Cedar Gallery


Home  |  Cedar info  |   Nieuws   |  Lezingen |  Contact | Engels

 

Kunstenaars

Architectuur

Boeken

Fotografie

Letters

Schilderijen

Bomen

Religie

Thema's

China

Japan

Rusland

 

 

                                                                                                                                                                      

                                                                                                                                                                               

  japan


Titels:

ABE NO SEIMEI  -  HET VERHAAL VAN TWEE GELIEFDEN (SHIRAI GOMPACHI)  -  DE VROUW DIE DOOR EEN DUIVEL VERSLONDEN WERD  -  De MAANFEE  -   HOE SAWAITSJI WERD GENEZEN  -  HET GO-SPEL  -  HET VERHAAL VAN DE HEER DIE EEN DUIVEL KOCHT...  -  IN HET PALEIS VAN DE ZEEGOD  -  DE GIERIGHEID VAN RAIKO  -  DE ZIEL VAN DE TREURWILG



abe no seimei

Abe no Seimei

Onmyoji
Lang geleden werd de Japanse keizer omringd door speciale mannen, waaronder Shinto priesters en boeddhistische monniken. Onder de adviseurs van de keizer bevonden zich mannen, die uit speciale families geselecteerd waren. Deze mannen werkten soms als arts aan het hof, soms als waarzegger of als astroloog. Ze stonden in zeer hoog aanzien. Deze mensen werden Onmyoji genoemd.

Abe no Seimei
Abe no Seimei leefde rond het jaar 1000. Hij was een telg uit een van de beroemdste Onmyoji families. Zelf was hij ook een onmyoji, een specialist in onmyodo. (Onmyodo is een  traditioneel Japanse esoterische kosmologie, een mengeling van natuurwetenschappen en occultisme, met invloeden van Tao, Boeddhisme en Shinto.) Abe no Seimei is een legendarisch persoon in de Japanse folklore en er doen over hem verschillende verhalen de ronde.
Seimei werkte als onmyoji voor keizers. Hij adviseerde ze o.a. over het spiritueel juiste pad om bepaalde zaken af te handelen. Hij bad voor het welzijn van de keizer en de regering en gaf advies. Daarnaast was hij astroloog, hij kon zaken als aardbevingen en andere rampen  voorspellen. Hij leefde bijzonder lang zonder noemenswaardige ziektes. Dit droeg ertoe bij, dat men geloofde in zijn mythische vermogen. Na zijn dood werd er in het noorden van Kyoto een tempel aan hem gewijd, de Seimei tempel. De Abenobashi brug (Brug van Abe) , eveneens in Kyoto, is naar hem genoemd.
Het leven van Seimei is volledig opgetekend, er is veel over hem bekend. Zodra hij was gestorven ontstonden er echter legendes rondom zijn persoon. Volgens deze legendes was hij slechts gedeeltelijk een mens. Hij was het product van een menselijke vader, Abe no Yasuna, en de geest van een vos…

Vóór de geboorte van Abe no Seimei, wandelde zijn vader, Abe no Yasuna, op een dag door de buitenwijken van de stad Kyoto, toen er een witte vos verscheen. Deze vos verschool zich achter Abe no Yasuna, omdat zij werd opgejaagd door een jager. De jager zag de vos en schoot een pijl op haar af. Helaas voor de jager schoot hij mis. Niet de vos werd door de pijl geraakt, maar Yasuna. Yasuna raakte ernstig gewond.
Yasuna was een belangrijk man. De jager wist dit en hij maakte zich dan ook ernstig zorgen. Als bekend zou worden, dat hij Yasuna had neergeschoten en dat Yasuna door zijn hand was gestorven, zou hem waarschijnlijk de doodstraf wachten. Daarom besloot hij Yasuna aan zijn lot over te laten en er snel vandoor te gaan, in de hoop, dat niemand hem gezien had. Hij liet de zwaargewonde man achter en deze zou zeker gestorven zijn, als hij niet spoedig werd gevonden.
Zodra de jager echter uit het zicht verdwenen was, verscheen er een bijzonder aantrekkelijke, jonge vrouw. Zij knielde bij Yasuna neer, hielp hem overeind en nam hem – zo goed en zo kwaad als het ging – mee naar haar huis. Daar verzorgde ze hem, 10 of misschien zelfs 20 dagen. Langzaam maar zeker genas de man van zijn verwonding, dankzij haar zorg en toewijding. Toen Yasuna voldoende hersteld was om te kunnen lopen, nam hij afscheid van de vrouw en keerde hij terug naar zijn eigen huis in Kyoto.
Natuurlijk was hij de vrouw bijzonder dankbaar. Een week later keerde hij dan ook, met geschenken, terug naar de woning van de vrouw. Vreemd genoeg kon hij het huis echter niet meer vinden. Hij herinnerde zich de plek nog precies, maar waar de vorige week nog een huis stond, was nu wildernis. Het was heel vreemd. Hoe hij ook zocht, hij kon noch het huis, noch de vrouw meer vinden.
Er gingen enkele weken voorbij. Yasuna dacht vaak aan de vrouw, die hem het leven had gered. Toen, op een dag, ontmoette hij de knappe vrouw opnieuw, in de straten van Kyoto. Yasuna was dolblij. Hij sprak haar aan en nam haar mee naar zijn huis om haar voor te stellen aan zijn ouders en andere familieleden. De vrouw was niet alleen heel aantrekkelijk, maar ook warmhartig. Iedereen hield van haar en aangezien ze ongehuwd was vroegen de ouders van Yasuna of ze de vrouw van hun zoon wilde worden. Ze stemde toe en aldus geschiedde.
Ze hadden een geweldig huwelijk en de ouders van Yasuna waren blij hun zoon en zijn vrouw zo gelukkig te zien. Toen er een jaar verstreken was, werd er een zoon geboren. Na nog een half jaar echter was de vrouw op zekere dag zomaar verdwenen. Ze zochten haar overal, maar tevergeefs. Het kindje werd door de grootmoeder grootgebracht. Toen hij wat groter werd, bleek, hoe briljant hij was. Hij was overal goed in, zowel wat studie betreft als op het gebied van krijgskunst etc. Toen hij 15, 16 jaar oud was, kon geen volwassene hem in kennis evenaren. Hij bezat enorme kennis en vaardigheden op het gebied van astronomie, voorspellen en geneeskunde. Hij genas zelfs ongeneeslijk zieken. Toen hij 20 was stierf zijn vader en toen volgde hij zijn vader op in de functie van Onmyoji. Hij diende de keizer en adviseerde de ministers. Toen de keizer ernstig ziek werd, gaven zijn artsen hem alle behandelingen die er maar mogelijk waren, echter zonder succes. De keizer werd alleen maar zieker. Genoemde jongeman, Abe no Seimei werd erbij gehaald en hij genas de keizer door gebed. Hij ging de slaapkamer van de keizer binnen, zette zich naast zijn bed en begon te bidden. Het duurde maar even of de keizer voelde zich beter. De keizer herstelde volkomen en roemde Seimei. Hij was de grootste Onmyoji die er ooit geleefd had.

Een kleine toelichting achteraf. De mooie vrouw die de vader huwde, was dezelfde als de witte vos. Seimei was de zoon van de witte vos en had daardoor gaven die gewone mannen niet hebben. Vossen (kitsune) komen vaak  voor in Japanse legenden. Vaak zijn het intelligente wezens met magische krachten, die gedurende hun bestaan alleen maar toenemen. Een van de magische krachten is, dat ze een menselijke gedaante kunnen aannemen. Hiervan kunnen ze zowel in positieve als in negatieve zin gebruik maken. Ze kunnen zich bijvoorbeeld manifesteren als vriend of beschermer, als minnaar of als echtgenoot.
In Shinto worden vossen vaak gezien als boodschapper van God. Als je een Shinto tempel bezoekt zul je vaak een paar vossenbeelden bij de poort aantreffen.

