Cedar Gallery


Home  |  Cedar info  |   Nieuws   |  Lezingen |  Contact | Engels

 

Kunstenaars

Architectuur

Boeken

Fotografie

Letters

Schilderijen

Bomen

Religie

Thema's

China

Japan

Rusland

 

 

                                                                                                                                                                      

                                                                                                                                                                               



Russische verhalen 
                                         

A  -  B  -  D  -  E  -  G  -  K  -  L  -  N  -  P  -  S  -  T  -  W

A

Verder leven is voor jou niet weggelegd
Je zal niet opstaan uit de sneeuw.
Achtentwintig bajonetten,
Vijf schotwonden.

Wat een bitter heden
Heb ik mijn vriend bereid.
Hoezeer houdt de Russische aarde
Van bloed.

Anna Achmatova, 1921
Uit: En de nacht belooft geen dageraad


In andermans handen

Die heb ik niet nodig,
Ik heb er genoeg binnen eigen bereik.
Maar wat maakt zijn mond dan zo zoet en zo rozig
Dat ik er met zoveel verrukking naar kijk?
Hij spreekt maar m’n schande en maakt me maar zwart!
Maar hoor – in zijn stem wordt een steunen gesmoord.
Nee, nooit overtuigt hij me dat nu zijn hart
In blinde verliefdheid een ander behoort.
En nooit zal ik aannemen dat je, wanneer
De liefde een hemels geheim is geweest,
Weer lacht en weer huilt met de angst van weleer,
En dat je mijn vurige kussen verwenst.

Anna Achmatova
Vertaling Hans Boland, uit: Requiem


´s Avonds

Er was muziek, een zoete wijs
Klonk in de tuin, onzegbaar treurig.
Een zilte zeelucht, fris en geurig,
Van oesters op een schotel ijs.

"Ik ben een ware vriend", zei hij,
Terwijl zijn hand mijn kleren raakte.
Maar het gebaar dat hij zo maakte
Kwam een omhelzing niet nabij.

Zo aait men katten, zo aanschouwt
Men amazones, onbewogen ...
Een lach slechts blonk er in zijn ogen
Onder het lichte wimpergoud.

En een viool met droeve klank,
Die het gordijn van rook doorkliefde,
Zong zacht: "De hemelen zij dank,
Voor 't eerst alleen met je geliefde."

Anna Achmatova, 1913
Uit: Het zesde zintuig, Leiden 1997., vertaling Marja Wiebes en Margriet Berg.


Tweede lied

Hoe scheen daar en zong
Het wonder van onze ontmoeting.
Ik wilde in de tijd blijven staan
En niet meer weggaan daarvandaan.
Bitter en zoet was voor mij
Geluk in plaats van plicht,
Ik heb lang gepraat
Met wie ik niet mocht praten.
Laat hartstochten, de minnaars verstikken,
Een antwoord verlangend.
Wij echter, liefste, zijn slechts zielen
Tegen de rand van het bestaan.

Anna Achmatova, 1956


Bij het niet versturen van mijn epos

Het huis waar jij en ik niet wonen,
De wind die opsteekt vanuit zee,
Het raam waar wij ons niet vertonen,
De ceder, luwte voor ons twee ...
Ik had die regels willen sturen
Aan hem - natuurlijk hij bestond!
Hij zou het glimlachend verduren,
Al was zijn hart opnieuw verwond.

Anna Achmatova, 1963
Uit: Maar mijn liefde voor jou maakt me machteloos, Amsterdam 1999.
Vertaling Hans Boland.

 

 

 

B

Ter nagedachtenis aan mijn vader: Australië

Ik droomde dat je nog leefde en geëmigreerd
was naar Australië. Doodgemoedereerd
kwam je stem tot mij, mopperend over het klimaat
en het behang: de flat die je hebt gehuurd staat
jammer genoeg niet in het centrum maar aan zee,
vier hoog, geen lift, wel een bad, dat valt mee,
dikke enkels, 'En m'n pantoffels ben ik kwijt'
klonk het goed verstaanbaar en ietwat zuur.
En in de hoorn gierde opeens 'Adelaide ! Adelaide !',
het bulderde, beukte, alsof er tegen een muur
een luik sloeg, van de scharnieren bijna los.

