden. Het
was alsof dat, wat oorspronkelijk een wolk leek te zijn, plotseling
veranderd was in een beest met reusachtige en krachtige klauwen. Elke
nacht opnieuw kwam de vreselijke bezoeker, en nacht na nacht werd de
keizer zieker en zieker. Eindelijk nam zijn ziekte zozeer toe, dat
iedereen in de gaten kreeg, dat hij het niet lang meer zou maken.
Tenzij er iets gedaan werd aan het vreemde wezen.
Eindelijk werd besloten, dat Yorimasa de enige ridder in het rijk was,
die dapper genoeg was om Zijne Majesteit te verlossen van deze
ontzettende beproeving. Yorimasa nam zijn beste boog en zijn beste
pijlen met stalen punten en trok zijn wapenuitrusting aan, waarover hij
een jachtkleed droeg. Ook zette hij een nette muts op in plaats van zijn
gewone helm.
Tegen zonsondergang verstopte hij zich dusdanig, dat hij van bovenaf
niet te zien was. Terwijl hij afwachtte wat er ging gebeuren, rommelde
de donder boven zijn hoofd en loeide de wind als een bende woeste
demonen. Maar Yorimasa was een dapper man, en de woede der elementen
ontmoedigde hem niet in het minst. Toen de middag ten einde liep, zag
hij hoe een zwarte wolk langs de hemel joeg, en zich neerzette op het
dak van het paleis. De wolk leek te rusten op de noordoostelijke hoek.
Daar flitste een felle bliksemschicht door de lucht en nu zag Yorimasa
de flikkerende ogen van een ontzaglijk dier. Terwijl hij heel goed keek
waar het dier zich precies bevond, spande hij zijn boog, totdat deze
even rond was als de volle maan. In een volgend ogenblik trof zijn pijl
met stalen punt doel. Er weerklonk een vreselijk gebrul van woede. En
daarna een vreselijke smak, toen het monster van het dak van het paleis
op de grond viel.
Yorimasa en een makker van hem holden er naartoe en doodden het monster.
Dat grote monster van de nacht was zo groot als een paard. Het had de
kop van een aap, en zijn lichaam en klauwen waren als die van een
tijger, terwijl het de staart had van een slang en de vleugels van een
vogel en de schubben van een draak!
Vanaf het ogenblik dat het monster dood was, verbeterde de gezondheid
van de keizer snel. Yorimasa werd beloond door de aanbieding van een
zwaard, Shishiwo genaamd, hetgeen ‘de Koning der Leeuwen’ betekent. Hij
kreeg bovendien een hogere rang aan het hof.
© S.Y., vertaling A.W.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
raiko
De
gierigheid van Raiko
Raiko was een vermogend man, die in een zeker dorp woonde. In weerwil
van zijn ontzaglijke rijkdommen, die hij in zijn obi (gordel) bij
zich droeg, was hij ontzettend gierig. Naarmate hij ouder werd, nam zijn
gierigheid toe, totdat hij er ten slotte over dacht, zijn trouwe
bedienden te ontslaan. Terwijl deze hem steeds zo goed bediend hadden!
Op zekere dag werd Raiko echter erg ziek. Zo ziek zelfs, dat hij bijna
wegteerde ten gevolge van de hevige koorts.
De tiende nacht van zijn ziekte verscheen een arm uitziende bozu
(priester) aan zijn sponde, die hem vroeg, hoe hij het maakte. Ook
voegde deze er aan toe, dat hij reeds lang gedacht had, dat de oni
hem zou wegvoeren.
Door deze laatste zin, die niet al te kies was, ontstak Raiko in woede.
Hij eiste verontwaardigd, dat de priester onmiddellijk zou vertrekken.
De bozu vertrok niet, maar zei hem, dat er maar één geneesmiddel
was tegen zijn ziekte. En dat was, dat Raiko zijn obi zou
losmaken en zijn geld onder de armen zou verdelen.
Raiko werd nog driftiger over wat hij als een grove onbeschoftheid van
de priester beschouwde. Hij trok een dolk van onder zijn kleed te
voorschijn en trachtte de goedige bozu te doden. De priester
vertelde Raiko zonder de minste vrees, dat hij gehoord had van het
voornemen, zijn brave dienaren te ontslaan. En dat hij daarom 's nachts
was gekomen om de oude man zijn hartenbloed af te tappen. "Nu is", zo
sprak de priester, "mijn doel bereikt." en na het uitspreken van die
woorden blies hij het licht uit.