Voor meer foto's over dit onderwerp:
http://inari.jp/c_sairei/index.html
http://www.h7.dion.ne.jp/~langzir/husimi3.html

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------


 

Het verhaal van Shirai Gompachi

Inleiding
De kunstenaar Suzuki Harunobu (1725-1770) is o.a. bekend van het maken van de zogenaamde ‘kalenderprenten’. Tegen het einde van zijn werkzame leven als kunstenaar ontwierp hij diverse langwerpige, verticale prenten, zoals deze, van een jongeman met bamboefluit. Waarschijnlijk gaat het hier om de struikrover Shirai Gompachi. Hij is echter heel onschuldig afgebeeld, namelijk als een rondtrekkende bedelmonnik. Dat zien we aan zijn grote, mandvormige hoed, die hij overigens op dit moment niet draagt. Én aan de bamboefluit, de shakuhachi. De monniken van de Fuke school van het Zenboeddhisme speelden op zulke fluiten en bedelden, om op die manier in hun levensonderhoud te voorzien. Dit gebeurde vooral in de periode 1600-1868.

Shirai Gompachi
Er waren eens twee geliefden, Gompachi en Komurasaki. De ouders van Komurasaki zijn diep in de schulden geraakt en weten niet hoe ze de eindjes nog aan elkaar moeten knopen. Hun dochter Komurasaki maakt zich grote zorgen. Ze neemt uiteindelijk het moeilijke besluit om courtisane te gaan worden. Ze verkoopt zichzelf aan een huis van plezier in het afgesloten deel van de stad. Als vrouw van lichte zeden verdient ze de kost met het vermaken van haar klanten. Tot groot verdriet van Gompachi. Gompachi wordt bijna ziek van jaloezie en verlangen. Hij moet een middel vinden om zijn geliefde Komurasaki vrij te kopen, zodat ze samen een toekomst kunnen opbouwen. Er zit niets anders voor hem op dan om mensen te beroven en op diefstal uit te gaan. En zo gaat hij het criminele pad op.
Helaas voor de beide geliefden loopt dit niet goed af. Gompachi wordt betrapt, gevangen genomen en uiteindelijk ter dood veroordeeld.
Wanneer haar geliefde Gompachi niet meer leeft, heeft het leven ook geen zin meer voor Komurasaki. Ze pleegt zelfmoord op zijn graf.
Hun graf ligt op het terrein van de boeddhistische tempel Ryûsenji in Tokyo. Hun laatste rustplaats is genoemd naar de legendarische vogel hiyoku. Dit is een vogel met één lichaam en twee hoofden. De beide monden voeden hetzelfde lichaam. Dit staat symbool voor de liefdevolle verhouding tussen man en vrouw.
Er is overigens nog een ander dier, met dezelfde symbolische betekenis. Dat zijn de himoku; vissen met maar één oog. Zij vormen daarom een paar en de mannelijke en de vrouwelijke vis blijven hun leven lang samen.

      
Links: De acteur Onoe Kikugoro III in de rol van de beruchte rover Shirai Gompachi. Hij pleegt zelfmoord in een roeiboot tijdens een nachtelijke achtervolging.
Prent van Utagawa Hirosada, uitgegeven door Kinkado Konishi (Osaka), 1848
Kleurenhoutsnede

Rechts: De struikrover Shirai Gompachi bij Honjo, uit de prentenserie 69 Stations van de Kisokaidō
Utagawa Kuniyoshi, vijfde maand 1852
37 cm x 26 cm
Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)
 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

maanfee

De Maanfee (over geesten en demonen)

Het was de tijd van het voorjaar, toen een visser, Hairoeko genaamd, op het strand uitrustte. Hij keek om zich heen en zag de blauwe zee glinsteren in het zonlicht. Grote pijnbomen wierpen hun donkere schaduw op het goudgele zand en in de verte verhief zich de kegel van de Foeji, de top door een sneeuwkrans bekroond. "Wat is de wereld toch mooi," dacht Hairoeko, "en wat een geluk is het hier te mogen leven".
Toen opeens zag hij voor zich een prachtig voorwerp aan een boom hangen, zo verblindend mooi dat hij de wereld om zich heen vergat. Het was een mantel van witte zwanenveren, zo zacht als dons. Hij wilde het zwanenkleed juist wegnemen toen hij een naakte, jonge vrouw uit de golven zag opduiken.
"Die mantel is van mij," zei zij. "Geef haar mij maar aan, beste visser". Het was een knap en slank meisje en haar stem klonk zo lieflijk als klinkende klokjes.
"Ik denk er niet aan," antwoordde Hairoeko, "Wat ik gevonden heb, geef ik niet terug, en zeker niet als het zoiets moois is. Het hoort thuis in de keizerlijke schatkamer en daar ga ik het ook naartoe brengen".
Het meisje wrong haar handen en zei: "Geef het mij alsjeblieft terug, lieve visserman. Ik smeek je erom, zonder dat kleed kan ik niet naar de hemel vliegen".
Maar Hairoeko voelde er niets voor van het kleed afstand te doen en volhardde in zijn weigering. Nu begon het meisje zo hevig te snikken dat haar lichaam schokte.
"O, geef het mij toch terug," snikte zij. "Ik kan niet zo lang op aarde blijven. Ik moet terugkeren naar mijn paleis op de maan, waar ik alleen maar gelukkig ben".
Hairoeko begon medelijden te krijgen met het arme kind en eindelijk zei hij: "Goed, ik zal het je teruggeven, wanneer je voor mij op het strand wilt dansen".
Het gezicht van de jonge vrouw klaarde meteen op. Zij wreef de tranen uit haar ogen en zei: "Ik zal met plezier voor je dansen en ik wil je ook die prachtige dans laten zien die ik tezamen met mijn zusters in het Maanpaleis uitvoer. Maar zonder mijn veren mantel kan ik niet dansen".
"Ik zal je die later teruggeven," zei de visser. "Wanneer ik dat nu doe, zou je er vandoor gaan zonder dat ik iets heb gezien".
Nu werd het meisje kwaad. "Wat denk je wel," zei zij. "Wij hemelingen verbreken nooit onze belofte, zoals men dat zo gemakkelijk op de aarde doet".
Zonder verder een woord te zeggen, overhandigde Hairoeko haar het veren kleed. Zij trok het aan en haalde er een muziekinstrument uit tevoorschijn. Toen begon het meisje te zingen met een heldere, lieflijke stem over alle wonderlijke dingen die men in het Maanpaleis kon aanschouwen:

     In het zilveren Maanpaleis
     zitten dertig vorsten op hun troon.
     Vijftien dragen witte gewaden.
     Wanneer zij regeren straalt de maan
     in heldere glans.
     Maar wanneer de vijftien vorsten
     in zwarte gewaden regeren
     wordt haar licht langzaam gedoofd.

Hairoeko werd bedwelmd door de gratie en schoonheid van haar bewegingen en niet het minst door haar verrukkelijke stem die zij met haar shamisen begeleidde.
"Nu moet ik gaan, visser," zei zij. "Je ziet dat ik mijn belofte gehouden heb. Leef wel!"
"Nee, nee" hield Hairoeko haar tegen, "nog één dans, nog één lied! Zo iets moois zal ik mijn leven lang niet meer zien en horen".
De Maanfee liet zich overhalen en danste voor hem de dans van de Jeugd en zij zong over Japan, het eiland dat door de goden wordt bemind en dat tot in lengte van dagen door de goden beschermd zal worden.
Toen zag de visser dat haar voeten boven het gouden zand zweefden, steeds hoger en hoger tot haar veren kleed boven de toppen van de bomen zichtbaar werd. Nog altijd hoorde hij haar bekoorlijke stem, maar het geluid werd zwakker en zwakker. Als een kleine witte vogel zag hij haar ten hemel stijgen tot zij een klein stipje werd, en toen... zag hij alleen maar de azuurblauwe hemel met heel in de verte de bleke maansikkel.
Sindsdien verzuimde Hairoeko nooit, wanneer hij gevist had en de boot weer op het droge trok, te kijken of er niet ergens in een boom een veren kleed hing. Maar helaas, hij heeft er nooit meer een gezien!

Bron:
"Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely.
Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979.
ISBN: 90-228-3346-1.

 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

go

De geschiedenis van Go begint zo’n 3000 jaar geleden en de regels zijn gedurende deze lange periode in grote lijnen hetzelfde gebleven.
Er werd ooit over de toekomst van Tibet beslist via een Go-bord, toen de Boeddhistische leider weigerde te vechten: in plaats daarvan daagde hij de vijand uit een spel Go te spelen.
Go is een van de oudste bordspelen ter wereld. De precieze herkomst is niet bekend. Historisch gezien kwam het in Japan tot grote bloei. Het is waarschijnlijk vóór de 8e eeuw in Japan geïntroduceerd en won al snel aan populariteit aan het keizerlijke hof en, vanaf dit veelbelovende begin heeft het zich geworteld in de Japanse cultuur.
Een vriend uit Japan stuurde me het volgende verhaal.