Toch is dit stukken beter dan de urn met je as,
dan het document waarop je sterfdatum staat -
deze flarden van een stem die praat en praat
en de pogingen nors te lijken en onaangedaan

de eerste keer sinds jij in rook bent opgegaan.

Joseph Brodsky
Geboren op 24 mei 1940 te Leningrad (St. Petersburg),
overleden op 28 januari 1996 te New York


Debuut 1

Bevrijd van de tentamendruk had zij
voor zaterdag een vriend gevraagd te komen;
't was avond, kaarslicht, en zelfingenomen
stond er de dichtgekurkte fles rosé.

Maar zondagochtend ving met regen aan;
en de logé sloop, een ervaring rijker,
steels weg en nam zijn kleren van de spijker,
die onbeholpen in de kalk bleef staan.

Ze pakte van t bureautje bij de muur
een mok en goot het restje thee naar binnen.
De woning sliep nog op dit vroege uur.
Ze lag in bad en voelde hoe in t midden

de bodem bladderde, en plotseling
kroop toen de leegte, licht naar badzout geurend,
haar lichaam in door nog een opening
die na vannacht bekend was met de wereld

Joseph Brodsky


Liefde

'k Werd wakker en ontdeed me van de deken.
Liep naar het raam. De lichten in de ruit
beëindigden een zin, in slaap geuit,
maar brachten, net als een beletselteken,
mij geen vertroosting, gingen langzaam uit.

ik droomde dat je zwanger was en, gek,
na zoveel jaar van jou te zijn gescheiden,
bekroop me toch een schuldgevoel. Mijn beide
handen die net nog blij jouw ronde buik
betastten, graaiden naar mijn broek en reikten

omhoog naar 't knopje van het licht. Ik stond
bij 't raam en wist dat jij je daar bevond,
in 't donker, in de droom alleen gebleven.
Je wachtte tot ik terugkwam, uit je mond
klonk geen verwijt, je wilde me vergeven.

Want zolang jij daar in dat donker wacht
duurt voort wat door het licht wordt afgesneden.
Daar blijven we verbonden in de echt,
en kinderen zijn het excuus, de reden
dat wij er naakt, tweeruggig zijn verhecht.

Eens op een nacht zal jij opnieuw voor mij
verschijnen, dodelijk vermoeid en mager.
Ik heb er dan een zoon of dochter bij,
een baby nog. Ik zal het dan niet wagen
de lamp weer aan te doen: ik ben niet vrij,

heb niet het recht jullie alleen te laten,
als opgeslotenen in dat domein
van stomme schimmen, sprakeloos en klein
voor de hoog opgetrokken haag der dagen
die mij zo onbenaderbaar doet zijn.

Joseph Brodsky


Elegie

M’n lieveling, de kroeg is nog hetzelfde,
dezelfde rotzooi pronkt nog aan de muren,
dezelfde prijzen. Beet’re wijn misschien?
Ik dacht van niet; niet beter en niet slechter.
Een status quo, en ach, zo hoort het ook.

Een vliegenier zit sombertjes alleen,
als een gevallen engel, drinkt z’n wodka.
Violen werken in op mijn verbeelding,
vanwege vroeger. Buiten tekenen
zich maagd’lijk witte daken af, en ergens
begint een klok te luiden. ’t Is al nacht.

Je loog, waarom? Waarom kan ik niet langer
een leugen van de waarheid onderscheiden,
en eis ik nieuwe woorden, steeds maar weer,
gedempte, vreemde en jou onbekende,
maar woorden welke, net als in ’t verleden,
uitsluitend kunnen komen uit jouw mond.