De door en door verschrikte Raiko voelde daarop, hoe een spookachtig
schepsel hem naderde. De oude man stak met zijn dolk in het rond, en
veroorzaakte zulk een opschudding, dat zijn trouwe bedienden met
lantaarns de kamer binnenstormden; toen zagen zij de vreselijke klauw
van een monster naast de vloermat van de oude man liggen.
Toen de dienaren van Raiko met grote nauwgezetheid de kleine bloedsporen
volgden, kwamen ze aan een kleine berg aan het uiteinde van de tuin, en
in die berg was een wijde opening. Daaruit stak tot hun afgrijzen het
boveneinde van een ontzaglijke spin. Dit wezen vroeg de dienaren
pogingen aan te wenden, om hun meester te overreden, de goden niet aan
te vallen en zich in de toekomst van inhaligheid te onthouden.
Toen Raiko die woorden uit de mond van zijn dienaren vernam, berouwde
hem zijn vroeger leven. Vanaf dat moment gaf hij grote geldsommen aan de
armen. Ibari had de gedaante van een spin en een priester aangenomen om
de vroeger zo gierige man een lesje te leren...
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
ziel van de
treurwilg
De ziel van de treurwilg
De ziel van de treurwilg (Boeddhistisch verhaal)
V ele Japanners geloven er heilig in dat in sommige bomen een ziel
huist die een geheimzinnige macht kan uitoefenen.
De samoerai Matsoedeira had in zijn tuin in Kyoto een wilg staan waarvan
de neerhangende takken met zilvergrijze bladeren waren bedekt. Hij was
bijzonder trots op deze boom, en hij vergat nooit zijn bezoekers er op
te wijzen.
‘Is het geen schoonheid?’ zei hij dan. ‘Hebben jullie ooit zo’n
prachtboom gezien?’
De bezoekers keken er vol bewondering naar, schudden hun hoofd en zeiden
dat zij de eerste boom die deze overtrof, nog moesten zien. Op een
gegeven moment werd de vrouw van de samoerai ernstig ziek. Geen enkele
dokter in de stad kon de aard en de oorzaak van haar ziekte vaststellen.
Even later struikelde zijn zoontje over een boomstronk en brak zijn
rechterbeen. Matsoedeira vroeg zich bezorgd af of dit misschien aan de
kwade invloed van de wilgenboom te danken was. Voor alle zekerheid
besloot hij de boom te kappen en hij sprak er met zijn buurman, de
samoerai Inabata over.
‘Nee, doe dat alsjeblieft niet! Meende deze. ‘Het is zonde van zo’n
mooie boom. Verkoop hem aan mij; hij zal een sieraad voor mijn tuin
zijn.’
Matsoedeira ging ermee akkoord en met de nodige voorzorgen werd de wilg
overgeplant naar de tuin van zijn buurman. De boom paste zich hier
wonderlijk goed aan en groeide nog eens zo hard.
Inabata was weduwnaar en had geen kinderen. Toen hij op een morgen door
zijn tuin wandelde, zag hij onder de wilg een vrouw van uitzonderlijke
schoonheid staan. Hij vroeg zich af hoe die vrouw daar zo ongemerkt was
gekomen en wie zij was. Niettemin groette hij haar beleefd en nodigde
haar uit bij hem een kop thee te drinken. Dit nam zij graag aan en zij
volgde hem naar binnen. Zij praatteen honderd uit en Matsoedeira moest
bekennen dat hij nog nooit zo’n verstandige en charmante vrouw had
ontmoet. Na het derde kopje thee vroeg de vrouw hem ineens of hij er
niet voor voelde met haar te trouwen. Nu, daar keek de samoerai wel even
van op, maar hij overdacht tegelijkertijd dat de kans om te hertrouwen
voor zo’n oude vrijgezel vrij gering was en nam het aanbod dus met beide
handen aan.
Niet lang daarna trouwden zij. Op hun huwelijksfeest waren niet alleen
talrijke samoerai met hun vrouwen aanwezig, maar ook de daimyo van de
stad en een aantal priesters van de Sanjoegendo-tempel, waar het
huwelijk was ingezegend.
Binnen het jaar schonk zijn echtgenote hem een zoon, die zij Yanai (de
wilg) noemden. De familie leefde enkele jaren in voorspoed en geluk, en
dit had tot het einde van hun leven kunnen duren, wanneer er niet iets
bijzonders was gebeurd.