Het Go-spel                                                                          

Dit is een verhaal dat zich ongeveer 600 jaar geleden afspeelde. Er was toen een leenheer, een plaatselijke meester, die erg van het Go-spel hield. Een van zijn ministers vond een fraai Go-bord in een winkel. Hij wou het kopen, maar de eigenaar van de winkel wou het bord aan niemand verkopen. Het bord was bedoeld voor de etalage, niet voor de verkoop. De eigenaar van de winkel vertelde de minister, dat er een vloek op het Go-bord rustte, omdat twee samurai er het spel op hadden gespeeld, ze woorden hadden gekregen over het verloop van het spel en de ene samoerai vervolgens de andere had gedood. Omdat er ooit bloedvlekken op het bord hadden gezeten, wilde de winkeleigenaar het aan niemand meer verkopen. Maar omdat het bord bijzonder mooi was, haalde de minister de winkeleigenaar toch over hem het hem te verkopen.
Een paar dagen later liet de minister het bord aan zijn meester , de leenheer zien. Zijn meester was erg blij met het prachtige Go-schaakbord. De meester vertelde zijn minister, dat hij er een spelletje Go-schaak op wou spelen met een van de beste schaakmeesters. Mata Ichi Ro, een jonge samoerai, werd daartoe uitgenodigd op het kasteel van de meester.

Het feit was, dat deze jongeman de zoon was van de man, die door zijn vriend gedood was vanwege onenigheid over het schaakspel. Toen deze jongen een tiener was, was hij verloofd met een jong meisje. Een en ander was geregeld tussen de twee families. De jongen wilde graag met het meisje trouwen, omdat ze erg knap was. Hij kreeg echter pokken en werd blind, hoewel hij verder goed herstelde van de ziekte. Toen het meisje begreep, dat Mata Ichi Ro blind geworden was, hield ze niet meer van hem. Zij zei tegen haar ouders, dat ze de verloving beter konden verbreken, maar haar ouders vonden, dat daarvoor geen goede reden was.
Op een dag hield de leenheer een feest op de binnenplaats van het kasteel, waar veel genodigden kwamen. Onder de gasten bevond zich de familie van het meisje. De leenheer trof het meisje toevallig en was erg onder de indruk van haar. Hij vroeg aan de ouders om haar hand, zodat ze zijn tweede vrouw kon worden. In die tijd was polygamie toegestaan aan heren in de feodale maatschappij. De meeste heren hadden meer dan één vrouw. Het werd belangrijk gevonden dat feodale heren zoveel mogelijk kinderen, omdat dat goed was voor de toekomst van hun families.
De vader van het meisje ging naar het huis van Mata Ichi Ro en lichtte hem en zijn moeder in over het verzoek van de meester. De meester wou immers het meisje tot zijn tweede vrouw maken, en het was hen niet toegestaan zich er tegen te verzetten, omdat zij ondergeschikten waren. Dus gaf de jongeman zijn droom om met het meisje te kunnen trouwen op. Een paar weken later ging het meisje naar het kasteel en werd de tweede vrouw van de meester.

Na dat moment had de jonge samoerai het meisje niet meer gezien, totdat hij naar het kasteel kwam om Go schaak te spelen met zijn meester. Toen hij toestemming kreeg om de kamer van de meester binnen te gaan, zag hij het meisje naast de meester zitten. Hij sprak enkel een groet uit. De meester verwelkomde de jongeman en begon met het Go spel. Ze speelden het spel verschillende keren, maar de jongeman won alle spelen, omdat hij een uitstekend schaakspeler was en vaardiger dan zijn meester. Hij was de beste speler van de regio. Hoewel hij blind was en het schaakbord niet kon zien, onthield hij alles van het begin tot het eind van het spel.
Het werd later en later. De jongeman merkte, dat de meester steeds meer geïrriteerd raakte, omdat hij geen spel kon winnen. Daarom vroeg hij de meester of hij mocht vertrekken, omdat het laat werd en hij moe begon te worden. Maar de meester stond hem niet toe met het spel te stoppen en de kamer te verlaten. De jongeman moest tegen zijn zin verder spelen.
Toen het spel ten einde liep, merkte de meester, dat het op één steen van de jongeman vast zat, wie er zou winnen. De meester nam stiekem de zwarte steen van de jongeman weg en legde er een witte van hem zelf voor in de plaats. Hij dacht, dat de jongeman dat niet kon weten, omdat hij blind was. Enkele minuten later bemerkte de jongeman, dat zijn zwarte steen veranderd was in een witte van zijn meester. Dus zei hij beleefd “Meester, ik vrees dat u een fout heeft gemaakt. Ik plaatste mijn zwarte steen hier, maar nu ligt hier geen steen van mij. Wilt u alstublieft mijn steen op zijn oorspronkelijke plek terug leggen? Toen werd de meester kwaad, en zei: “Je steen lag vanaf het begin niet op deze plek. Deze steen was vanaf het begin míjn steen.”

Als de jongeman toegaf, dat hij een fout had gemaakt, was er niets aan de hand. Maar hij was erg koppig. Hij sprak woorden, die hij beter niet had kunnen zeggen. Hij zei “Meester, ook al ben ik blind, ik kan me alle zetten in het spel herinneren. U speelt vals. Als u uw fout niet toegeeft, bent u het onwaardig een meester te zijn!” Daarmee zei hij woorden die hij niet had mogen zeggen.
De meester werd woedend en stond op terwijl hij zijn zwaard trok. En hij zei tegen de jongeman: “Geef toe dat je je hebt vergist en ik zal je vergeven. Zo niet, dan dood ik je met mijn zwaard.” De jongeman zei: “Niet ik, maar u maakt een fout. Dood me maar als u denkt dat u gelijk heeft!” Daarop nam de meester zijn zwaard, hieuw en doodde hem.
Toen ze de stemverheffing in de kamer hoorden, kwamen enkele samoerai naar de kamer van hun meester en daar troffen ze de jongeman dood aan. Ze hoorden de uitleg van hun meester, dat de jongeman een fout had gemaakt, maar dat niet wou toegeven. Hij hield vol dat de meester de fout had begaan en hij zei beledigende woorden tegen hem, zodat de meester hem wel - tegen zijn zin - moest doden. Er was niemand die iets tegen de woorden van de meester kon inbrengen. Ze trokken de conclusie dat de jongeman zijn zelfbeheersing had verloren en beledigende woorden tegen de meester had gesproken. Dus had de meester hem wel met zijn zwaard moeten doden.

Het dode lichaam van de jongeman werd naar zijn huis gedragen, waar alleen zijn moeder woonde. Zolang de samoerai de situatie uitlegden, bewaarde de moeder haar kalmte. Toen ze haar huis hadden verlaten, barstte ze in tranen uit. Ze sprak tegen het lichaam van haar zoon: "Ik weet, dat je niets verkeerds hebt gedaan. Je meester heeft je bedrogen. Je was verontwaardigd over je meester’s gedrag. Ik betreur het, dat ik je niet kan wreken.”
Ze hield een kat “Tama” in huis , waar ze veel van hield. De kat luisterde aandachtig naar al haar woorden.
Toen nam de moeder van de jongeman haar mes, sneed zich de keel door, en stierf. Het bloed stroomde uit haar hals. De kat liep naar het dode lichaam van de vrouw en likte een tijdje haar bloed op. En toen verdween de kat.