Joseph Brodsky
Uit:"De herfstkreet van de havik", uitg. De Bezige Bij 1e druk 1989
Vertaling: Peter Zeeman

 

 

D

Ter gelegenheid van de dood van
Katerina Jakovlevna op 15 juli 1794

Niet langer zingt mijn zoetgevooisde
Huiszwaluw op het dakgebint,
Gevlogen is mijn liefste, mooiste...
En of ik ooit nog vreugde vind?

Door het verschrikkelijke duister
Valt zelfs het licht niet van de maan;
Haar reine lichaam ligt en rust er
Morsdood, de ogen toegedaan.

De honden wroeten in de aarde,
En janken, net als wind en huis;
Niet wakker wordt de opgebaarde.
De donder slaat mijn hart tot gruis!

Jij, zwaluw, zanger zonder weerga,
Keert weder in april of mei.
Maar jij, mijn teerbeminde eega,
Jij bent voor eeuwig weg bij mij.

Een jarenlange disgenote,
Een metgezel die om mij gaf,
Een onvolprezen echtgenote -
Zij allen delen nu één graf.

't Is leeg rondom. Waartoe nog leven?
Voel mij verslagen, uitgeblust.
Hart, zielehelft, wil mij vergeven,
Ik sluit de kist waarin jij rust.

Gavrila Derzjavin (1743-1816)


Lawine

Op 11 november om 9 uur 's ochtends
had ik een afspraakje
met een jeugdige lawine van sneeuw
in de Himalaya
op een uiterst lieftallig hellinkje.
Dat had me toch een liefde op het eerste gezicht kunnen worden,
maar voordat ik een paspoort kreeg
voordat ik verklaringen over mijn verwanten had ingevuld
voordat ik mijn koffers had gepakt
voordat ik een ticket had gekocht
voordat de douanebeambten me hadden betast
voordat de metaaldetectors me hadden besnuffeld,
was zij om kwart over 9
beledigd en overstuur
het dal ingesneld met een Griek en twee Japanners...

Heer, verlicht deze instituten der droefheid
deze instituten die tegen de liefde strijden
tegen de liefde en de dood

Mircea Dinescu
ver.: Jan Willem Bos


Lied van een gedoofde lamp

Toen de gevangenissen hun poorten openden
was er niemand die om vrijheid gaf
sommigen verhingen zich zelfs aan dromen
anderen groeven in de muren hun graf.

Uit aarde kun je kerk noch vlag
meer maken. Sommigen halen hun schouders op
en banen zich met hun ellebogen een weg
anderen slaan tegen de drempel met hun kop.

Wie op me wacht, wacht niet op mij
in mij ging ten onder de levende mens
de straal valt niet recht maar ranzig
de traan is geen water maar een mes.

Mircea Dinescu
Vertaling: Jan Willem Bos


Zuipen met Marx

Marx, ouwe jongen, in deze streken
word je snel geschoren en naar een heropvoedingskamp gestuurd.
Zelfs het feit dat de koeien in het Oosten
die naast de spoorlijn graasden
menen locomotieven te zijn en geen melk meer geven,
wordt ook jou in de schoenen geschoven.
Het zou een goede zaak zijn als de stad in handen valt van de handelaars,
zodat de markt niet meer zo naar retoriek stinkt,
laten er kroegbazen komen, keurslagers, melkboeren
met de dialectiek van gistende gerst
en van gestremde kaas.

Voorlopig zou de boer maar al te graag zijn maaimachine zetten
in het sepiagroen van het haar van de punk,
voorlopig, omdat ze je voor dood houden,
zwelgen de nieuwe filosofen in de gedachte dat ze met jou polemiseren.
Ze hebben de neus niet om te ruiken hoe de gist fermenteert
die de maatschappij doet zwellen
en de distilleerkolf in werking stelt
waarmee de opstandige Cohn-Bendit
is gecondenseerd tot een beminnelijke burgemeester.
Uiteindelijk komt zelfs een banaal type als ik
te voorschijn als de escargot tussen syntaxis en logica
en droom van de vreemde maagkwaal
als gevolg waarvan een homp brood je dronken kan maken.
Pak aan en proef.
We zijn op de goede weg:
in Berlijn zijn de klokken in de war geraakt.