In de
Sanjoegendo-tempel – het heiligdom dat 33 333 beelden van Kannon, de
godin van het medelijden, bevat - In de Sanjoegendo-tempel - het
heiligdom dat 33 333 beelden van Kannon, de godin van het medelijden,
bevat - was een pilaar ingestort. De daimyo van Kyoto overlegde met de
priesters wat er aan gedaan moest worden. Iedere priester had er zijn
eigen mening over, maar de abt zei dat de pilaar alleen maar hersteld
kon worden door de stam van een grote treurwilg. De daimyo vroeg of de
wilg van Inabata niet geschikt was, maar de abt meende dat men eerst de
omvang en de hoogte moest meten. Dat gebeurde en de abt liet de daimyo
weten dat deze boom geschikt was bevonden. De daimyo gaf toen bevel de
wilg te kappen. Ofschoon het Inabata aan het hart ging, moest hij buigen
voor de wil van zijn heer en meester.
Toen zijn vrouw het nieuws vernam, werd zij bleek en kreeg tranen in
haar ogen. "Je hebt mij nog nooit gevraagd waar ik vandaan kwam," zei
zij met een treurige stem. "Ik heb dit geheim altijd willen bewaren,
maar nu moet ik het je wel vertellen: ik ben de ziel van de treurwilg!
Toen je indertijd jouw buurman ervan weerhouden hebt mij om te kappen en
toen je mij in jouw tuin hebt overgeplant, was ik zo dankbaar dat ik
besloot met je te trouwen om nog dichter bij je te zijn. Nu weet ik dat
ik moet sterven, omdat jij je niet mag verzetten tegen de wil van je
meester. Het zal mij heel moeilijk vallen van je te scheiden, maar het
beste dat ik bezit, laat ik bij jou achter: onze kleine oogappel Yanagi.
Hij zal je vertroosten, wanneer ik er niet meer ben."
Toen Inabata deze woorden hoorde, spoedde hij zich meteen naar zijn heer
en smeekte hem de boom, die op zo'n geheimzinnige wijze met zijn leven
verbonden was, te willen sparen. Vergeefs, want de prins die bang was de
abt te mishagen, weigerde pertinent zijn beslissing te herroepen. Op een
morgen meldde zich een groep houthakkers die de samoerai mededeelden dat
zij op hoog bevel de opdracht hadden de wilg in zijn tuin te kappen.
"Wacht nog even!" zei Inabata, "ik heb zojuist een verzoek aan de keizer
gericht om de boom te sparen."
De houthakkers schenen er geen aandacht aan te schenken en togen meteen
aan het werk. Toen Inabata de eerste bijlslagen hoorde, ging hij naar
zijn vrouw en omhelsde haar. Maar zij maakte zich uit zijn omarming los
en vloog naar de wilg, waarin zij verdween. Inabata volgde haar en zag
dat de wilg met een zware plof op de grond viel.
De houthakkers probeerden de stam weg te slepen, maar zij konden er geen
beweging in krijgen. Zij waarschuwden de priesters die even later
arriveerden, gevolgd door een schare gelovigen, wel driehonderd in
getal. Zij bevestigden zware touwen aan de stam en trokken er met alle
macht aan, maar de boom week geen centimeter van zijn plaats. Niets
scheen te helpen: de boom leek nog zwaarder dan graniet.
Op dat moment kwam Yanagi naar buiten, liep naar de stam toe en streelde
de zilvergrijze bladeren. Hij greep een uitstekende tak en zei: "Kom!"
Hij trok aan de tak en de stam gleed over de grond of hij zo licht als
een veertje was! Voortgetrokken door het handje van de jongen liet de
zware stam zich gewillig naar de tempel brengen. Daar stonden al
honderden timmerlieden klaar om de boom te bewerken en op de plaats waar
de ingestorte zuil gestaan had, neer te zetten.
Zo werd de tempel Sanjoegendo weer in zijn oude luister hersteld, en
Inabata, hoewel hij nog lang over het verlies van zijn vrouw treurde,
kon er uiteindelijk vrede mee hebben, omdat hij wist dat de ziel van
zijn vrouw een hogere bestemming had gekregen.
Bron:
"Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely.
Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979.
ISBN: 90-228-3346-1.
----------------------------------------------------------------------------
top ----------------
<
vorige
|