Een paar dagen later werd een samoerai gedood, terwijl hij ’s nachts op wacht stond. Het was heel vreemd, dat hij niet door een zwaard gedood was, maar dat zijn keel was doorgebeten door een dier. De volgende avond werd een vrouwelijke bediende van de tweede vrouw van de meester op dezelfde manier gedood. Haar keel was ook door een dier doorgebeten. Maar niemand had een dier in het kasteel gezien, dat groot genoeg was om mensen te doden.
Vanaf dat moment werd de meester ernstig ziek. Elke avond leed hij aan nachtmerries. De arts die hem begeleidde schreef medicijnen voor, maar de meester werd niet beter. Zijn toestand verergerde per dag. Hij kon niets eten en hij verloor gewicht. Elke avond moest de tweede vrouw van de meester bij zijn bed komen om voor hem te zorgen.
De ministers kwamen bij elkaar om te bespreken, wat ze voor hun meester konden doen, maar ze hadden geen goede ideeën. Vreemd genoeg vielen de samoerai, die ’s nachts de wacht moesten houden, in slaap en ze verzaakten dus hun plicht. Er deed bovendien een gerucht de ronde, dat een grote katachtige ’s nachts in de tuin van het kasteel was gezien.
Een samoerai kwam naar de ministers en bood aan, dat hij als nachtwacht voor zijn meester zou fungeren en dat hij het dier zou doden, als het verscheen. Ze gaven hem toestemming om in de tuin te blijven, voor de slaapkamer van de meester. Het werd nacht en ook deze samoerai dreigde in slaap te vallen. Het was erg moeilijk om aan de slaap weerstand te bieden. Hij nam een mes en sneed in zijn been om wakker te blijven.
Toen het donker was, nam de tweede vrouw van de meester een lampion en liep naar de slaapkamer van de meester. De samoerai verstopte zich in de bosjes met zijn lange speer, zodat hij door niemand gezien zou worden.
Ja, de vrouw was de tweede vrouw van de keizer. Er was niets vreemds. Ze bemerkte de aanwezigheid van de wacht niet en liep langs het bosje waarin hij zich verstopt had. Toen ze langs hem liep, voelde hij iets kouds over zijn ruggengraat lopen. De vrouw deed de deur open en ging de slaapkamer van de meester binnen. Toen hoorde de samoerai kreunende geluiden van de meester. Hij ging dichter naar de kamer van zijn meester en vond enkele kattenharen op het pad waarlangs de vrouw was gelopen.
Toen hij naar het slaapkamerraam keek, zag hij tot zijn verwondering de vorm van een enorme kat in het kaarslicht. De kat maakte lage, jankende geluiden die zich mengden met het gekreun van de meester. Plotseling stootte de samoerai zijn speer in de schaduw van de kat. Een schok trok door zijn handen die de speer vasthielden, en hij hoorde fel kattengejammer. Hij trok zijn speer terug, schopte tegen het raam, zodat het aan diggelen ging. Toen hij de kamer binnendrong, zag hij tot zijn verbazing, dat er een grote kat in de kamer was. De kat loerde naar hem terwijl er veel bloed uit haar borst pompte. De kat viel de samoerai aan, maar net voor haar aanval stootte de samoerai de punt van zijn speer opnieuw in het kattenlichaam. De reusachtige kat viel neer op de grond en nu stootte hij zijn lans in haar hals. Daarop stierf de enorme kat. Andere samoerai kwamen aangelopen en ze waren verbaasd het dode lichaam van een enorme kat te zien liggen. De samoerai was gewond, maar hij leefde.

Toen de kat het huis van de moeder van Mata Ichi Ro had verlaten, was ze ’s nachts naar het kasteel gegaan. Ze betoverde de tweede vrouw van de meester en voerde haar naar het kleine bos. Daar verslond de kat haar, en veranderde zichzelf in de vrouw. Elke avond als zij naar de slaapkamer van de meester werd ontboden, ging ze er naar toe met het idee de meester geleidelijk aan te vermoorden, terwijl ze hem ondertussen veel pijn bezorgde door haar vloek.
De ministers probeerden dit feit geheim te houden, maar het lekte uit naar de mensen buiten het kasteel. Ze hadden medelijden met de kat, die gefaald had in haar wraak op de leenheer. De wraak die de kat wou nemen uit liefde voor de familie van haar eigenaar. Ze bouwden een klein monument voor de kat met een bede, dat ze vredig in het paradijs mocht wonen met haar vroegere eigenaar.
 

S.Y., vertaling A.W.

     

Bij het verhaal zijn foto's van een "Go" schaakbord en "Go" schaakstenen. De "Go"stenen zijn witte en zwarte kiezelstenen.
 

Voor interviews, film- en boekrecensies en achtergrondverhalen over Japanse cinema, zie: http://www.midnighteye.com

