Cedar Gallery


Home  |  Cedar info  |   Nieuws   |  Lezingen |  Contact | Engels

 

Kunstenaars

Architectuur

Boeken

Fotografie

Letters

Schilderijen

Bomen

Religie

Thema's

China

Japan

Rusland

 

 

                                                                                                                                                                      

                                                                                                                                                                               

 Letters: verhalen en gedichten

Verhalen vertellen, een van de oudste vormen van vermaak van de mensheid.


Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
 

Introductie

De meester en juf op school vertelden ons regelmatig verhalen.
'De meester' vertelde ook verhalen, om de leer over te brengen aan zijn leerlingen.
Leerlingen luisterden in beide gevallen vaak aandachtig. De leerlingen van de meester waren soms wat kritischer. Zij wilden de dingen op een hoger niveau bespreken en begrijpen - althans zo dachten ze.
Vaak bleef de meester onbewogen. Als de leerlingen het er niet mee eens waren, dan zei hij:
"Jullie moeten begrijpen dat de kortste afstand tussen een mens en de waarheid een verhaal is..."
 

De boer en de zakenman.

Een zakenman die naar een zakelijke aangelegenheid moest in een afgelegen plaats besloot over de provinciale wegen te rijden in plaats van de snelweg te nemen. Zo kon hij er een ontspannen uitje van maken. Dacht hij.
Na een paar uur rijden besefte hij dat hij hopeloos was verdwaald.
Hij zag een boer die het land naast de weg bewerkte, stopte en vroeg de weg.
"Kunt u mij vertellen hoe ver het is naar Enschede?" vroeg hij aan de boer.
"Nou, dat weet ik niet precies", antwoordde de boer.
"Kunt u mij dan zeggen hoe ver het is naar Ommen?" vroeg de zakenman.
"Nee, dat zou ik niet kunnen zeggen", antwoordde de boer opnieuw.
"Kunt u me dan in ieder geval de vlugste weg naar de snelweg vertellen?" vroeg de zakenman geërgerd.
"Nee, dat weet ik niet", antwoordde de boer.
"U weet eigenlijk niet zoveel, hč?" riep de ongeduldige zakenman uit.
"Nee, maar ik ben ook niet verdwaald" antwoordde de boer bedaard.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Het gedicht van Sint Joris en de draak

Een eeuwenoud gedicht over de drakendoder Joris

't Is geschied vóór onze tijden
Dat Sint Joris kwam te rijden
Naar een stad in 't heidensch land
Waar men weinig Christ'nen vand

Deze stad was Tarentéche
Was in volle zee gelegen
En, zoo m'in de Schriftuur leest,
Was de draak een giftig beest.

Klein en groot die kwamen klagen
Bij den koning alle dagen,
Wien van hen allen tegaęr
Wilder stellen in 't gevaar.

De koning die sprak zonder spotten
"Wij zullen te zamen lotten:
Dat is mijne beste raad
Om te keeren meerder kwaad.

En als het lot zal vallen
Op de een van ons allen
Die zal zonder tegenspraak
Zich laten eten van den draak."

Eind'lijk kwam het lot te vallen
Op de een van hun allen,
Op het konings eenig kind
Van zijn vader teer bemind.

Toen moest deze dochter scheiden,
Waar de vader zeer om schreidde,
Naar den oever van de zee,
Waar zij kreeg een schaap of twee.

Sint Joris, die was kloek van zeden,
Kwam daar spoedig aangereden.
En hij sprak deez' juffrouw aan,
Waarom dat zij daar kwam staan.

"Edele jonkman, wilt 't getuigen
Wil hier van deez' plaats af rijden,
Want hier zal komen eene draak,
Die mij zal slikken in zijn kaak."

"Ed'le juffrouw, wil niet schrikken,
Dat de draak u op zal slikken.
Ik zal gaan in Christus' naam
Maken hem als een lam zo ta(a)m."

Sint Joris, die was kloek van zeden,
Reed de draak kloekmoedig tegen
En hij ook kloekmoedig sta(a)k
Met zijn lans(s)e in den draak.

Toen was deze dochter gebleven
Onbeschadigd in haar leven
En zij wierde Katholijk,
Ja, geheel het koninkrijk.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Vrouw Holle

Er was eens een weduwe, die twee dochters had. De één was mooi en ijverig, de andere lelijk en lui. Maar de vrouw hield veel meer van de lelijke en luie, die haar eigen dochter was,  en de andere moest al het werk doen en Assepoes in huis zijn. Het arme meisje moest elke dag naar de waterput en ze moest zoveel spinnen, dat het bloed haar uit de vingers sprong. Nu gebeurde het eens, dat de spoel helemaal bloederig was. Het meisje bukte zich over de putrand en wilde de spoel even afwassen, maar de spoel sprong uit haar hand en viel naar beneden. Ze begon te huilen, liep naar haar stiefmoeder en vertelde van het ongeluk. Maar die werd heel boos, was onbarmhartig en zei: “Als je de spoel erin hebt laten vallen, moet je hem er ook maar weer uit halen.” Toen ging het meisje naar de waterput terug en wist niet wat ze moest beginnen, en in haar wanhoop sprong ze de put in om de spoel te halen. Ze verloor het bewustzijn, maar toen ze weer wakker werd, lag ze in een prachtige weide; de zon scheen en er stonden duizenden bloemen. Ze stond op en liep de weide af. Daar kwam ze bij een oven vol met brood, en het brood riep: “Haal me eruit, haal me eruit, anders verbrand ik: ik ben al lang gaar!” Ze ging erheen en haalde de platen vol brood uit de oven. Verder wandelde ze; ze kwam bij een boom vol met appels en de boom riep: “Schud me toch, schud me toch, want de appels zijn allemaal rijp!” Ze schudde de boom zodat de appels vielen alsof het regende, en ze schudde zolang, tot er geen een meer hing, ze legde al de afgevallen appels op een hoop, en toen wandelde ze weer verder. Eindelijk kwam ze bij een klein huisje. Een oude vrouw keek uit het raam. Deze had echter zulke grote tanden, dat het meisje er bang van werd, en wou weglopen. Maar de oude vrouw riep haar na: “Waarom ben je bang, lieve kind? Blijf bij me. Als jij alle huiswerk wilt doen, zal het je goed gaan. Je moet alleen zorgen, dat je mijn bed goed schudt, zodat de veren rondvliegen, dan sneeuwt het in de wereld, ik ben vrouw Holle!” Toen de oude vrouw zo vriendelijk tegen haar sprak, vatte het meisje moed, stemde toe en kwam bij haar in dienst. Ze deed alles tot grote tevredenheid en schudde het bed steeds met zoveel geweld, dat de veren als sneeuwvlokken rondvlogen; maar ze had dan ook een goed leven bij haar, geen enkel boos woord en elke dag haar natje en droogje. Het meisje woonde al een tijdje bij vrouw Holle, toen ze zich triest begon te voelen en in het begin snapte ze niet wat er met haar was; eindelijk begreep ze dat het heimwee moest zijn; al had ze het hier duizendmaal plezieriger dan thuis, toch verlangde ze er naar terug. Uiteindelijk zei ze tegen vrouw Holle: “Ik verlang vreselijk naar huis, en al gaat ‘t me hier nog zo goed, ik kan niet langer blijven, ik moet naar mijn familie terug.” Vrouw Holle sprak:”Ik vind het lief van je, dat je weer naar huis verlangt, en omdat je me zo trouw gediend hebt, zal ik je zelf weer naar boven brengen.” Ze nam haar bij de hand en bracht haar bij een grote poort. De poort werd geopend, en toen het meisje daar onder stond, viel er een regen van goud neer, en al het goud bleef aan haar hangen, zodat ze helemaal met goud was bedekt. “Dat krijg je, omdat je zo ijverig bent geweest,”zei vrouw Holle en ze gaf haar ook de spoel terug, die in de put was gevallen. Daarop viel de poort dicht en het meisje was in de bovenwereld, niet ver van haar moeders huis en toen ze in de tuin kwam, zat de haan op de putrand en riep:

“Kukeleku,
Onze gouden jonkvrouw zien we nu.”

Toen ging ze naar binnen, naar haar moeder en omdat ze met goud overdekt was, werd ze door haar moeder en haar zuster vriendelijk begroet.