Mircea Dinescu
Vertaling: Jan Willem Bos

 

 

E

Het loof valt af, de herfst is ingetreden,
weer tikken aan de vensters dikke droppen;
in brieven uit vergeelde enveloppen
herlees je in een uur heel je verleden.

Je tijd verdoend met lieve kleinigheden
wou je dat niemand aan de deur kwam kloppen;
je kunt je met zulk weer maar best verstoppen,
bij haardvuur peinzend, half in slaap gegleden.

Zo in mijn stoel verlies ik mij in dromen
van sprookjes uit de jaren die vervlogen,
terwijl de nevels het vertrek doorstromen;

dan hoor ik rokken, door de wind bewogen,
en zachte stappen in de kamer komen...
Weer voel ik koele handen op mijn ogen.

Mihai Eminescu (1850-1889)
vertaling: Jean Pierre Rawie

 

 

G

Goudzoekerswals

We zijn allang volwassen mensen,
niet meer schatplichtig aan onze jeugdidealen,
die geen sprookjesschatten meer wensen,
want sprookjeslanden bestaan alleen in kinderverhalen.
We doorkruisen niet langer woestijnen en zeeën,
de Noordpool, verdomme, het hoort er niet meer bij
en dat zwijgen goud is, dat weten we nu ook al eeuwen
en dat heeft ons tot goudzoekers gemaakt, U en mij.

Houd je mond, want je weet dat je dan bij de rijken komt!
Dus houd je mond, houd je mond, houd je mond!

Je hebt geleerd je hart en verstand te negeren,
het onrecht zag je niet, want je wist dat je dan verloor
en hebt je mond gehouden, ik weet niet hoeveel keren,
zodat je uiteindelijk niet tegen was, maar voor.
En waar zijn ze nu, zij die altijd huilden en morden,
ze zijn verdwenen, van jongs af aan verstomd
en de zwijgers zijn leiders geworden,
want zwijgen is goud, dus houd je mond.

Houd je mond, want je weet dat je dan bij de elite komt!
Dus houd je mond, houd je mond, houd je mond!

En zie, nu we bij de eersten blijken
worden we aangevreten door dat eindeloze gediscussieer,
maar onder al deze pareltjes die onze literatuur verrijken
slaat de stomheid toe zonder enig verweer.
Laat de anderen maar uit wanhoop schreeuwen,
een kreet die van gekrenkten, gekwelden en uitgehongerden komt,
dat het beter is te zwijgen, dat weten we al eeuwen,
want zwijgen is goud, dus houd je mond.

Kijk eens hoe gemakkelijk je bij de rijken komt
Kijk een hoe makkelijk je bij de elite komt
Kijk eens hoe makkelijk je bij de beulen komt
Dus houd je mond, houd je mond, houd je mond!

Aleksander Galitsj (1919-1977)


Gevecht

Nee, ik houd niet, ik houd niet van haar...
't Is de macht van 't gewone verlangen!
Maar hoe komt het dan dat ik haar woorden wil vangen,
En met heimlijke schrik naar haar staar?

Waarom word ik door 't simpele woord
Van dit kind met haar vrouwelijk lachje bewogen,
Wordt mijn rust door de schuchter-nadenkende ogen
Van die ijle verschijning verstoord?

Waarom ben ik toch zo van mijn stuk
Als ik bij haar ben, blij en toch treurig,
waarom beef ik toch onwillekeurig
Bij het afscheid wanneer ik haar hand even druk?

Waarom kijk ik soms naar haar doorschijnende wang
Met een wrok die ik niet kan verklaren?
Waarom ben ik ook af en toe bang
Dat ze als een verschijning ten hemel zal varen?

En ik luister, terwijl ik geboeid naar haar staar,
Naar haar lieflijk gepraat, naar dat kinderlijk zoete;
Waarom zou ik toch bang zijn om haar te ontmoeten?...
Want ik houd niet, ik zweer het, ik houd niet van haar.