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------
sawaitsji

Hoe Sawaitsji werd genezen

Een boeddhistisch verhaal over een blinde man en een devote vrouw

In een klein dorpje in de provincie Yamato, dicht bij de Tsoebo-heuvel, leefde een blinde man die Sawaitsji heette met zijn vrouw O Sato. Hij was een aardige, vriendelijke man, die in zijn levensonderhoud voorzag door lessen te geven op de koto en de shamisen.
Zijn vrouw trachtte er door weef- en naaiwerk iets bij te verdienen. Op die manier hadden zij het bepaald niet slecht, maar op een gegeven moment raakte Sawaitsji bijna al zijn leerlingen kwijt en kreeg ook O Sato minder te doen. Dat was wel pech, maar zij maakten er toch het beste van, en al waren zij wat leerlingen en klanten kwijt, hun goede humeur verloren zij niet.
Op een morgen haalde Sawaitsji zijn koto tevoorschijn en begon er op te spelen.
"O, Sawaitsji San," zei zijn vrouw verrukt,"wat heerlijk dat ik je weer eens hoor spelen. Je hebt zeker een vrolijke bui?"
"Denk dat niet," antwoordde haar man ernstig. "Ik ben zo bedroefd dat ik wel zou willen sterven. Al een hele tijd lang zit mij iets dwars dat ik je nu toch moet vertellen."
O Sato ging naast haar man zitten, keek hem liefdevol aan en zei: "Vertel het mij maar; misschien kan ik je helpen."
Sawaitsji schraapte zijn keel, dacht even na en zei toen: "Hoe snel vliegt de tijd voorbij! Het spreekwoord zegt 'als een afgeschoten pijl'. Wij zijn nu al drie jaar getrouwd en soms lijkt het of het maar een paar dagen zijn geweest. Maar of wij nu lang of kort getrouwd zijn, er mogen geen geheimen tussen ons bestaan."
"Wat bedoel je eigenlijk?" vroeg zijn vrouw, die wat dichterbij schoof. "Sinds wij getrouwd zijn, heb ik nooit iets voor je verzwegen. Wanneer er een reden is om mij hiervan te verdenken, vertel het mij dan."
"Luister goed, O Sato, dan zul je mij begrijpen. Elke nacht tussen drie en vier strek ik mijn hand uit en vind de slaapmat naast mij leeg. Ik weet dat ik maar een arme blinde ben, door de pokken geschonden, en ik kan mij daarom voorstellen dat jij zo'n lelijke man niet altijd kunt liefhebben. Maar wanneer het zo is dat je een ander bemint, zeg het mij dan. Ik zal je niets verwijten en er in berusten. Hoe dikwijls heb ik de mensen niet horen zeggen: 'Wat is die O Sato toch een mooie vrouw!' Het is daarom niet minder dan natuurlijk dat je een minnaar hebt."
O Sato kon niet verdragen dat haar man zo door twijfel werd gefolterd. Zijn bekentenis verbaasde haar, maar deed haar ook verdriet. "O, Sawaitsji," zei zij, "hoe kun je in hemelsnaam veronderstellen dat ik een andere man boven jou zou verkiezen? Je weet toch dat ik sinds mijn prille jeugd bij je vader ben opgevoed, toen mijn ouders waren gestorven. Jij was drie jaar ouder dan ik, en je kreeg in die tijd de pokken, waardoor je blind werd. Ik heb altijd gevoeld dat wij voor elkaar bestemd waren en dat alleen de dood ons kan scheiden. Ik zal je daarom nooit verlaten, maar, sinds wij getrouwd zijn, hoopte ik vurig dat ik je van je kwaal zou kunnen verlossen. Daarom stond ik elke nacht op en beklom de heuvel van Toebosaka om Kannon te smeken je het gezicht weer terug te geven. Dit heb ik drie jaar lang volgehouden, maar Kannon heeft mijn gebed niet verhoord en daarom heb ik weinig hoop meer."
Sawaitsji voelde wel dat het erg slecht van hem geweest was zijn toegewijde vrouw zo te verdenken. Hij kon geen woorden vinden om haar dit duidelijk te maken. Hij zweeg een tijd en zei toen: "O, mijn lieve vrouw; ik zal er niet meer over praten. Denk maar, dat het allemaal onzin is wat ik heb gezegd. Vergeef mij, vergeef mij alsjeblieft! Ik kon toch niet weten wat je elke nacht deed!" De tranen vloeiden over zijn wangen, toen hij er aan toevoegde: "Ik geloof dat al die gebeden niets helpen, en dat ik nooit, nooit meer zal kunnen zien."
"Zeg dat niet!" zei O Sato. "Je mag nooit het vertrouwen verliezen. Misschien zal het beter zijn, wanneer wij tezamen tot Kannon bidden."
"Wanneer je dat wilt, zal ik je volgen," antwoordde Sawaitsji.
De vrouw opende een kast en haalde daaruit de beste kleren van haar man tevoorschijn. Zij hielp hem met aankleden en toen gingen zij samen op weg. Een steil pad voerde naar het heiligdom. Zij liepen langzaam omhoog, terwijl Sawaitsji op zijn stok steunde.
Buiten adem bereikten zij de tempelpoort en gingen toen naar binnen. In het schemerdonker van de tempel stond een groot beeld van Kannon, de godin van Barmhartigheid, naast de beeltenis van Amida Boeddha. Er hing een bedwelmende wierookgeur in de ruimte.
O Sato boog eerbiedig haar hoofd en prevelde enige malen: "Namoe Amida Boetsoe." (Ik aanbid U, heilige Boeddha)
"Laten wij hier de hele nacht blijven om voor je genezing te bidden!" stelde O Sato voor.
"Ik moet je eerlijk zeggen, O Sato, dat ik niet kan geloven aan een genezing. Ik ben alleen maar met je meegegaan, om je een plezier te doen."
"Luister eens, Sawaitsji, je moet vertrouwen hebben. Het geloof kan immers bergen verzetten! Heeft Boeddha niet zelf gezegd dat door zijn genade een dode tak weer kan gaan bloeien? En Kannon heeft de macht om al onze wensen te vervullen. Bid dan, Sawaitsji San, bid en vertrouw! Dat is het enige wat ik van je vraag."
"Goed dan, O Sato. Ik zal hier drie dagen blijven om te vasten en te bidden. Ga jij nu naar huis om daar alles te regelen. Deze drie dagen zullen over mijn lot beslissen."
"Goed gezegd, Sawaitsji. Ik zal thuis alles in orde maken en de deur sluiten. Daarna kom ik weer hier. Maar denk er goed aan dat deze heuvel erg steil is en dat er aan de rechterkant een diepe afgrond gaapt. Beloof mij in ieder geval dat je de tempel niet uit zult gaan."
"Nee, nee, wees maar gerust. Ik zal hier blijven en bescherming zoeken bij Kannon."
De blinde hoorde hoe de voetstappen van zijn vrouw in de verte wegstierven. Toen hij niets meer hoorde, barstte hij in een wanhopig snikken uit. Hij dacht erover na, hoe zijn vrouw drie jaar lang elke nacht gebeden had zonder enig resultaat. Wat had zij allemaal niet voor hem over gehad! En Kannon had zich niet verwaardigd enig antwoord te geven! "Zijn die goden werkelijk zo machtig, of wordt ons leven alleen maar door het lot bepaald? Wat voor nut heeft het voor mij om nog verder te leven en een vrouw aan mij te binden, die alleen maar voor mij moet zorgen? Het enige wat ik kan doen, is sterven om O Sato de kans te geven een gelukkig, tweede huwelijk te sluiten met een knappe, gezonde man."
Hij herinnerde zich dat zijn vrouw gezegd had dat er een steile afgrond was aan de rechterkant van de heuvel. "Dat is de beste plaats om mij het leven te benemen," dacht hij. "Wanneer ik in dit heilig oord sterf, zal ik ook in een toekomstig leven gered zijn."
Sawaitsji hoorde hoe de tempelklok het begin van de nacht aankondigde en hij begreep dat hij geen tijd te verliezen had, want O Sato kon elk ogenblik terugkomen. Hij stond op en met behulp van zijn stok tastte hij de weg af die naar de top van de heuvel voerde. Daar stond hij een ogenblik in gedachten verzonken, terwijl hij hoorde hoe de rivier daar beneden bruiste. Hij vond een uitstekende rotspunt en wierp zich met een wanhopige sprong in de afgrond...
Intussen spoedde O Sato zich voort over de weg die haar zo vertrouwd was. Zij was niet gewend haar man alleen te laten en daarom wilde zij zo spoedig mogelijk weer bij hem zijn. In de tempel gekomen, keek zij overal rond, maar zag niemand.
"Sawaitsji," riep zij telkens. "Sawaitsji San! Waar ben je toch?" Maar zij kreeg geen antwoord. Ongerust zocht zij in de tempelhof, steeds haar roep herhalend. Zij kreeg een angstig voorgevoel en rende naar de top van de heuvel. Daar struikelde zij bijna over de stok van haar man. Nu wist zij wat er gebeurd was. Zij boog zich naar beneden en zag daar het levenloze lichaam van haar echtgenoot. Haar hart kromp ineen toen zij hem daar zo zag liggen. Zij riep hem nog eens en nog eens, maar zij kreeg alleen antwoord van de echo's in de bergen.
"O, waarom heb ik je alleen gelaten? Hoe heb ik dat onzalige voorstel kunnen doen om samen naar de tempel te gaan? Nu zijn al mijn zorgen en al mijn gebeden voor niets geweest. O, Sawaitsji San, wanneer ik dit geweten had, zou ik je nooit hebben overgehaald om met mij mee te gaan. En wie zal jou, blinde man, kunnen leiden naar het Land van de Dood? Ik zal je volgen, Sawaitsji, ik zal je volgen in de dood, nu het leven voor mij zonder jou geen betekenis meer heeft."
Zij vouwde haar handen, en herhaalde enige malen de Boeddhistische gebedsformule. Met het 'Namoe Amida Boetsoe' op de lippen, stortte zij zich in de diepte.
De nachtnevels bedekten hun lichamen als een lijkwade.
De volgende morgen was het stralend weer. De mist in de vallei werd spoedig door de zonnestralen verdreven. In de rose en gouden schittering van de ontluikende dag weerklonk er boven de vallei een wonderbaarlijke muziek. Uit de hemel daalde in een wolk de stralende figuur van Kannon neer. Zij zweefde boven de lichamen van het echtpaar en sprak: "Luister, Sawaitsji! Je blindheid is alleen het gevolg van de zonden die je in een vorig leven hebt begaan. Maar door de opofferende liefde van je vrouw en door haar vast geloof zal ik jullie weer het leven schenken. Sta op en wijd je verder leven aan meditatie en gebed. Ik verlang ook van je dat je een pelgrimstocht onderneemt naar de drieëndertig heilige plaatsen om Boeddha te bedanken voor deze wonderbaarlijke genezing."
Na deze woorden steeg de godheid weer ten hemel. De twee echtelieden lagen op de grond geknield, de handen eerbiedig gevouwen, toen zij uit hun droom ontwaakten. De tempelklok boven op de heuvel riep de priesters op voor het morgengebed. Zij begonnen op gongs en trommen te slaan, terwijl zij hun eentonige gebeden reciteerden.
"O Sato, ik kan weer zien," riep Sawaitsji verheugd. "Ik kan alles zien. Ik zie jou, ik zie de rivier en de bomen, de heuvels en de tempel. O, wat is dat prachtig! Ik wist niet dat de wereld zo mooi was."
"O, Sawaitsji, je ogen zijn weer open! Ik kan het niet geloven; het lijkt wel een droom!"
"Nee, O Sato, het is geen droom. De barmhartige Kannon heeft mij door haar mededogen weer het leven teruggegeven en mijn ogen genezen."
Zij klommen langzaam naar boven, naar de tempel, waar zij Kannon dankten voor haar weldaden.
"Waar is je stok, Sawaitsji?" vroeg zijn vrouw plagend, toen zij weer buiten waren.
"Die heb ik voorlopig niet meer nodig," antwoordde hij, "maar wanneer ik hem vind, zal ik hem naast het altaar van Kannon ophangen als een wijgeschenk."

Dit verhaal is door een monnik van het Tsoebosaka-klooster neergeschreven om de mensen eraan te herinneren dat Kannon iedereen helpt die vast in haar gelooft.