Het meisje vertelde alles wat ze had meegemaakt, en toen de moeder hoorde, hoe ze tot grote rijkdom was gekomen, wilde ze haar eigen lelijke, luie dochter graag hetzelfde geluk gunnen. Deze moest nu ook bij de waterput zitten en spinnen; en om de spoel bloederig te maken, prikte ze zich in haar vinger door haar hand in een doornheg te steken. Toen gooide ze de spoel in de put en sprong er zelf achteraan. Ze kwam, net als haar zusje, in de mooie weide en volgde hetzelfde pad. Toen ze bij de oven kwam, riep het brood weer: “Haal me eruit, haal me eruit, anders verbrand ik, ik ben al lang gaar.” Maar het luie meisje antwoordde: “Denk je dat ik zin heb mijn handen vuil te maken,” en ze liep door. Weldra kwam ze bij de appelboom, die riep: “Schud me toch, schud me toch, mijn appels zijn allemaal al rijp!” Maar zij antwoordde:”Dat denk je maar, er zou best een appel op mijn hoofd kunnen vallen!” en na die woorden ging ze verder. Toen ze bij het huisje van vrouw Holle kwam, was ze niet bang, want van die grote tanden had ze al gehoord, en ze verhuurde zich meteen. De eerste dag deed ze zichzelf geweld aan en was vlijtig en deed wat vrouw Holle haar zei, want ze dacht aan al het goud dat ze ter beloning zou krijgen. Maar de tweede dag begon ze al te luieren, en de derde nog meer: toen wou ze ‘s morgens niet eens meer opstaan. Ze schudde het bed van vrouw Holle ook niet, zoals het hoorde, en ze schudde zeker niet zo dat de veren vlogen. Vrouw Holle kreeg al gauw genoeg van het luie meisje en ze zei haar de dienst op. Het meisje was daar best blij mee, want ze dacht dat de gouden regen nu zou beginnen. Vrouw Holle bracht haar naar de poort, maar toen het meisje daar onder stond, werd er in plaats van goud een grote pan vol pek uitgestort. “Ter beloning van je diensten,” zei vrouw Holle en sloot de poort. Zo kwam de luie meid thuis, helemaal vol pek, en de haan zat op de putrand en riep:

“Kukeleku,
Onze vieze jonkvrouw zien we nu!”

Het pek bleef aan haar kleven en wilde er haar leven lang niet meer af!

De gebroeders Grimm

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

De zwaluw en de kleine vogels

 

Wie veel gereisd heeft kan veel verhalen
en daarmee spot of roem behalen,
als hij tenminste onthouden heeft,
wat hij op zijn reizen heeft beleefd.
Er was eens een zwaluw, die aan wolken en zon
zien kon, welk weer men verwachten kon.
Menige schipper die naar zee wilde gaan
kondigde hij storm en noodweer aan.
Van diezelfde zwaluw wordt verteld
dat hij de kleine vogels op het veld
waarschuwde voor gevaren die altijd
en overal loeren, wijd en zijd.
"Zie je die boer, die alsmaar door
hennepzaad uitstrooit in voor na voor?
Van hennep maakt hij netten en strikken,
om vogels te vangen of in te verstikken.
Pik daarom het zaad op, nu het nog kan."
Maar de vogeltjes hadden er maling an.
Die wilden van hennepzaad niets weten.
Ze zochten en vonden veel lekkerder eten.
Toen het hennepveld helemaal groen was gekleurd,
zei de zwaluw: "Wat ik voorspeld heb gebeurt
als je niet fluks al die plantjes uitroeit
zodat er geen stengel hennep meer groeit.
"" Wel, ongeluksprofeet," was het spottend bescheid
met duizend van ons duurt 't nog een eeuwigheid
om dat hele veld weer kaal te vreten,
we zullen daarom wel beter weten.

"De hennep groeide en stond er prachtig voor.
Voor 't laatst sprak de zwaluw tot het vogelkoor:
"Je hebt mijn raad in de wind geslagen,
't is nu tijd om je verstandig te gedragen.
Zodra dus de boer zijn koren brengt in de schuur,
verdwijn dan naar een boom of een muur,
want dan krijgt hij tijd om netten en strikken
te zetten om je te vangen of te verstikken.
Want je kunt niet als ik over zeeën en woestijnen
heenvluchten om te ontkomen aan de boer en de zijnen."

Maar ook nu geloofden ze zijn woorden niet,
zodat menige vogel het leven liet.

 

   Als een zwaluw of profeet geeft goede raad,
   wordt pas geluisterd als 't is te laat.

 

Jean de la Fontaine

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

Heer Halewijn

Een middeleeuwse overlevering over Halewijn en Machteld

Eens zorgde de boze Halewijn voor veel onrust in de bossen en op het open land. Hij kon zo mooi zingen dat ieder meisje dat zijn gezang hoorde, hem absoluut moest volgen, waar hij ook heen ging. Als hij er een op die manier had gelokt, tilde hij haar achter op zijn paard, zijn schild hing hij aan het zadel en hij reed dan in wilde galop met haar het donkere bos in. Geen van die meisjes keerde ooit weer terug.
Toen hoorde op zekere dag Machteld, de dochter van een vorst, het verhaal over de boze Halewijn. Ze besloot het monster op te zoeken en haar zusters te wreken. En ze ging naar haar vader toe en sprak: "Lieve vader, laat mij naar Halewijn gaan!"
"Neen, mijn lieve dochter, die daarheen gaan, keren niet terug!"
Toen ging Machteld naar haar moeder en sprak: "Lieve moeder, laat mij naar Halewijn gaan!"
"Neen, mijn lieve dochter, die daarheen gaan, keren niet terug!"
Maar toen ze naar haar broer ging en sprak: "Lieve broer, laat mij naar Halewijn gaan," antwoordde deze: "Ga maar, mijn lieve zuster, ga maar. Maar denk om je eer en draag je kroon met waardigheid."
Daarna kleedde Machteld zich en maakte zich op alsof ze naar een feest ging. Ze droeg een zijden jurk en een met parels bezette mantel. Op haar hoofd droeg ze een gouden kroon. Ze ging naar haar vaders stal en zadelde het snelste paard. Schrijlings ging ze erop zitten en zingend reed ze door het bos.
Diep in het bos kwam Halewijn haar tegen en sprak: "Wees gegroet, mooi meisje met de heldere ogen en het gouden haar!" Hij wendde zijn paard en reed samen met haar verder. Toen ze langs een hazelaar kwamen, riep een witte duif: "Keer terug, mooi meisje, keer terug!"
Maar Machteld reed verder zonder angst. Ten slotte kwamen ze bij een bron. De grond er omheen was donker van het bloed. Daar sprong Halewijn van zijn paard en spreidde zijn mantel in het gras uit. Hij vroeg de mooie Machteld bij hem te gaan zitten. Dat deed ze. Maar toen zij omhoogkeek, zag ze in de top van een donkere den elf dode meisjes hangen. Halewijn zei: "Weldra zul jij de twaalfde zijn!" Hij keek haar recht in het gezicht om te zien of ze huilde, zoals de anderen hadden gedaan. Maar Machtelds blik was rustig en haar ogen bleven helder. Toen zei hij tegen haar: "Omdat jij de mooiste en dapperste van allen bent, mag jij je eigen dood kiezen. Zeg het maar, wil je bovenin de dennenboom hangen of in het koele water drijven of wil je het blanke zwaard kussen?"
"Dan kies ik het blanke zwaard, zoals dat past bij mijn hoofd!"
Toen ging Halewijn staan en trok zijn zwaard. Machteld stond echter voor hem en zei: "Trek je opperkleed uit opdat dat niet bedorven wordt, want meisjesbloed spuit erg ver."
Hij deed wat zij vroeg, draaide zich om om het kledingstuk uit te trekken en legde zijn zwaard naast zich neer. Machteld greep het en zie: nog voordat hij zijn kleding uitgetrokken had, lag zijn hoofd al aan haar voeten. Toen begon het hoofd te spreken: "Ga onder de dennenboom staan waaraan de meisjes hangen. Daar staat een pot met zalf, doe die op mijn hals!"
"Dat doe ik niet! Het hoofd van de moordenaar moet blijven liggen waar het ligt!"
"Pak dan de hoorn die achter aan mijn zadel hangt en blaas erop!"
"Dat doe ik niet, anders komen er andere moordenaars achter mij aan!"
Ze pakte het hoofd van Halewijn bij de haren en waste het in de bron. Het hoofd en het zwaard nam ze mee. En ze reed weer weg, schrijlings in het zadel zittend. Zingend reed ze door het bos.
Halverwege ontmoette ze Halewijns moeder en die vroeg: "Mooi meisje, heb jij mijn zoon ook gezien?"
"Uw zoon Halewijn ging op jacht. Maar hij zal nooit meer jagen! Uw zoon, Halewijn, is dood. Ik heb zijn hoofd hier in mijn schoot, rood van het bloed is mijn jurk." En Machteld trok het zwaard en bedreigde daarmee de oude vrouw, zodat die er snel vandoor ging.
Zingend reed Machteld verder tot ze voor de poort van haar vader stond. Ze blies op de hoorn als een held. Toen haastten haar vader en moeder, broer en zuster haar juichend tegemoet en jubelend groette ze het volk. Alle edelen van het land werden uitgenodigd voor een groot feestmaal.
Midden op de tafel stond het hoofd van Halewijn.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Met de nachtmare getrouwd

Een Nederlands verhaal over een niet te temmen luchtwezen

Niets hielp, de boer was ten einde raad. Geen hoefijzer en geen vastgespijkerde katuil, geen roodgeschilderd kruis op de muur, geen afgevilde paardenkop aan de gevel, zelfs geen toverspreuk bracht uitkomst:

Nachtmare, jij lelijk dier,
Blijf vanavond ver van hier!
Alle wateren moet je waden,
Alle bomen moet je ontbladen,
Alle grasjes moet je tellen, -
Kom mij deze nacht niet kwellen!