*

Vaarwel, vaarwel! O, als je wist hoe zwaar,
Hoe moeilijk het me valt, dit woord van scheiden...
Mijn borst wil zich van deze last bevrijden,

Debuut 1


En in mijn hoofd, dat pijnlijk aandoet, strijden
Opnieuw steeds dwazer dromen met elkaar.

Ik had ze ingetoomd, verjaagd, gebonden
Door liefdes heiligende heerschappij;
Plicht, vechtlust had ik door 't geluk gevonden;
Zuivere hartstocht redde mij van zonden,
Ik was de heerser over haar en mij.

Ik, die jaloers was, lijdend, fel bewogen,
Was altijd rustig en sereen bij jou,
Ik was bij jou, mijn engel, ingetogen!
Ik klaagde niet, maar weende, - 't hoofd gebogen, -
Bittere tranen van oprecht berouw.

Vaarwel! Vaarwel! Opnieuw grijnst het me tegen,
Dit zware stempel op mijn zwaar bestaan
Van 'n vloek die niet door spijt is uit te vegen...
Maar nu, door het ervaren van de zegen,
Zal ik mijn lijden duldzaam ondergaan.

Apollon Grigorjev (1822-'64)

 

 

          K

Een nieuwe Jurk

Vandaag kleedde ik mij
voor het eerst
na zeven lange jaren
in een nieuwe jurk.

Maar voor mijn rouw is zij te kort
en voor mijn leed te nauw
en iedere wit-glazen knoop
is een traan,
die langs de plooien druipt
versteend en zwaar.

Rochl Korn
Podliski 1898 - Montreal 1982

 

De wereld van de sjtetl...
   Niets is er meer van over, niets,
Alsof Vespasianus
  hier brandstichtend
      en plunderend is langsgekomen.
Die losbol van een slager
   verkocht zijn laatste schuine witz,
De dorpsgek die op straat zong
   zingt nu alleen nog in mijn dromen.
Ik ben daaraan gewend -
   verbazing ken ik noch ontzag.
Maar mijn oude vader,
   mijn oude vader wil per se weten
Hoe het volk als slachtvee
   werd afgevoerd op klaarlichte dag,
Hoe kinderen smeekten,
   zich vergeefs de ogen uitkreetten.
Mijn blind geworden vader
   is deze wereld dierbaar en vertrouwd.
En zijn beverige hand
   (de ogen hebben ál te veel geleden)
Betast de woningen,
  de synagogen,
     de zerken, jong en oud:
Een vertrouwde wereld
   van beelden waar hij is uitgetreden.
Die vertrouwde wereld,
   die beelden, dat is nu verleden tijd.
En al gaf je de Duitsers
   vijftien jaar cel voor elke kogel,
Dan kon de slager toch
   zijn schuine moppen niet meer kwijt,
En door de straten zou
   de stem niet klinken
     van die vreemde vogel.

Naoem Korzjavin (1925)


Het zwijn onder de eik

Een zwijn ging zich onder een eeuwenoude eik
Aan eikeltjes te buiten;
Na deze smulpartij sliep hij gelijk,
En toen hij wakker werd, wreef hij zijn ogen uit en
Sloeg aan het wroeten tot hij op de wortels stuitte.
'Je schaadt de boom met dat gegraaf,'
Vermaande hem vanuit de boom een raaf,
'Als je de wortels blootlegt, kan de boom verdrogen.'
''t Kan mij niet schelen,' zei het zwijn,
'Dat moet dan maar, dat laat mij onbewogen,
Ik zie niet wat het nut van deze boom kan zijn,
Of-ie er is of niet, dat is mij om het even:
Als er maar eikels zijn, want daar moet ik van leven.'
'Ondankbaar varken!'riep de eik vol gram,
'Als je die snuit van jou eens op kon heffen,
Dan zou je wel beseffen,
Dat al die eikels groeien aan mijn stam.'

Zo zal de domoor vaak niet snappen
Wat hij te danken heeft aan kunst en wetenschappen;
Het wetenschaplijk werk wordt steeds gekraakt,
Maar hij ziet niet dat hij de vruchten ervan smaakt.