De tempel van Tsoebosaka die in dit verhaal een voorname rol speelt, is sinds eeuwen beroemd. Volgens de overlevering zou de vijftigste keizer van Japan, Kwammoe, die in Nara leefde, aan een ongeneeslijke oogziekte hebben geleden. De abt van de Tsoebosaka-tempel, Doki Shonin, bad gedurende honderdzeven dagen tot Kannon voor de genezing van de keizer. Zijn gebed werd verhoord en de keizer genas. Sinds die tijd werd Tsoebosaka een druk bezochte bedevaartsplaats waar blinde en halfblinde pelgrims uit het gehele land genezing zochten.

Bron: "Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1.

---------------------------------------------------------------------------- top ---------------- 
vrouw en duivel

De vrouw die door een duivel verslonden werd

Lang geleden leefde er in het dorp Amoetsji in de provincie Yamato een zeer rijke familie. Hun familienaam was Kagamisoekoeri no Myatsoeko, hetgeen ook voor een Japanner een mondvol is. Hun volwassen dochter heette kortweg Yorozoenoko, wat niets minder betekent dan 'een kind uit duizenden'.
Het meisje was niet alleen buitengewoon knap, maar ook nog maagd. Geen wonder dus dat mannen van alle rangen en standen naar haar hand dongen, maar Yorozoenoko wees hen allen af. Of zij waren niet rijk genoeg, of er was wel iets op hun uiterlijk of hun gedrag aan te merken. De aanbidders sleten de houten trappen uit die naar de villa van de koopman voerden, maar zij keerden allemaal onverrichterzake terug. Zo verliepen er enige jaren en het begon er op te lijken dat Yorozoenoko ongetrouwd zou blijven.
Op een goede dag hield er een lange stoet stil voor het huis van de rijke koopman. Voorop reed een samoerai te paard, zo knap en fier van uiterlijk dat elk meisje op slag verliefd op hem zou worden. Achter hem volgde een aantal bedienden en drie wagens die waren volgeladen met de fijnste zijden stoffen en allerlei snuisterijen. Dit maakte ongetwijfeld indruk op Yorozoenoko's vader die zich uitsloofde om zijn gast zo goed mogelijk te ontvangen. Wat zijn dochter zelf betrof, haar hart en haar zinnen raakten volkomen van streek bij het zien van deze indrukwekkende aanbidder. Het gevolg was dat Yorozoenoko, tot grote opluchting van haar vader, haar jawoord gaf.
De edele samoerai was een voortvarend type. Nog dezelfde avond legde hij zich met zijn toekomstige bruid te ruste.
Midden in de nacht hoorden de ouders hun dochter hartverscheurend kreunen en kermen.
"Dat heeft niets te betekenen," zei de vader geruststellend tegen zijn vrouw. "Het kind heeft helemaal geen ervaring. Dat gaat allemaal wel weer over, heus, ik bezweer het je."
De ouders sloegen er verder geen acht meer op en vielen in slaap.
De volgende ochtend werden zij later dan gewoonlijk wakker, maar er was nog niets te horen in de kamer van hun dochter. De moeder klopte aan de deur, maar kreeg geen antwoord. Zij klopte nog eens en nog eens, en opende toen de deur.
Vol ontzetting deinsde zij terug. De kamer was leeg en op het bed lagen alleen een paar vingers van Yorozoenoko. Dat was alles wat er nog van haar over was...
Even later kwam een bediende vertellen dat het paard van de gast verdwenen was en dat op de plaats waar het gestaan had alleen nog een bos stro lag. De prachtige zijden stoffen en de andere geschenken waren in dierenbeenderen veranderd. De wagens waren stukken stinkend wrakhout geworden.
De ouders deden hun rouwkleren aan en treurden nog lang over het verlies van hun enige dochter.

Bron: "Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------
paleis Zeegod

In het paleis van de Zeegod

Twee belangrijke personen uit de Japanse mythologie zijn Hoderi en Hori, twee broers.
Hoderi was een groot visser, terwijl zijn jongere broer Hori een bekwaam jager was.
Op zekere dag besloten ze, om bij wijze van proef, hun bekwaamheden eens om te ruilen.
Dit deden ze. Maar de oudste broer, de geweldige visser, kwam thuis zonder ook maar enig wild buitgemaakt te hebben. Hij gaf de boog en de pijlen terug, en vroeg Hori om zijn vishaak terug te geven. Het ongeluk wilde echter, dat Hori de vishaak van zijn broer had verloren tijdens het vissen. Hij bood zijn broer een nieuwe vishaak aan, maar deze weigerde. Hori besloot om zijn broer een heel bakje met vishaken aan te bieden, maar zijn broer reageerde opnieuw afwijzend. Hij wilde zijn eigen oude vishaak terug, en anders niet. Hori was diepbedroefd over deze reactie van zijn broer. Hij liep naar het strand, omdat hij niet wist wat hij moest doen. Een vriendelijke oude man, Shiko-tsutsu genaamd vroeg hem, waarom hij zo treurig was en Hori vertelde het hele verhaal. Toen hij alles had vernomen, zei de oude man: “Treur niet langer. Ik zal de zaak voor u in orde brengen.”
De oude man maakte een mand, zette Hori erin en liet deze in de zee zinken. Toen Hori diep in het water was neergedaald, kwam hij aan bij een lieflijk strand, dat rijk was aan verschillende soorten zeegras. Hier verliet hij de mand en liep een eindje, tot hij aankwam bij het Paleis van de Zeegod. Een zeer indrukwekkend paleis. Vlak voor de muur bevond zich een bron en bij die bron stond een cassiaboom. Hier bleef Hori heerlijk in de schaduw staan. Het duurde niet lang, of er kwam een mooie vrouw tevoorschijn. Zij stond op het punt om water te gaan putten, toen ze de vreemdeling opmerkte. Geschrokken vertrok ze, zonder water, om haar vader en moeder te vertellen, wat ze bij de bron had aangetroffen.
De Zeegod nodigde, toen hij dit bericht vernam, de vreemdeling uit in zijn Paleis en vroeg, waaraan hij de eer van dit bezoek te danken had. Toen Hori hem vertelde over het droevige verlies van de vishaak van zijn broer, verzamelde de Zeegod alle vissen van zijn koninkrijk. En toen de duizenden en duizenden vissen verzameld waren, vroeg de Zeegod hen, wie iets wist van de verloren vishaak. “Wij weten er niets van”, antwoordden de vissen. “Alleen de Rode Vrouw had enige tijd geleden een zere mond en zij is hier nu ook niet verschenen.”Daarop werd de Rode Vrouw bij de Zeegod ontboden, en toen haar mond werd geopend, werd de verloren vishaak ontdekt.
Hori trouwde daarop met de mooie dochter van de Zeegod, Toyo-tama (Rijk Juweel) en zij leefden samen in het paleis onder de zee. Gedurende drie jaren waren ze zeer gelukkig, maar toen begon Hori heimwee te krijgen. Toyo-tama merkte het wel, en het maakte haar onrustig. Zij ging naar haar vader om met hem te overleggen. De Zeegod was altijd erg wellevend en hoffelijk, en hij nam het zijn schoonzoon dan ook volstrekt niet kwalijk, dat hij graag zijn land terug wilde zien. Integendeel, hij overhandigde hem de vishaak en liet hem gaan.
Toen Hori op het punt stond om te vertrekken, kwam zijn vrouw bij hem en deelde hem mee, dat ze hem spoedig een kind zou schenken. Ze zei: “Op een dag, waarop de winden en de golven woeden, zal ik vast en zeker naar het strand komen. Bouw voor mij een huis en wacht daar op mij.”
Toen Hori zijn oude huis bereikte, vond hij zijn oudere broer weer, die hem om vergiffenis smeekte.
Beide broers verzoenden zich.
Toyo-tama en haar jongere zus trotseerden dapper de winden en golven en kwamen op een dag naar het strand.  Daar had Hori een hut gebouwd, gedekt met veren van de visdief, en daar schonk zijn geliefde het leven aan een zoon. Toen Toyo-tama Hori met kinderen had gezegend, veranderde ze in een draak en gleed ze weer terug in zee. De zoon van Hori huwde later zijn tante, en werd vader van vier kinderen, van wie één Kamu-Yamato-Iware-Biko was, van wie men zegt, dat hij de eerste menselijke Keizer van Japan was. Hij is nu bekend onder de naam Jimmu Tennõ.

© S.Y., vertaling A.W.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------
heer duivel

Het verhaal van de heer die een duivel kocht...