Nat van zweet en volkomen verwilderd, met knopen in de manen en dooreengevlochten staarten, ja, de poten naar binnen gedraaid, zo stonden de arme paarden iedere morgen weer weerloos op stal, en ze vermagerden zienderogen. De boer kreeg er op het laatst schoon genoeg van! En hij besloot een hele nacht op te blijven, om de nachtmare op heterdaad te betrappen.
Daartoe bereidde hij zich terdege voor, hij ging niet over een nacht ijs. Hij sloot niet alleen de luiken maar stopte ook alle reten en spleten zorgvuldig toe, ja, zelfs de kieren in het houtwerk werden niet vergeten. Doch de deur van de stal liet hij halverwege open, want daardoor zou de nachtmare naar binnen moeten glippen. In het donker hield hij eenzaam de wacht: de hoornen luchter die hij bij zich had, werd wel aangestoken, maar weggestopt onder een houten melkemmer. Toen hoorde hij, klokslag middernacht, opeens getrappel, eerst zacht als in de draf, maar dan al spoedig in volle galop. "Ziezo," zei hij, "de nachtmare berijdt weer de paarden!" Voor alle zekerheid gooide hij nu ook nog de staldeur dicht -zo zat zij volkomen gevangen en kon zij onmogelijk meer ontvluchten!
Maar buiten de deur op de mestvaalt hoorde hij ineens een onmenselijk gelach, hoog en helder, de schrille lach van de nachtmare. Zij was toch nog ontsnapt - door het riemgat, dat hij vergeten had dicht te stoppen (het riemgat is de opening waardoor het riempje ging, waarmee de klink van de deur werd opgelicht). Nachtmaren hebben maar een luttel gaatje nodig om weg te vluchten, want zij kunnen zich in een ommezien veranderen in een heel klein diertje, een muis of een bij of een kever.
Dat was eenmaal en niet weer! De volgende avond stak hij een wis van vlas in het riemgat, zodat alles nu potdicht zat. Toen zij eenmaal binnen was (wat je kon merken aan het zwoegen van de paarden), gooide hij ook de deur van de stal nog toe en schoof de grendel erop.
De nachtmare besefte dat zij nu reddeloos gevangen zat en begon hartroerend te schreien en te vleien: "Geef mij alstublieft de vrijheid toch weer; laat mij terugkeren naar mijn tehuis, naar de lucht en de wolken!" Maar de boer hield voet bij stuk en liet zich niet vermurwen. "Ik wil je wel 's bekijken om te zien of je een geest bent of een beest!" Meteen lichtte hij de melkemmer van de hoornen luchter, luid lachend. En wat zag hij daar staan, vlak voor het riemgat? Een jeugdige vrouw zo rank en schoon en ragfijn gekleed, dat zij het glansrijk won van alle vrouwen in de hele boerschap! De levenslust straalde haar uit de ogen - zij leek allerminst een zwak poppetje, ondanks haar fijnheid. Dadelijk greep hij haar bij de haren en dwong haar aldus tot onderwerping - had hij haar bij de kleren gevat, dan zou hij geen macht over haar gehad hebben - want kleren zijn 'an je' en haren zijn 'van je'.
Hij zat juist om een stalmeid verlegen en nam haar onmiddellijk in dienst. Zij sputterde nauwelijks tegen en verrichtte haar nederig werk boven verwachting, met grote lust en toewijding. Maar bevreesd dat zij 's nachts toch weer in de verleiding zou komen de paarden af te rijden nam hij haar, vrijgezel als hij nog was, veilig bij zich in de bedstede - zo zou hij het best op haar kunnen passen! Maar een boer is van vlees en bloed, en hij raakte zo onder haar betovering dat hij haar weldra tot vrouw nam.
Ook als boerin was zij voorbeeldig. Iedereen was vol lof over de uitnemende wijze waarop zij de boerderij en haar huishouding bestierde. Zij verdubbelde haar zorgen, toen zij ook nog kinderen kreeg: twee jongens en een meisje, die zij innig liefhad. Op den duur achtte de boer het dan ook niet meer nodig 's nachts steeds maar weer alle hoeken en gaten nauwkeurig dicht te stoppen. Zij bleek nu immers door en door gebonden aan haar man, haar werk en haar drie kinderen. Het had er alles van, dat zij voorgoed de lucht had prijs gegeven voor deze aarde. Zij ging zelfs getrouw, iedere zondagmorgen, naar de kerk! Maar wat hij niet wist - over haar diepste roerselen bewaarde zij een angstvallig stilzwijgen - dat was haar hevige onrust, telkens weer als wolken jaagden langs de hemel en de wind bulderde in de schoorsteen.
Dan kon zij de slaap niet vatten en verlangde zij, tot uitzinnig worden toe, naar haar oorspronkelijk element dat zij nimmer kon vergeten. O, hoe graag zou zij zich baden in de gulle regenstroom hoog in het zwerk, naakt en zonder kleren, om dan weer op te drogen in een bonte regenboog, de volgende ochtend! Maar als zij aan haar drie onschuldige kinderen dacht, dan voelde zij zich vastgeketend aan de aarde en aan het werk der mensen en dan kon zij niet de heerlijke opvlucht nemen, die haar de vrijheid terugschenkt. Haar kinderen, het liefste dat zij bezat, kon zij onmogelijk meenemen - die waren van de aarde en allesbehalve hemels. Maar kleine kinderen worden groot en meer en meer zelfstandig, zodat zij op den duur buiten hun ouders kunnen.
Dan, op een broeierige avond na een gloeiend hete zomerdag, breekt er een ontzaggelijk noodweer los. De bliksem is niet van de lucht, de donder dreunt, eeuwenoude eiken worden ontworteld. Plotseling komt het haar voor, alsof een rei van maren, door weerlichtglans omstraald, in een wolk neer zweeft naar de aarde, haar wenkend en wuivend eindelijk terug te keren tot het element waar zij thuishoort. Zij bezwijkt, zij zweeft mee omhoog, wenend om al het geluk dat zij achterlaat en om de plicht die zij verzuimt.
Toch kon en mocht zij niet volledig toebehoren aan de hogere luchtstreek. Eenmaal in de week, op zaterdagavond, keerde zij naar haar werelds werk weerom. Dan verschoonde zij het hele gezin, zij karnde de boter en zij bereidde het zondagsmaal. Men liet haar stilletjes begaan, vol eerbied voor het mysterie dat men niet begreep. Zwijgend ging zij weer heen, blijde en bedroefd tegelijkertijd. En zij heeft dit jaren en jaren zo volgehouden, totdat de kinderen getrouwd waren en haar man zijn laatste gang maakte naar het kerkhof.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

De haas en de kikvorsen

 

De haas stelde zich mooie dingen voor ogen
want wat kan men beter doen dan te pogen
in zijn gedachten het geluk te beleven,
wat het leven niet heeft gegeven.

 

Stil liggend in zijn leger op het veld

peinsde de haas hoe het wel was gesteld

met zijn innerlijk leven omdat zijn levenslust

door voortdurende vrees was uitgeblust.

Altijd angst voor wat zou kunnen gebeuren

Nooit eens spontaan leven, altijd treuren

om dingen die voorbij waren en verdriet

over wat komen kan in 't verre verschiet.
Zelfs als hij slapen gaat houdt hij d'ogen open

uit vrees dat een onbekende hem zou overlopen.

Plots hoort hij in 't riet een licht gerucht

Hij raakt in paniek en is gereed voor de vlucht.
IJlings snelt hij door het rietveld in kringen
en ziet daar de kikkers in het water springen.
Verstomd blijft hij staan omdat zij misschien
in hem een geduchte vijand zien.
Kan het dus zijn, vraagt hij zich af
dat ik een held ben en helemaal niet laf.

 

   Een lafaard kan erop vertrouwen
   dat anderen hem als held beschouwen.

 

Jean de la Fontaine

 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

Hercules of Herakles (Griekse mythologie, Griekenland 1)

Het verhaal van Herakles of Hercules op de tweesprong is afkomstig van de griekse sofist Prodikos van Keos (ca. 400 v.C.)