Ivan Krylov (1769-1844)


De zwaan, de kreeft en de snoek

Wanneer er onderling geen eendracht is,
Gaat er van alles mis,
Succes blijft uit - een hard gelag.

De zwaan, de kreeft, de snoek besloten op een dag
Om met een volgeladen kar op weg te gaan.
Gespannen voor de wagen, staat het drietal klaar.
Ze trekken om het hardst - de kar blijft staan.
Toch is de lading voor de drie niet echt te zwaar.
Maar ja, de zwaan wil vliegen en verzet geen poot,
De kreeft loopt achteruit, de snoek wil richting sloot.
Wiens schuld is het? Ik spreek geen oordeel uit.
Alleen de kar, die komt maar niet vooruit...

Ivan Krylov (1769-1844)

 

 

 

L

Gedenkplaats

Twee schilders. Beiers, blonde krullen,
Verven de openstaande ramen
En niets verraadt bij deze knullen
't Bestaan van enig zielendrama.

Daarbinnen staan in strenge orde
Gedoofde ovens aangetreden.
Herauten van de as van morgen,
Of tekens van een dood verleden?

Ik volg de kalme kwasten, adem
De frisse lucht in van het najaar;
En angstig wervelen de blaren
Rond Dachau, het voormalig Lager.

Semjon Lipkin (1911)


Dachau, 1937

 

 

N

Haar Briefje

Ze schrijft me een gortdroog briefje
het heeft een gortdroge klank|
Ik dompel het in een pietsje
alcoholische drank

De letters beginnen te dansen
hun voetjes gaan van de grond
ik fantaseer haar borsten
en Mona Lisa-mond

De woorden - zwarte monniken
gevat in een sneeuwlandschap -
beginnen al te grinniken
waardoor ik ze beter snap

Een zeldzaam liefdes-stofje
vliegt plotseling in mijn oog
en laat als een fonkelend slokje
mijn arme wimpers niet droog

Moisje Nadir
Narajev 1885 - New York 1943

 

P

Verlangen en droefheid

Ik verlang naar jou
als de verschroeide aarde
naar de eerste druppel dauw.
Zoals de grauwe avond
naar de eerste schitterster
verlang ik naar jou.

Mijn arme hart, het rikketikt
hunkerend naar jou!
Zoals de vogel, pasgestrikt
kunkert naar het woud,
het frisse, groene, vrije woud,
zo hunkert het naar jou!

Mijn ziel, zij dorst naar jou
zoals een vis, geworpen
in het hete zand, en in zijn nood,
doest naar de eerste golf
die hem zal redden van de dood,
zo dorst mijn ziel naar jou!

Jitschok Lejb Peretz

 

Verleen mij een weerzien op deze aarde,
Een weergaloos weerzien met jou, doodverklaarde,
Want zonder jouw liefde kost ademen kracht.
gedenk mij, kijk over je schouder en wacht!
Verleen mij een weerzien daarginds in het zuiden,
Waar wind de weerbarstige hellingen schuinde,
De zee ons met kleurige golven verwende,
Het hart ongelukkige liefde ontkende.
Herinner ons eerste geheime ontmoeten,
Toen mensen op straat ons onrussisch begroetten;
We zochten getweeën de stad te verlaten
Langs schamele huisjes, door bochtige straten.
De buurt was armoedig, had weinig te bieden,
Maar weet je nog dat op de vuilpiramiden
De flessen en blikjes als ware juwelen
Van prachtige dingen te mijmeren schenen?
Het pad liep omhoog naar het wolkengewemel...
Die kus, weet je nog, bracht ons tot in de hemel...
De datum vervaagde maar niet jouw gezicht,
Jij werd van die dag af mijn lucht en mijn licht.
Ach, konden de jaren zich derwaarts bewegen,
Dan kwamen wij tweeën elkander weer tegen...
Verleen mij een weerzien bij ons op de aarde,
Beschut door de warmte die jouw hart bewaarde.
We worden herenigd, verliefd als tevoren,
Zolang we nog zien en
Zolang we nog horen,
Zolang we nog leven.
Ik vraag je, ik smeek je dit ene te geven:
Verleen mij een weerzien, al is het voor even,
Te midden van volk op een herfstige kade.
Ik krijg haast geen adem en bid om genade.
Verleen mij een weerzien bij jouw lichte ogen
Desnoods op mijn sterfbed als hoop lijkt vervlogen.