Het zal een paar honderd jaar geleden geweest zijn dat een heer, die alleen woonde in een groot huis, hier niet ver vandaan, op de markt een duivel in een kooi zag. Een duivel met een staart, geel van kleur, met slagtanden, hij was ongeveer zo groot als een flinke hond. De duivel zat rustig in een sterke kooi van bamboe en knaagde op een bot. Naast de kooi stond een marktkoopman en de heer vroeg hem of de duivel te koop was.
"Natuurlijk", zei de koopman, "anders stond ik hier niet. Dit is een hele goede duivel, sterk en ijverig en hij kan alles. Hij kan timmeren, in de tuin werken, koken, kleren verstellen, voorlezen, hout hakken, noem maar op. En ik vraag niet veel voor hem, voor 50.000 yen kunt u hem meenemen."
De heer dong niet af en betaalde contant. Hij wilde de duivel meteen meenemen.
Ëén ogenblik", zei de koopman. "Omdat u niet afgedongen hebt wil ik u nog iets vertellen. Kijk, het is natuurlijk een duivel, en duivels deugen niet, dat weet u ook wel."
"En je zei dat hij zo goed was", zei de heer verontwaardigd.
"Jaja", zei de koopman, "maar dat is ook zo. Hij is erg goed, maar hij deugt niet. Hij is en blijft een duivel. U kunt veel plezier van hem hebben, maar op één voorwaarde. U moet hem aan het werk houden. Iedere dag moet u hem een programma opgeven, van zo laat tot zo laat moet je hout hakken, en dan mag je gaan koken, en na het eten mag je een half uur rust nemen, maar dan móet je ook rusten. En daarna moet je in de tuin werken enzovoort. Als hij vrije tijd heeft, als hij niet meer weet wat hij moet doen, dàn is hij gevaarlijk".
"Als het anders niet is", zei de heer, en nam de duivel mee naar huis. En alles verliep naar wens. Iedere morgen riep de heer de duivel bij zich die dan gehoorzaam op de mat knielde. Hij kreeg zijn programma en begon te werken en hij werkte de hele dag door, en als hij niet werkte dan rustte hij verplicht of speelde hij verplicht, maar altijd volgens de aanwijzingen van de heer.
Tot, na maanden, de heer in de stad een oude vriend ontmoette en, door de plotselinge ontmoeting en de vreugde van het weerzien, alles vergat en met de vriend sake ging drinken. Het ene kruikje na het andere kwam op tafel en de vrienden gingen eten, er werd nog meer gedronken en tenslotte kwamen ze in een huis van plezier terecht zoals er zoveel waren in deze stad, in de buurt waar de wilgenbomen langs de straten groeiden. De vrouwen daar hielden de heren bezig en onze heer werd de volgende morgen laat wakker in een kamer die hij niet herkende. Nog doezelig probeerde hij uit te vinden waar hij was en na een tijdje herinnerde hij het zich. En tegelijkertijd herinnerde hij zich de duivel. Zijn vriend was verdwenen en hij betaalde de rekening aan de vrouwen die er nu heel anders uitzagen dan de vorige avond, en hij rende naar huis.
Toen hij zijn tuin binnenkwam rook hij al een branderige lucht. Hij stormde zijn huis in en zag hoe de duivel op de houten keukenvloer zat. Hij had een open vuur aangelegd en roosterde aan een braadspit het kind van de buren.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Yorimasa

Lange tijd geleden werd de keizer van Japan ernstig ziek. Hij kon ’s nachts niet slapen, en dat was het gevolg van een afschuwelijk en onverklaarbaar geluid, dat hij steeds maar hoorde. Het geluid was afkomstig van het dak van het paleis, dat de Purperen Zaal van de Noordster heette.
Een groot aantal van de hovelingen besloot ’s nachts te waken, teneinde die vreemde nachtelijke bezoeker op te wachten. Zodra de zon onderging, ontdekten ze, dat er een donkere wolk opsteeg aan de oostelijke horizon en landde op het dak van het paleis. Zij, die de wacht hielden in het keizerlijk slaapvertrek, hoorden bijzondere, krabbelende geluiden. Het was alsof dat, wat oorspronkelijk een wolk leek te zijn, plotseling veranderd was in een beest met reusachtige en krachtige klauwen. Elke nacht opnieuw kwam de vreselijke bezoeker, en nacht na nacht werd de keizer zieker en zieker. Eindelijk nam zijn ziekte zozeer toe, dat iedereen in de gaten kreeg, dat hij het niet lang meer zou maken.
Tenzij er iets gedaan werd aan het vreemde wezen.

Eindelijk werd besloten, dat Yorimasa de enige ridder in het rijk was, die dapper genoeg was om Zijne Majesteit te verlossen van deze ontzettende beproeving. Yorimasa nam zijn beste boog en zijn beste pijlen met stalen punten en trok  zijn wapenuitrusting aan, waarover hij een jachtkleed droeg. Ook zette hij een nette muts op in plaats van zijn gewone helm.
Tegen zonsondergang verstopte hij zich dusdanig, dat hij van bovenaf niet te zien was. Terwijl hij afwachtte wat er ging gebeuren, rommelde de donder boven zijn hoofd en loeide de wind als een bende woeste demonen. Maar Yorimasa was een dapper man, en de woede der elementen ontmoedigde hem niet in het minst. Toen de middag ten einde liep, zag hij hoe een zwarte wolk langs de hemel joeg, en zich neerzette op het dak van het paleis. De wolk leek te rusten op de noordoostelijke hoek. Daar flitste een felle bliksemschicht door de lucht en nu zag Yorimasa de flikkerende ogen van een ontzaglijk dier. Terwijl hij heel goed keek waar het dier zich precies bevond, spande hij zijn boog, totdat deze even rond was als de volle maan. In een volgend ogenblik trof zijn pijl met stalen punt doel. Er weerklonk een vreselijk gebrul van woede. En daarna een vreselijke smak, toen het monster van het dak van het paleis op de grond viel.
Yorimasa en een makker van hem holden er naartoe en doodden het monster. Dat grote monster van de nacht was zo groot als een paard. Het had de kop van een aap, en zijn lichaam en klauwen waren als die van een tijger, terwijl het de staart had van een slang en de vleugels van een vogel en de schubben van een draak!

Vanaf het ogenblik dat het monster dood was, verbeterde de gezondheid van de keizer snel. Yorimasa werd beloond door de aanbieding van een zwaard, Shishiwo genaamd, hetgeen ‘de Koning der Leeuwen’ betekent. Hij kreeg bovendien een hogere rang aan het hof.

© S.Y., vertaling A.W.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------
raiko

De gierigheid van Raiko

Raiko was een vermogend man, die in een zeker dorp woonde. In weerwil van zijn ontzaglijke rijkdommen, die hij in zijn obi (gordel) bij zich droeg, was hij ontzettend gierig. Naarmate hij ouder werd, nam zijn gierigheid toe, totdat hij er ten slotte over dacht, zijn trouwe bedienden te ontslaan. Terwijl deze hem steeds zo goed bediend hadden!
Op zekere dag werd Raiko echter erg ziek. Zo ziek zelfs, dat hij bijna wegteerde ten gevolge van de hevige koorts.
De tiende nacht van zijn ziekte verscheen een arm uitziende bozu (priester) aan zijn sponde, die hem vroeg, hoe hij het maakte. Ook voegde deze er aan toe, dat hij reeds lang gedacht had, dat de oni hem zou wegvoeren.
Door deze laatste zin, die niet al te kies was, ontstak Raiko in woede. Hij eiste verontwaardigd, dat de priester onmiddellijk zou vertrekken. De bozu vertrok niet, maar zei hem, dat er maar één geneesmiddel was tegen zijn ziekte. En dat was, dat Raiko zijn obi zou losmaken en zijn geld onder de armen zou verdelen.
Raiko werd nog driftiger over wat hij als een grove onbeschoftheid van de priester beschouwde. Hij trok een dolk van onder zijn kleed te voorschijn en trachtte de goedige bozu te doden. De priester vertelde Raiko zonder de minste vrees, dat hij gehoord had van het voornemen, zijn brave dienaren te ontslaan. En dat hij daarom 's nachts was gekomen om de oude man zijn hartenbloed af te tappen. "Nu is", zo sprak de priester, "mijn doel bereikt." en na het uitspreken van die woorden blies hij het licht uit.
De door en door verschrikte Raiko voelde daarop, hoe een spookachtig schepsel hem naderde. De oude man stak met zijn dolk in het rond, en veroorzaakte zulk een opschudding, dat zijn trouwe bedienden met lantaarns de kamer binnenstormden; toen zagen zij de vreselijke klauw van een monster naast de vloermat van de oude man liggen.
Toen de dienaren van Raiko met grote nauwgezetheid de kleine bloedsporen volgden, kwamen ze aan een kleine berg aan het uiteinde van de tuin, en in die berg was een wijde opening. Daaruit stak tot hun afgrijzen het boveneinde van een ontzaglijke spin. Dit wezen vroeg de dienaren pogingen aan te wenden, om hun meester te overreden, de goden niet aan te vallen en zich in de toekomst van inhaligheid te onthouden.
Toen Raiko die woorden uit de mond van zijn dienaren vernam, berouwde hem zijn vroeger leven. Vanaf dat moment gaf hij grote geldsommen aan de armen. Ibari had de gedaante van een spin en een priester aangenomen om de vroeger zo gierige man een lesje te leren...