Hercules komt op een tweesprong twee vrouwen tegen. Deze vrouwen zijn de personificaties van de Deugd en de Ondeugd. Beiden raden ze Hercules aan om de weg te volgen die zij hem wijzen.
De Deugd, die gewoonlijk wordt afgebeeld in zedige en eenvoudige kledij, wijst op een rotsige en steile weg. Deze weg lijkt niet zo mooi te zijn. Maar aan het eind van die weg zal er een beloning volgen.
De Ondeugd (afgebeeld als een half ontblote of naakte vrouw of juist als iemand die overdreven mooi gekleed gaat) wijst op een 'betere', aantrekkelijker weg. Hercules kan een gemakkelijk begaanbare weg nemen, die vlak is en waar hij direct een hoop plezier kan beleven. Of een zware weg, met zicht op een mooie, maar verre toekomst. Het is een moeilijke keuze.
Hercules (de mens) is vrij om zijn eigen lot te bepalen. Hercules blijft (ook in dit verhaal) de held. Als de vrouwen verdwenen zijn, kiest hij voor de weg die hem door de Deugd is gewezen.
Op de afbeelding van het schilderij 'Hercules op de tweesprong' van Annibale Caracci (1596) wijst de Deugd Hercules op een moeilijke weg, met op de top Pegasus, het gevleugelde paard van de dichterlijke inspiratie. De Ondeugd wijst op een aangename weg, geassocieerd met theater en muziek.
Er zijn veel verhalen over Heracles/Hercules. Toen hij en Deianeira (zijn vrouw) op een keer de rivier overstaken op de rug van een centaurus, probeerde deze de vrouw te roven. De centaurus werd door de giftige pijlen van Hercules gedood. De centaurus maakte vlak voor z'n dood de vrouw wijs, dat ze zijn bloed moest gebruiken om een shirt te verven en deze aan Hercules te geven. Dan zou hij haar altijd trouw blijven. Toen Hercules het shirt aantrok werd hij door helse pijnen overmand, en hij vond de dood op een brandstapel. Na z'n dood werd hij een god.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

De koning van India (1)

Lang geleden leefde er in India een koning die erg veel sprak. "Ik ben de grootste koning van India. Mijn paleis is het mooiste. Mijn paarden zijn de snelste. Ik heb de meeste schatten van alle koningen".
Zo praatte de koning de hele dag door, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.
De koning was niet alleen erg trots op wat hij was en bezat. Soms sprak hij ook over zaken waarover hij misschien beter had kunnen zwijgen, omdat ze geheim waren. Zo bracht hij af en toe zijn eigen mensen in gevaar.
Verschillende wijze mannen uit India wezen de koning er zo nu en dan voorzichtig op, dat hij misschien wel te veel sprak. Maar dan werd de koning altijd ontzettend boos.
"Onthoofd deze mannen", schreeuwde de koning dan. Als aan dit verzoek voldaan was, zei de koning tegen de andere wijze mannen, "Is er een van jullie die nu nog graag met een onwelkom advies wil komen?"

Adulla was de oudste en wijste adviseur van de koning. Hij schudde vaak zijn wijze oude hoofd en mopperde: "Ik wacht geduldig af tot ik de koning op een goede dag eens een lesje kan leren."

Op een morgen liepen Adulla en de koning over de binnenplaats van het paleis. Plotseling bleef de koning staan en wees naar een zwart ding. Hij vroeg: "Wat is dat, Adulla?"
"Dat is een dode schildpad, sire", zei Adulla tegen de koning.
"Hoe komt die hier?" vroeg de koning.
Adulla vertelde de koning het volgende.
"U weet, dat er in de vijver 'Witte Lotus' heel veel schildpadden leven. Een schildpad was sterker en groter dan de andere schildpadden en hij heerste over al deze schildpadden. Hij was niet alleen sterk en groot, hij sprak ook heel veel. "Ik ben de grootste schildpad in deze vijver. Mijn schild is de breedste. Mijn ogen zijn het stralendst. Ik kan het diepste duiken", en zo ging de schildpad altijd maar door. "Toevallig zwommen er sinds enige tijd twee wilde ganzen in de Witte Lotus vijver. Ze werden dikke vrienden met de schildpad. Toen ze op een dag terug naar huis wilden vliegen, zei de ene gans tegen de schildpad: "O grote schildpad, ik wou dat je met ons mee kon gaan".
"Och jee", zei de andere, "Dat kan toch niet. Hij kan niet vliegen".
"Ik heb een idee", zei de schildpad, "Jullie houden beiden het uiteinde van een stok vast en dan houd ik mij vast aan het midden van de stok en dan kunnen jullie mij meenemen naar jullie huis."
"Dat is goed, maar spreek geen woord onderweg, beste schildpad", zei de gans "Anders val je naar beneden en dan is het met je gedaan."
Zo gezegd, zo gedaan. De ganzen vlogen de lucht in met een stok, waaraan de schildpad zich vasthield.  Vierteenlandschildpad aan de maaltijd.
Het ging een hele tijd goed, tot ze over de binnenplaats van het paleis van de koning vlogen. Op de binnenplaats stond een van uw schildwachten, koning, en die zag tot zijn verbazing wat daar overvloog. De schildwacht vroeg zich verbaasd af wie van de drie dit slimme plan bedacht had en riep dit hardop. 

 

De verleiding om te vertellen door wie dit plan bedacht was, was te groot. De schildpad opende zijn mond en zei "Ik ben degene die dit slimme plan bedacht heeft".
"Maar zoals u ziet", ging Adulla verder, "had hij dat beter niet kunnen doen", en wees met zijn vinger naar de neergestorte schildpad.
De koning keek Adulla aan. Hij schudde zijn hoofd en mompelde: "Ja, ik zie het."
Hij keerde zich om en liep het paleis in. Die dag viel het iedereen op dat de koning minder sprak en beter luisterde naar zijn adviseurs. Vooral naar Adulla. De koning had zijn lesje geleerd.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------                                            

De slak en de kersenboom

Eens werd de meester gevraagd of hij niet teleurgesteld was vanwege het feit dat al zijn moeite zo weinig vrucht voortbracht. Als antwoord vertelde hij het verhaal van een slak die op een koude, stormachtige dag in het voorjaar begon de stam van een heel hoge kersenboom te beklimmen. De spreeuwen, die op de bomen ernaast zaten, schoten in de lach toe ze zagen wat de slak deed. Een van hen vloog naar de slak toe en kwetterde: 'Hé, dommerik, zie je niet dat er nog helemaal geen kersen in de boom hangen?!'Het kleine diertje onderbrak zijn klimtocht niet, maar antwoordde: 'Maar zodra ik boven ben wel! ' 

 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

De dappere uit het noorden en de dappere uit het zuiden.  Een verhaal uit Mongolië