Maria Petrovych (1908-'79)

 

S

Tevergeefs tracht ik mijn hartepijnen te maskeren,
Tevergeefs zie ik er rustig uit.
'k Ben geen ogenblik in staat om te kalmeren,
Het is overmacht waar ik op stuit.
t Zwoegen van mijn borst, de tranen in mijn ogen
Leggen zonneklaar mijn lijden bloot;
O je hebt een farce gemaakt van al mijn pogen,
Jij, wolf, hebt mijn vrije wil gedood!

Door jouw toedoen ben ik in een hel beland en
Komt mijn kalm gemoed niet meer tot rust,
Jij ontstal mijn vrijheid, legde mij aan banden,
Ik verloor door jou mijn levenslust.
Misschien zucht je - wreder lot kan mij niet prangen -
Onbekommerd naar een andere vrouw,
Misschien lijd je, doelloos brandend van verlangen,
Evenveel om haar, als ik om jou.

'k Wil je zien, maar raak ontredderd bij je aanblik,
In je bijzijn krijg ik het benauwd,
Zonder jou peins ik weemoedig: zou hij waarlijk
Weten dat ik zielsveel van hem houd.
Schaamte poogt de passie uit mijn hart te drijven,
Hartstocht wil op haar beurt schaamte kwijt.
In die strijd kan mijn verstand niet helder blijven,
Breekt mijn hart in stukken, brandt en lijdt.

't Leven is voor mij een reeks van folteringen,
'k Wil me uiten, schaam me, durf het niet,
En ik weet niet wat ik wil of moet beginnen,
Enkel dat ik doodga van verdriet.
Waar ik ga of sta ben jij in mijn gedachten,
Vormt mijn geest jouw lieve beeltenis;
Ben in vlam gezet door wrede minnekrachten,
Zeker is dat ik je voortaan mis.

*

Treur niet, mijn lief! Zelf heb ik ook een droef gemoed
Omdat ik jou zo lang al niet meer heb ontmoet -
Mijn ijverzuchtige gemaal laat mij niet gaan;
Wat ik ook doe, hij zet geen stap bij mij vandaan.

Hij dwingt mij ieder ogenblik bij hem te zijn.
Hij zegt: 'Je lacht niet meer, wat is er, heb je pijn?'
O ik verlang naar jou, mijn lief, de ganse tijd,
Je bent in mijn gedachten, schenkt me geen respijt.

Ach! welk een leed, ach! welk een niet te torsen wee
Viel mij ten deel, draag ik zo jong al met me mee;
Voorgoed met hem in eendracht leven kan ik niet,
Ik zal geen vreugd meer kennen, enkel nog verdriet.

De snoodaard heeft mijn ganse jeugd tenietgedaan,
Weet echter dat ik in gedachten pal blijf staan,
Al stoot hij mij nog in een dieper tranendal,
Weet, lieveling, dat ik je eeuwig minnen zal.

Aleksander Soemarokov (1718-'77)

 

Liefste, zie je dan niet dat
Wat we kijkende ervaren
Slechts de afschaduwing is
Van wat ogen niet ontwaren?

Liefste, hoor je dan niet dat
Straatlawaai en harde woorden
Slechts de valse echo zijn
Van welluidende akkoorden?

Liefste, voel je dan niet dat
Er maar één ding blijkt te tellen -
Dat wat harten tot elkaar
In doofstommenspraak vertellen?

Vladimir Solovjov (1853-1900)

 

In een blauwe pyjama

Ik slaap in een blauwe pyjama,
rechts van mij slaapt mijn kind.
Ik heb nooit gehuild,
ik zal nooit sterven.