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

ziel van de treurwilg


De ziel van de treurwilg

De ziel van de treurwilg (Boeddhistisch verhaal)

Vele Japanners geloven er heilig in dat in sommige bomen een ziel huist die een geheimzinnige macht kan uitoefenen.
De samoerai Matsoedeira had in zijn tuin in Kyoto een wilg staan waarvan de neerhangende takken met zilvergrijze bladeren waren bedekt. Hij was bijzonder trots op deze boom, en hij vergat nooit zijn bezoekers er op te wijzen.
‘Is het geen schoonheid?’ zei hij dan. ‘Hebben jullie ooit zo’n prachtboom gezien?’
De bezoekers keken er vol bewondering naar, schudden hun hoofd en zeiden dat zij de eerste boom die deze overtrof, nog moesten zien. Op een gegeven moment werd de vrouw van de samoerai ernstig ziek. Geen enkele dokter in de stad kon de aard en de oorzaak van haar ziekte vaststellen. Even later struikelde zijn zoontje over een boomstronk en brak zijn rechterbeen. Matsoedeira vroeg zich bezorgd af of dit misschien aan de kwade invloed van de wilgenboom te danken was. Voor alle zekerheid besloot hij de boom te kappen en hij sprak er met zijn buurman, de samoerai Inabata over.
‘Nee, doe dat alsjeblieft niet! Meende deze. ‘Het is zonde van zo’n mooie boom. Verkoop hem aan mij; hij zal een sieraad voor mijn tuin zijn.’
Matsoedeira ging ermee akkoord en met de nodige voorzorgen werd de wilg overgeplant naar de tuin van zijn buurman. De boom paste zich hier wonderlijk goed aan en groeide nog eens zo hard.
Inabata was weduwnaar en had geen kinderen. Toen hij op een morgen door zijn tuin wandelde, zag hij onder de wilg een vrouw van uitzonderlijke schoonheid staan. Hij vroeg zich af hoe die vrouw daar zo ongemerkt was gekomen en wie zij was. Niettemin groette hij haar beleefd en nodigde haar uit bij hem een kop thee te drinken. Dit nam zij graag aan en zij volgde hem naar binnen. Zij praatteen honderd uit en Matsoedeira moest bekennen dat hij nog nooit zo’n verstandige en charmante vrouw had ontmoet. Na het derde kopje thee vroeg de vrouw hem ineens of hij er niet voor voelde met haar te trouwen. Nu, daar keek de samoerai wel even van op, maar hij overdacht tegelijkertijd dat de kans om te hertrouwen voor zo’n oude vrijgezel vrij gering was en nam het aanbod dus met beide handen aan.
Niet lang daarna trouwden zij. Op hun huwelijksfeest waren niet alleen talrijke samoerai met hun vrouwen aanwezig, maar ook de daimyo van de stad en een aantal priesters van de Sanjoegendo-tempel, waar het huwelijk was ingezegend.
Binnen het jaar schonk zijn echtgenote hem een zoon, die zij Yanai (de wilg) noemden. De familie leefde enkele jaren in voorspoed en geluk, en dit had tot het einde van hun leven kunnen duren, wanneer er niet iets bijzonders was gebeurd.

In de Sanjoegendo-tempel – het heiligdom dat 33 333 beelden van Kannon, de godin van het medelijden, bevat - In de Sanjoegendo-tempel - het heiligdom dat 33 333 beelden van Kannon, de godin van het medelijden, bevat - was een pilaar ingestort. De daimyo van Kyoto overlegde met de priesters wat er aan gedaan moest worden. Iedere priester had er zijn eigen mening over, maar de abt zei dat de pilaar alleen maar hersteld kon worden door de stam van een grote treurwilg. De daimyo vroeg of de wilg van Inabata niet geschikt was, maar de abt meende dat men eerst de omvang en de hoogte moest meten. Dat gebeurde en de abt liet de daimyo weten dat deze boom geschikt was bevonden. De daimyo gaf toen bevel de wilg te kappen. Ofschoon het Inabata aan het hart ging, moest hij buigen voor de wil van zijn heer en meester.
Toen zijn vrouw het nieuws vernam, werd zij bleek en kreeg tranen in haar ogen. "Je hebt mij nog nooit gevraagd waar ik vandaan kwam," zei zij met een treurige stem. "Ik heb dit geheim altijd willen bewaren, maar nu moet ik het je wel vertellen: ik ben de ziel van de treurwilg! Toen je indertijd jouw buurman ervan weerhouden hebt mij om te kappen en toen je mij in jouw tuin hebt overgeplant, was ik zo dankbaar dat ik besloot met je te trouwen om nog dichter bij je te zijn. Nu weet ik dat ik moet sterven, omdat jij je niet mag verzetten tegen de wil van je meester. Het zal mij heel moeilijk vallen van je te scheiden, maar het beste dat ik bezit, laat ik bij jou achter: onze kleine oogappel Yanagi. Hij zal je vertroosten, wanneer ik er niet meer ben."
Toen Inabata deze woorden hoorde, spoedde hij zich meteen naar zijn heer en smeekte hem de boom, die op zo'n geheimzinnige wijze met zijn leven verbonden was, te willen sparen. Vergeefs, want de prins die bang was de abt te mishagen, weigerde pertinent zijn beslissing te herroepen. Op een morgen meldde zich een groep houthakkers die de samoerai mededeelden dat zij op hoog bevel de opdracht hadden de wilg in zijn tuin te kappen.
"Wacht nog even!" zei Inabata, "ik heb zojuist een verzoek aan de keizer gericht om de boom te sparen."
De houthakkers schenen er geen aandacht aan te schenken en togen meteen aan het werk. Toen Inabata de eerste bijlslagen hoorde, ging hij naar zijn vrouw en omhelsde haar. Maar zij maakte zich uit zijn omarming los en vloog naar de wilg, waarin zij verdween. Inabata volgde haar en zag dat de wilg met een zware plof op de grond viel.
De houthakkers probeerden de stam weg te slepen, maar zij konden er geen beweging in krijgen. Zij waarschuwden de priesters die even later arriveerden, gevolgd door een schare gelovigen, wel driehonderd in getal. Zij bevestigden zware touwen aan de stam en trokken er met alle macht aan, maar de boom week geen centimeter van zijn plaats. Niets scheen te helpen: de boom leek nog zwaarder dan graniet.
Op dat moment kwam Yanagi naar buiten, liep naar de stam toe en streelde de zilvergrijze bladeren. Hij greep een uitstekende tak en zei: "Kom!" Hij trok aan de tak en de stam gleed over de grond of hij zo licht als een veertje was! Voortgetrokken door het handje van de jongen liet de zware stam zich gewillig naar de tempel brengen. Daar stonden al honderden timmerlieden klaar om de boom te bewerken en op de plaats waar de ingestorte zuil gestaan had, neer te zetten.
Zo werd de tempel Sanjoegendo weer in zijn oude luister hersteld, en Inabata, hoewel hij nog lang over het verlies van zijn vrouw treurde, kon er uiteindelijk vrede mee hebben, omdat hij wist dat de ziel van zijn vrouw een hogere bestemming had gekregen.

Bron:
"Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely.
Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979.
ISBN: 90-228-3346-1.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

 

 

 

 

 

< vorige