Heel lang geleden leefden er twee dappere mannen, de dappere uit het noorden en de dappere uit het zuiden. Deze beide dappere mannen hielpen de armen, verzetten zich tegen de hoogmoedigen en streden met rijke en hoge heren.
Op een dag trof de dappere uit het noorden de dappere uit het zuiden. Ze wisselden een groet uit en wensten elkaar vrede. Daarna zei de dappere uit het noorden tegen de dappere uit het zuiden: "Zeg eens, mijn vriend, wat kun jij niet in handen krijgen?" Daarop antwoordde de dappere uit het zuiden: "Alleen het goud en zilver in de vijftien verdiepingen hoge toren van de koning kan ik niet in handen krijgen." En toen zei de dappere uit het noorden: "Als dat het geval is, moeten wij er samen over nadenken hoe we dat goud en zilver uit die vijftien verdiepingen hoge toren weghalen."
Het gevolg was dat ze een grote ketel vol lijm kookten. In het holst van de nacht droegen ze, met behulp van een stang, deze grote ketel met lijm naar de achterkant van de vijftien verdiepingen hoge toren van de koning en zetten hem daar neer. Ze neusden rond en zagen dat de poort was afgesloten door een hangslot met de kop van een zwarte tijger en dat er vijftig grimmig uitziende, sterke soldaten tegen de zijkanten van de poort stonden te slapen. Dit alles zagen die twee dappere mannen, voordat zij hun handen en voeten vol lijm smeerden en de vijftien verdiepingen hoge toren beklommen. Toen ze via een raam waren binnengedrongen en om zich heen keken, ontdekten ze in een hoek vier rundleren koffers in twee stapels naast elkaar. Ze bleken gevuld te zijn met goud en zilver. De beide mannen haalden de koffers aan de rechterkant leeg en gooiden alles wat erin zat als stenen uit het raam aan de achterkant van de toren. Daarna klommen ze weer omlaag, raapten de buit op en keerden naar huis terug. Het veroverde goud en zilver verdeelden ze onder de armen. Ze dronken wijn en brandewijn, aten vlees en vielen in slaap.
De volgende ochtend stond de voor het goud en zilver van de koning verantwoordelijke ambtenaar, zoals gewoonlijk, vroeg op. Als bewaker van de toren controleerde hij de koffers. Toen uit de twee koffers aan de rechterkant al het goud en zilver bleek te zijn verdwenen, schrok hij verschrikkelijk. Hij liep naar de koning om te melden wat er was gebeurd en de koning schreeuwde opgewonden: "De man die het goud en zilver uit mijn vijftien verdiepingen hoge toren heeft gestolen, is geen gewoon mens!" Daarop beval hij zijn ambtenaar: "Ga naar de toren en stop het goud en zilver uit de twee koffers aan de linkerkant in de gisteren leeggeroofde twee koffers aan de rechterkant. Vul daarna de twee koffers aan de linkerkant tot aan de rand met pek!"
Toen de ambtenaar was weggegaan om de opdracht uit te voeren, lachte de koning inwendig. "Jij, rover die mijn goud en zilver hebt gestolen, als jij vannacht terugkomt, denk je natuurlijk dat de twee koffers aan de rechterkant leeg zijn. Daarom graai je in de twee koffers aan de linkerkant en dan kom je vast te zitten in het pek!"
Die nacht kwamen de twee dappere mannen inderdaad terug, met hun lijmketel. Ze smeerden hun handen en voeten vol lijm en beklommen de toren. In de schatkamer zei de dappere uit het noorden: "Vandaag moeten we de koffers aan de rechterkant nog eens openmaken!"
"Wat heeft dat voor zin? Die zijn toch al leeg! We kunnen alleen nog maar de koffers aan de linkerkant plunderen!" antwoordde de dappere uit het zuiden. Hij liep met grote passen naar de linkerkant en nog voordat de dappere uit het noorden tekst en uitleg kon geven, zat de dappere uit het zuiden al vast in het pek. De dappere uit het noorden haalde de koffers aan de rechterkant opnieuw leeg, gooide al het goud en het zilver uit het raam aan de achterkant alsof het stenen waren, en ging zich toen bemoeien met de dappere uit het zuiden, die niet in goud en zilver maar in pek had gegraaid. Toen de dappere uit het noorden klaagde: "Zie je nu dat je in de val van de koning zit omdat je niet naar mijn woorden hebt geluisterd?" antwoordde de dappere uit het zuiden: "Ja, ik sloeg je woorden in de wind, daarom ben ik in de val gelopen! Mijn verstand was niet tegen de koning opgewassen. Ik kan mijn handen op geen enkele manier uit dit pek loskrijgen en dus zullen ze mij morgenochtend levend vangen en tot in het negende geslacht uitroeien. Maar het is beter dat iemand alleen sterft, dan dat een hele familie wordt uitgemoord. Mijn vriend, voorkom dat mijn oude moeder, mijn vrouwen en mijn kinderen worden gedood! Snijd me mijn hoofd af en neem het mee!"
Omdat de dappere uit het zuiden zijn verzoek maar bleef herhalen, had de dappere uit het noorden geen keus. Huilend gaf hij de dappere uit het zuiden een kus. Daarna trok hij zijn mes, sneed het hoofd af en nam het mee. Zonder uitstel vertelde hij de oude moeder van de dappere uit het zuiden wat er was gebeurd, dat de ander niet naar zijn woorden had geluisterd, dat zijn handen waren vastgeraakt in het pek, dat hij niet meer kon loskomen, maar dat hij toen aan haar, zijn vrouwen en zijn kinderen had gedacht, en daarom zijn leven en zijn lichaam had opgeofferd. Toen de oude moeder haar ogen bijna blind huilde, zei de dappere uit het noorden: "Moedertje toch! Dat je nu huilt, kan geen kwaad, maar ik verwacht dat de koning over enkele dagen het lichaam van je zoon op een door een witte olifant getrokken wagen door de dorpen zal laten rondtrekken. Hij zal het lijk aan alle mensen laten zien en degenen die dan gaan huilen, zal hij laten vermoorden! Moedertje, als je je zoon ziet, mag je niet huilen. Er bestaat echter een uitweg voor je. Wanneer je de door een witte olifant getrokken wagen ziet aankomen, laat dan een leren waterzak vol water leeglopen. Dan kun je huilen. Wanneer de soldaten van de koning je grijpen en zeggen: 'Jij hebt gehuild!' en je uitschelden, moet je antwoorden: 'Wat blijft een oude vrouw anders over! Ik heb net uit een verafgelegen bron drinkwater voor vele dagen gehaald en nu jagen jullie me de stuipen op het lijf met een verschrikkelijk beest en een lichaam zonder hoofd, zodat ik mijn waterzak leeg liet lopen. Daarom huil ik!' Maar er zal nog een andere list bedacht moeten worden om de soldaten weg te lokken."
Nadat hij de moeder van de dappere uit het zuiden op die manier had voorbereid, ging hij weg om een list te verzinnen waarmee hij de krijgslieden van de koning om de tuin zou kunnen leiden.
Toen de bewaker van de vijftien verdiepingen hoge toren de volgende ochtend omhoog klom om de schatkist te controleren, trof hij daar een man zonder hoofd aan die met zijn handen in het pek vastzat. De bewaker stormde naar de koning en toen deze de boodschap had aangehoord, zei hij: "Ha, er waren dus twee mannen! Toen de een vastzat in het pek heeft de ander uit angst dat we hem levend zouden grijpen zijn hoofd afgesneden. Hij dacht zeker dat ik er niet achter zou kunnen komen wie het hoofd van zijn vriend meenam! Is het soms niet gebruikelijk dat de familieleden van een gestorvene huilen wanneer ze het lijk van de dode zien? Als ik de familie van de dode vind, zal de dader wel op de vlucht slaan!"
Daarop beval hij zijn ambtenaar: "Laad dit lijk zonder hoofd op een door een witte olifant getrokken wagen en trek ermee langs de steppebewoners. Zodra je iemand ziet die huilt bij de aanblik van het lijk, breng hem dan direct als gevangene bij mij. Van hem kom ik dan wel te weten wie de man is die het hoofd van het lijk heeft afgesneden." De ambtenaar kon gaan. Hij laadde het lijk van de dappere uit het zuiden op een kar die werd getrokken door een witte olifant, en op zijn rondgang langs de steppebewoners kwam hij ook bij de familie van de dappere uit het zuiden.
Een oude vrouw die het lijk op de wagen zag, liet een waterzak vallen en begon te huilen. De ambtenaar van de koning liet haar bij zich brengen en toen ze voor hem stond, zei ze: "Ik ben ook al zo oud. Ik ben net naar de bron geweest om voor vele dagen drinkwater te halen en dan jagen jullie me de stuipen op het lijf met dat verschrikkelijke beest en met dat lijk zonder hoofd dat daar op die wagen ligt. Nu heb ik al het water verspild!" Na dat antwoord ging ze op huis aan, maar de soldaten van de koning vertrouwden het niet en samen met de ambtenaar van de koning volgden ze de vrouw en doorzochten haar huis. Hun huiszoeking leverde niets op, maar toen ze naar buiten kwamen vonden ze de kar die door de witte olifant was getrokken leeg en verlaten terug. Noch van het lijk dat erop had gelegen, noch van de witte olifant viel een spoor te bekennen.
De soldaten schrokken er hevig van. Ze lieten de oude vrouw lopen, gingen terug naar de koning en brachten hem verslag uit. "Deze man is ook heel slim en wijs!" was het commentaar van de koning. Daarop liet hij een stakker zoeken die overdekt was met wonden en zweren. Hij maakte uit de staartharen van een paard een merkteken, knoopte dit vast aan een touw en overhandigde het aan de stakker. "Ga nu bij alle steppefamilies langs en vraag om een beetje vet van een witte olifant. Krijg je in een of andere nederzetting ook werkelijk wat vet van een witte olifant, bind dan stilletjes dit geknoopte merkteken aan de tent vast en kom terug."
Nu had de dappere uit het noorden, om de moeder van de dappere uit het zuiden te helpen toen de soldaten haar huis waren binnengedrongen de witte olifant uitgespannen en het lijk van de dappere uit het zuiden, naar een verafgelegen berg gebracht. Tegen zijn eigen moeder zei hij: "Moedertje, mocht er iemand komen die om wat vet van een witte olifant bedelt, geef hem dat dan niet!" Daarna ging hij op jacht. En inderdaad, op een dag verscheen een met akelige wonden en zweren overdekte man bij de tent van de dappere uit het noorden. Hij boog eerbiedig voor de oude moeder en zei: "Moedertje, ik ben getroffen door een onbekende ziekte. Je ziet, moedertje, dat mijn wonden en zweren zich over mijn hele lichaam hebben verbreid. Ik zal eraan moeten sterven, tenzij ik vet van een witte olifant vind en daar mijn lichaam mee inwrijf. Dat zal me genezen en houdt me in leven!"
Zo kweet hij zich van zijn opdracht, en bij het zien van de wonden en zweren van de man aarzelde de oude vrouw, dus de man bleef buigen en smeken. Zijn verzoek werd steeds dringender en zo bereikte hij uiteindelijk dat de oude vrouw hem uit medelijden een stuk olifantsvet zo groot als een drinkschaal gaf. Hij bond heimelijk het merkteken van paardenhaar aan haar tent en maakte zich uit de voeten.
Toen de dappere uit het noorden terugkwam en aan zijn moeder vroeg: "Is er nog een man geweest die om het vet van een olifant bedelde?" vertelde de oude vrouw hem dat er een met wonden en zweren overdekte man was gekomen die had geklaagd en gebedeld totdat ze hem een stuk olifantsvet had gegeven. Daar werd de dappere uit het noorden heel zenuwachtig van. Hij liep zoekend om de tent heen en zag dat boven de ingang een knoop van paardenhaar was vastgebonden. "Dit is het merkteken dat de soldaten van de koning zullen komen zoeken," zei hij. Daarop ving hij enkele van zijn paarden, sneed hun staartharen af en knoopte er een hele massa bosjes van die niet van het merkteken waren te onderscheiden. Te paard ging hij de verspreide nederzettingen langs om boven elke ingang zo'n bosje te binden. Daarna keerde hij naar huis terug.
Intussen kwam de met wonden en zweren overdekte man bij de koning aan. Toen hij hem zijn stuk olifantsvet liet zien en hem vertelde dat hij het merkteken had aangebracht, was de koning tevreden. Hij gaf de man enkele geldstukken, zond hem naar huis en droeg zijn soldaten op: "Boven welke ingang jullie dit merkteken ook aantreffen, grijp de bewoners van die tent en breng ze hier!"
De soldaten keerden de volgende ochtend terug met het bericht: "Boven alle ingangen in de nederzettingen is hetzelfde bosje paardenhaar als merkteken vastgebonden!" Toen de koning dat hoorde, was hij ten einde raad. Hij zei: "Binnenkort is het obo-feest. Dan zal ik naar de heiligste obo gaan en daar om hulp vragen." Maar hij dacht: Dit is een buitengewoon slimme kerel, en het zal hem toch niet lukken op het obo-feest zijn identiteit voor mij verborgen te houden!
Enige dagen later werd het obo-feest gehouden. De koning ging naar de obo en nadat hij zijn verering had betoond, bracht hij nog een bijzonder verzoek naar voren: "Laat de man die mijn goud en zilver heeft gestolen en die de witte olifant heeft gedood vandaag nog achter de obo-heuvel in onmacht vallen!" Dit verzoek herhaalde hij enkele malen. Na het gebed riep hij zijn soldaten bij elkaar en beval: "Ga achter de obo-heuvel staan en let goed op. Zodra iemand in onmacht valt en op de grond blijft liggen, scheer hem dan - omdat het gebruik verbiedt dat iemand tijdens het obo-feest gevangen wordt genomen - zijn rechterwenkbrauw af."
De dappere uit het noorden, die door het aanbrengen van de merktekens de soldaten van de koning om de tuin had geleid en onverrichter zake had laten terugkeren, was al op weg naar het obo-feest. Toen hij achter de obo-heuvel langs reed, werd hij plotseling duizelig. Hij verloor het bewustzijn en viel van zijn paard. De soldaten van de koning vonden de dappere in onmacht en scheerden zijn rechterwenkbrauw af. Maar na afloop van het feest dronk de achtergebleven jeugd als mannen onder elkaar brandewijn. Uiteindelijk wankelden ze weg, maar velen van hen waren zo dronken, dat ze aan de achterkant van de obo-heuvel van hun paard rolden en in slaap vielen.
Toen de dappere uit het noorden bijkwam en om zich heen keek, was het nacht geworden. Hij vroeg zich af hoe hij daar terecht was gekomen, wreef slaperig over zijn gezicht en merkte dat zijn rechterwenkbrauw was afgeschoren.
Zodra tot hem was doorgedrongen wat dit betekende, trok hij zijn mes, om op het terrein van het obo-feest bij iedereen die brandewijn had gedronken, van zijn paard was gegleden en in de steppe lag te slapen de rechterwenkbrauw af te scheren. Daarop keerde hij naar huis terug.
De volgende ochtend droeg de koning zijn soldaten op: "Breng me degene bij wie de rechterwenkbrauw is afgeschoren. Misschien heeft deze man het bij nader inzien niet bij één wenkbrauw gelaten, en heeft hij zelf zijn andere wenkbrauw afgeschoren. Grijp daarom ook degene die beide wenkbrauwen mist!" Zo, nu zullen we hem krijgen, dacht de koning verheugd, maar zijn soldaten kwamen aanzetten met een massa mensen die hun rechterwenkbrauw of beide wenkbrauwen misten. De koning gaf het op. "Nou," zei hij, "de man die mijn goud en zilver heeft gestolen en die de witte olifant heeft gedood, moet maar naar me toe komen. Mijn verstand is niet opgewassen tegen het zijne. Ik zal ten gunste van deze man afstand doen van de troon en mijn koninkrijk aan hem schenken." Zo besteeg de dappere uit het noorden de troon en hij nam de oude moeder, de vrouwen en de kinderen van de dappere uit het zuiden in zijn eigen familie op. Hij leefde gelukkig en verheugt zich nog altijd in vrede en welvaart.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Het verhaal van de os   of  Wie of wat is de grootste
Een verhaal uit Mongolië