Ik slaap in een blauwe pyjama,
links van mij slaapt mijn man.
Ik heb mijn hoofd nooit tegen de muur geslagen,
ik heb het nooit uitgegild van angst.

Hoe breed is dit bed niet
dat er plaats is
voor zoveel geluk.

Anna Swirszczynska

 

 

T

Ik zag een Zwaluw

Ik zag een zwaluw in zijn vlucht
en dacht, zij zal daar altijd zweven.
Een roos zag ik, in volle pracht
en meende zij zal eeuwig leven.

Ik zag in het veld een boom
en dacht, hij zal daar altijd staan.
Eens spon ik mij een droom
en dacht, mijn droom zal niet vergaan.

Ik ben die zwaluw, aangeschoten
de boom, door stormen neergebogen,
de bloem, ruw van de struik gebroken,
de droom met uitgebluste ogen.

Diep in mijn hart weeklaagt de wind
met zeven jammerende stemmen,
maar ik ben hoopvol als een kind
bereid om alles, alles lief te hebben.

Dora Teitelboim
Brest-Litovsk 1914

 

Ik weet nog hoe mijn opa stierf, hoe hij
Geduldig bij de kachel lag; er brandde
Een kaars die 't pad bescheen naar gene zij,
Wat kromgetrokken, in zijn oude handen.

Hij hield van mij. Hij was mijn grote vriend.
Wanneer hij weg was voelde ik me treurig.
Hij bracht altijd van wat hij had verdiend
Voor mij een peperkoek mee, zoet en geurig.

Toen was hij dood; de dragers kwamen aan.
Het deksel van de kist werd dichtgeslagen.
Hij is niet meer, wij moeten verder gaan, -
Voor 't eerst had ik een groot verlies te dragen...

Het leek alsof mijn jeugd in zijn geheel
Opeen achter een lijn was blijven steken.
Ik had de dood gezien, 't was of een deel
Nu op mijn kinderziel was neergestreken.

Sindsdien zijn vele anderen gegaan
En één voor één door 't diepst der aard verzwolgen,
Als had mijn opa 't pad daarheen gebaand,
En hoefden anderen hem slechts te volgen.

In zomerhitte, januarikou,
In mist of regen, ieder jaargetijde,
Zonder of met muziek, deed ik getrouw
Veel van mijn medeschrijvers uitgeleide.

En elke keer als iemand heenging, sloot
Een band zich om mijn hart, en door de jaren
Ging ik met elk van hen een beetje dood,
Alsof wij als een paar verbonden waren.

Als dat zo in de oorlog was gegaan,
Waar zoveel meer verliezen zijn geleden,
Dan had één leven zeker niet volstaan
Voor ons die ongedeerd zijn tot op heden.

Maar 't gaat erom dat als mijn uur straks slaat,
En ik voorgoed van deze wereld heenga,
En - als klein deeltje - het geheel verlaat,
Dat ik dan bij het afscheid niet alleen sta.

Ik neem toch aan dat ik bij mijn vertrek,
Of het nu morgen is of lang na dezen,
Ook medeleven bij mijn vrienden wek,
Dat ik niet met de dood alleen zal wezen.

Aleksander Tvardovski (1910-'71)

 

W

Waar je ook zult zijn

Elke toegang tot je hart
ben ik verloren.
Ik weet zelfs niet meer
waar je bent.
Maar waar je ook vertoeft
op onze aarde - wees gegroet!

Dat ik je haat verdiende
weet ik
en meer dan haat bezit je niet voor mij.
Maar waar je ook zult zijn
op onze aarde -
je bent in mij.

Ik naderde de afgrond
met mijn pijn
en jij gaf mij
de eerste stoot.
Maar toch, hoe laag en klein
ik ook mag zijn -
wees gegroet!

Van je voetstap mis ik
ieder spoor.
Als rook zo bitter ben ik
zonder jou.
Maar waar je ook zult zijn
op onze aarde -
je bent in mij.

Lejzer Wolf (1910-1943)

 top | vorige