Lang, lang geleden was er eens een enorme os. In zijn hoofd, nieren en achterwerk leefden drie rijke mannen. De rijke man die leefde in het hoofd van de os, had een winter- en een lenteplaats. De man die leefde in de nieren had een winter-, lente- en een zomer plaats. De rijke man in het hoofd zei tegen de man in het midden: “De os heeft al dagen geen gras gegeten”.
De rijke man in het midden bracht de boodschap over aan de man die leefde in het achterwerk van de os: “Zijn lege en uitgemergelde buik gaat naar binnen vallen”.
“Nou, ik leef hier al jaren. Hoe kan dat nu opeens?”, vroeg de rijke man die in het achterwerk woonde. Deze man verzamelde altijd de os z’n uitwerpselen om er vuur mee te maken. Maar dat zou niet lang meer doorgaan, want de os stierf. De vos at alles op, tot er van de os niets meer over was. Alleen het schouderblad bleef achter in de steppe.
Zeventig strijders kampeerden op het schouderblad en sloegen hun tenten erin vast. Toen de strijders weer wegwaren vloog er een vogel langs. De vogel pakte het stuk bot in z’n snavel en vloog ermee weg.
Ergens verderop zocht een oude man onderdak voor de regen in de baard van een dikke witte springbok, toen de vogel ging zitten op de geit z’n hoorns. Maar toen de vogel begon te eten van het schouderblad, viel het naar beneden en kwam vast te zitten in het oog van de oude man die daar schuilde. Het deed de oude man zo veel pijn dat de buren kwamen kijken. Ze gebruikte schoppen en bijlen om het bot er weer uit te krijgen. Maar tevergeefs.
De oude man ging terug naar huis waar z’n vrouw probeerde het bot uit z’n oog te likken.

Dus wie of wat in dit verhaal was het grootst?

Alleen een gek zou geloven dat het schouderblad het grootst was. Alleen een idioot zou denken dat de vogel het grootst was. Wie denkt dat de man de grootste was, heeft lang en diep nagedacht. Wie beweert dat de vrouw het grootst was heeft er niet lang over nagedacht. Een slim persoon zou zeggen dat de springbok het grootst was. En een persoon met een groot inbeeldingsvermogen zou zeggen dat de zeventig strijders de grootste waren.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Hieronder treft u een legende aan die laat zien hoe de Mongoolse bevolking dacht dat de wereld werkte.

Ekhji Mergen  of  Waarom de marmot geen duim heeft

Er waren eens lang geleden zeven zonnen in de lucht. Een verschrikkelijke droogte zorgde ervoor dat de aarde uitdroogde en scheurde. De rivieren droogden op, planten en bomen kwijnden weg, de bevolking leed erg onder de hitte en de dieren gingen dood. Dit alles leek onvermijdelijk.
Maar in één regio leefde de knappe boogschutter Erkhij Mergen. Hij schoot op veel verschillende dingen en raakte daarbij alles waar hij op mikte. Toen de mensen hier achter kwamen, reisden zij in grote hoeveelheden naar hem toe en smeekten hem te schieten op de zeven zonnen. Hij zou ze kunnen vernietigen als hij er maar op schoot.
De boogschutter, Erkhij Mergen, was erg verwaand, omdat hij zo nauwkeurig kon schieten. Hij was een strenge en trotse man. Dus deed hij een belofte.  Hij zei ”Als ik de zeven zonnen niet kan vernietigen met zeven pijlen, dan zal ik mijn duim eraf hakken en ben ik niet langer meer een man. Ik zal geen schoon water meer drinken, het droge gras van afgelopen jaar eten en ik zal de rest van mijn leven als een marmot in een donker hol onder de aarde doorbrengen”.
Vanuit het oosten schoot hij op de zeven zonnen, de een na de ander van oost naar west. Nadat hij de zesde zon naar beneden had geschoten, richtte hij zijn boog voorzichtig op de zevende. Maar net op dat moment kwam er een zwaluw voorbij en verduisterde de zon. Toen Erkhij Mergens pijl los kwam van de boog raakte het niet de zon maar de zwaluw zijn staart. Dit is ook de reden waarom een zwaluw een ‘vork staart’  heeft.  De laatste zon was bang geworden van Erkhij Mergen en probeerde zo snel mogelijk zichzelf te verbergen achter de bergen in het westen.
Erkhij Mergen dacht bij zichzelf: “De zwaluw verhinderde mijn zicht’, dus pakte hij zijn paard en ging achter de zwaluw aan om hem te doden. Zijn paard zwoer: ‘Ik zal die zwaluw achternazitten van zonsopgang tot zonsondergang. Als ik hem dan nog niet gevangen heb dan hak ik mijn voorbenen eraf en gooi ze weg. Dan ben ik niet langer meer een paard. Ik zal dan leven op een ongelijke en ruige plaats.”
Maar hoe snel het paard ook rende, de zwaluw was steeds buiten bereik en vloog vrolijk rond hun hoofden. Uiteindelijk kwam de zonsondergang en het paard had de zwaluw niet bij kunnen houden. Erkhji Mergen werd erg boos en hakte de twee voorbenen van zijn paard eraf. Sindsdien leeft het paard op een ongelijke en ruige plaats en is het een Mongoolse springmuis geworden. Deze heeft immers korte voorpoten.
Het schijnt dat de zwaluw nog steeds ruiters bespot, al zingend  ‘Pak me dan als je kan”.
De trotse Erkhji Mergen bleef trouw aan zijn eigen belofte en hakte zijn duimen eraf. Hij leefde niet meer als een man, maar als een marmot. Hij dronk geen schoon water meer, at gras van het afgelopen jaar en leefde in een hol onder de aarde. Sindsdien, zo beweert men, heeft de marmot maar vier vingers aan elke poot. Elke ochtend vergeet Erkhji Mergen dat hij een marmot is en komt uit zijn hol en wacht tot de zon op komt op om de laatste zon in de lucht neer te schieten.
Er is een stukje marmot vlees dat ‘mensenvlees’ heet. Dit vlees mag door geen enkel mens gegeten worden. De Mongoolse bevolking gelooft dat dit het vlees van Erkhij Mergen is.
De enige zon in de lucht blijft bang voor Erkhji Mergen en verbergt zich achter de bergen in het westen. Daarom is er dag en nacht.

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

De Zondvloed

Veel mythologieën voorspellen de vernietiging van de wereld , bijvoorbeeld Ragnarok (in de Noordse mythologie). Deze vernietiging vindt plaats in een eindstrijd tussen reuzen en goden.  Niet alleen deze vernietiging echter, ook een tijd binnen de schepping, waarin de goden boos worden op de mens en hem proberen te vernietigen met een vloed komt vaak voor.

Het Epos van Gilgamesj

Gilgamesj is Heer van Uruk in Mesopotamië. Hij was voor tweederde god en een derde mens en zo arrogant, dat de goden de krijger Enkidoe creëerden, die even sterk was als hij. Ze vochten met elkaar bij hun eerste ontmoeting, maar werden daarna vrienden en gingen samen naar het grote cederwoud om Humbaba, 'het grote kwaad' te doden.

Gilgamesj en Enkidoe doden Humbaba, de demonische beschermer van het woud met hulp van Shamash. Zij hakken de bomen om en bouwen een vlot, waarop zij naar Uruk, de oude Sumerische stad, terugdrijven.

Bij zijn terugkeer vraagt de godin Ištar Gilgamesj ten huwelijk, maar hij weigert. (Ištar is een vruchtbaarheidsgodin, maar ook de godin van de liefde, de oorlog en de seks.*) Woedend eist ze dat haar vader een Stier van de Hemel schept om het land te verwoesten, maar Enkidoe en Gilgamesj doden het beest.
De goden besluiten dat iemand gestraft moet worden voor de dood van Humbaba, namelijk Enkidoe. Hij wordt ziek en als hij op zijn sterfbed ligt beschrijft hij hoe de hel eruit ziet.
Gilgamesj wordt bang voor de dood. Hij besluit op zoek te gaan naar het eeuwig leven, door een gevaarlijke reis te ondernemen om Utnapishtim en zijn vrouw te bezoeken. Zij zijn de enige mensen die onsterfelijk zijn en zijn al in leven sinds voor de Zondvloed.
De voerman Urshanabi boomt Gilgamesj over de Wateren des Doods. Gilgamesj reist tot voorbij de grenzen der aarde. Gilgamesj ontmoet Utnapishtim, die hem het verhaal van de zondvloed vertelt en hem twee kansen op onsterfelijkheid geeft. Gilgamesj vergooit zijn kansen op onsterfelijkheid echter allebei. Hij kiest ervoor het kruid van het eeuwige leven mee te nemen, valt echter in slaap, en terwijl hij slaapt, neemt een slang het kruid mee. Daarom werpen slangen hun huid af, terwijl mensen nog steeds ouder worden en sterven. Voor Gilgamesj blijft er niets anders over dan om naar Uruk terug te keren.

*) De indrukwekkende Ištar-poort is te zien in het Pergamonmuseum in Berlijn

 De vloed
Oetnapisjtim, de enige overlevende van de door de goden gezonden vloed, woonde in de stad Shoerroepak, waar hij de god Ea diende. De stad en de goden werden oud en de godin Ištar veroorzaakte zo'n strijd tussen de mensen, dat de goden niet konden slapen door het lawaai. Enlil, god van aarde, wind en lucht, zei: 'Laten we de wateren over de aarde gieten en hen verdrinken.' De goden stemden toe, maar Ea waarschuwde Oetnapisjtim voor het onheil en adviseerde hem een boot te bouwen en twee van elk soort schepselen aan boord te nemen.
Zeven nachten woedde de storm tot de gehele wereld bedekt was met water.
Uiteindelijk liep de boot vast op de top van de berg Nisir. Om te weten hoe hoog het water stond, liet Oetnapisjtim een duif vrij, daarna een zwaluw, daarna een raaf. Toen de raaf niet terugkwam, wist Oetnapisjtim dat hij een rustplaats had gevonden en dat het water daalde. Er was weer aarde.
Hij maakte een vuur om de goden te danken.
Enlil was woedend toen hij de rook opmerkte, maar de wijze Ea greep in en Enlil maakte Oetnapisjtim en zijn vrouw onsterfelijk: zij zijn de voorouders van de gehele mensheid.


De Bijbel
In het eerste boek van de Bijbel, Genesis, staat eveneens een verhaal van de zondvloed.
God besloot de slechte mensheid te vernietigen. Hij gaf echter aan de vrome Noach de opdracht een ark te bouwen. Er zou namelijk een grote vloed komen die alle leven, mens en dier, zou vernietigen omdat er groot onrecht en ongeloof onder de mensen was ontstaan.
Van alle dieren nam Noach een paar aan boord. Nadat Noach met zijn vrouw en kinderen aan boord was gegaan, kwam er inderdaad een grote vloed die alles vernietigde.
Na honderdvijftig dagen ronddobberen zond Noach een raaf uit (deze komt niet terug). Vervolgens zond hij een duif uit om te zien of er al ergens land was. De duif keerde eerst terug. De volgende keer dat Noach de duif uitzond, keerde het dier terug met een olijftak. De derde keer kwam de duif helemaal niet meer terug. Zo wist Noach dat de wereld weer bewoonbaar was.
Nadat de ark was gestrand op de berg Ararat, stuurde God de regenboog als symbool van zijn belofte om nooit meer de wezens die hij geschapen had, te vernietigen.
Noach werd overigens 950 jaar oud...

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Ištar

De godin Ištar (of Inanna) was de meesteres van de hemel, een machtige godin van zowel liefde als oorlog. Haar eerste metgezel was haar broer Tammoez. Toen Tammoez stierf, daalde Ištar af naar de onderwereld.
 
In een van de meest opvallende Sumerische mythes maakte Ištar deze reis, door zeven hellepoorten naar de onderwereld. Ze gaf haar dienaar Papsoekal opdracht haar te komen redden als ze niet terugkwam. Aanvankelijk was Ištar vol zelfvertrouwen. Bij het passeren van elke poort verloor ze echter kledingstukken en attributen, totdat zij de laatste poort volkomen naakt doorging.
Zo belandde ze naakt en weerloos bij haar zuster, de gevreesde Eresjkigal.
De reden om hier naartoe te gaan was om de macht over leven en dood af te pakken van Eresjkigal.
Deze koningin van de onderwereld vermoordde haar zuster echter, en hing het dode lichaam aan een haak aan de muur. Met deze dood begon de wereld te verdorren.
De trouwe Papsoekal was Ištar echter niet vergeten. Hij ging naar de goden en vroeg hun een wezen te scheppen dat zich in het land van de dood durfde te wagen.


Enki


Wanneer Ištar uit de onderwereld terugkeert door tussenkomst van haar oom, de slimme god Enki of Ea, moet zij volgens de regels van de onderwereld iemand vinden om haar plaats in te nemen.
Op weg naar huis komt zij haar vrienden tegen die in diepe rouw zijn, vanwege haar verdwijning.
Ze had echter ook een minnaar, Dumuzi.
Als Ištar in de stad van haar cultus, Kulaba, aankomt,  zit haar minnaar Dumuzi, (een zoon van Enki), pontificaal op de troon. In zekere zin is hij haar ontrouw geweest door haar - tijdens haar afdaling in de onderwereld - niet te bewenen. Ištar neemt wraak.

Het gedicht begint met een voorgevoel van Dumuzi dat hem zijn dood voorspelt.

Zijn hart was vervuld met tranen
Hij ging voort op de vlakte
De herder- zijn hart vervuld met tranen-
Hij ging voort op de vlakte
Dumuzi- zijn hart vervuld met tranen-
Hij ging voort op de vlakte
Hij hing zijn fluit (?) rond zijn nek
en gaf uiting aan een jammerklacht:
Hef aan een treurzang, hef een treurzang aan!
O vlakte, hef een treurzang aan!
O vlakte, hef een treurzang aan, begin een jammerklacht!
Tussen de krabben van de rivier, hef een treurzang aan!
Tussen de kikkers van de rivier, hef een treurzang aan!..

 

Ištar  laat Dumuzi arresteren en demonen slepen hem van de troon om hem als haar vervanger te laten dienen in de onderwereld.
 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

Ra, de Zonnegod
Een scheppingsverhaal uit het oude Egypte

Ra, de zonnegod, had drie vormen:
Khepri, de scarabee, de rijzende zon
Ra, de zonneschijf, de middagzon
en
Aton, de oude man die op een stok leunde, de ondergaande zon.



In het begin was er duisternis en eindeloos water, en in dat water leefden de oude god Noen en zijn enige zoon Ra. Maar er was ook een onderwereld, diep beneden, en in die onderwereld woonde de monsterlijke slang Apophis.
Op een gegeven moment besloot Ra weg te gaan bij zijn vader. "Ik zal de gouden zon zijn," zei Ra. En toen, helder stralend als de zon, rees hij langzaam op uit het water. Hij was een knappe god om te zien, heel groot, met het lichaam, de armen en benen van een man en het gevederde hoofd van een havik.
Toen Ra nu uit het water kwam, was er nergens een plek voor hem om op te staan. Hij dacht, en er verscheen een berg aarde. Hij stond op de berg aarde en dacht nog meer. Eerst dacht hij aan lucht, en er begon een zacht windje te waaien. Ra noemde hem de god Sjoe. Ra dacht aan vochtigheid, en er dreef een lichte mistwolk voorbij. Die noemde Ra de godin Tefnoet. Vervolgens maakte Ra nog een andere god en noemde hem Geb. "Jij zult de aarde zijn," zei Ra. En Geb ging liggen en werd de vlakke aarde. Hij boog zijn knieën en kromde zijn ellebogen en dat werden bergen en dalen. Toen maakte Ra een wonderschone godin en noemde haar Noet. "Jij zult de hemel zijn," zei Ra. En de schone Noet spande haar lichaam als een boog over de aarde. Ze balanceerde op haar vingertoppen en tenen en strekte zich helemaal uit.


Toen Ra de schoonheid van de godin Noet zag, maakte hij sterren en strooide die over haar heen, als juwelen, zodat ze nog mooier werd.
Weer dacht Ra, en hij weende grote tranen, en uit iedere traan kwam een levend wezen te voorschijn - mannen en vrouwen, alle schepselen die lopen, kruipen, zwemmen of vliegen, en de planten die onder hen leven. Ra weende en weende, tot hij alles gemaakt had dat leven heeft.
Toen kwam er een tijd van vrede en geluk. Mannen, vrouwen en kinderen waren tevreden, en ze vereerden Ra, hun stralende god, en hij heerste over hen en was hun eerste farao. Er waren nooit ruzies of vechtpartijen. Zelfs de krokodillen wisten nog niet hoe ze hun kaken op elkaar moesten klappen en bijten, en ook de slangen hadden hun giftige beet nog niet geleerd.
Maar na een tijdje vergaten de dieren hun vreedzame gewoonten en begonnen elkaar aan te vallen. Ook mannen, vrouwen en kinderen begonnen ruzie te maken en elkaar pijn te doen; ze vergaten Ra, hun stralende god, en hielden op hem te vereren.
Ra was erg bedroefd. "Waarom moeten jullie ruzie maken en vechten?" vroeg hij. "Waarom kunnen jullie geen vrienden zijn en vreedzaam samenleven?" Maar de mensen luisterden niet naar Ra, hun stralende god, en niemand gaf antwoord.
Ra dacht: "Ik wil niet langer leven in deze wereld.”  En hij rees omhoog, hoger en hoger, naar de hemel, waar een boot op hem lag te wachten.
Hij ging aan boord en zeilde weg, de hemel langs. Toen hij bij de rand van de aarde was gekomen, zeilde hij de onderwereld binnen. Toen was het voor het eerst donker op aarde. Maar Ra wilde de mensen niet bang maken. Daarom maakte hij de maan, zodat er een zacht, zilverachtig licht op de aarde zou vallen om de mensen gerust te stellen wanneer het nacht werd.
Iedere avond wanneer de zon de westelijke top van de Manoeberg bereikte, werd hij opgeslokt door de hemelgodin Noet. Ra maakte vervolgens een gevaarlijke reis door de onderwereld. Hier werd hij aangevallen door demonen, geleid door de reusachtige, woeste slang Apophis, zijn vijand. Elke nacht slingerde Apophis zich om Ra en zijn boot heen en probeerde hem op te slokken. Daarop volgde er een strijd, maar Ra was altijd de sterkste. Hij sneed de slang de kop af. Vervolgens werd Ra herboren uit Noet. Elke morgen kwam hij dan ook zonder mankeren terug als een gouden schijf, fris en helder stralend aan de oostelijke hemel. En zo begon er een nieuwe dag.

Deze dagelijkse cyclus van dood en wedergeboorte werd het symbool voor de levenscyclus van de mens, die na de dood een nieuwe geboorte hoopte te vinden.

Dit verhaal is, in iets andere bewoordingen, te vinden in :
"Scheppingsverhalen uit alle windstreken" naverteld door Margaret Mayo. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1996. ISBN: 90-6238-181-2

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

De trotse schildpad

Een Egyptisch volkssprookje over een ontdekkingstocht van een schildpad

Toen hij nog klein was leek hij een heel gewone schildpad. Met zijn ouders leefde hij in een hol onder de dikke muur, die gebouwd was rondom het landgoed van een edelman in de Delta. Er waren ook nog twee broers en een zusje maar die hadden helemaal geen avontuurlijke aard. Ze maakten korte wandelingetjes, op zoek naar een krop sla en verder vonden ze het heerlijk om te slapen. Ze trokken daarbij hun kopjes in om vooral niet gestoord te worden door gesprekken of andere geluiden.
Waarom onze schildpad zo verschillend was van zijn familieleden, kan ik je niet vertellen. Wel weet ik dat hij op zijn vijftiende verjaardag besloot een grote tocht te gaan maken. Zijn moeder beschouwde hem toen nog steeds als een klein kind en z'n grootvader deed of hij net uit het ei was gekropen! Maar de kleine schildpad wilde de wereld in. Wat was er als je verder liep dan de slabedden? En misschien zelfs verder dan de wijngaard? Hij wist dat het niet de gewoonte was zoiets met de familie te bespreken. Zij zouden hoogstens geërgerd knorren en opnieuw inslapen, want zij hadden hem herhaaldelijk verteld dat daar Niets te vinden was. Hij zou verloren gaan, vergeten worden, zelfs door zijn eigen familie!
Het eerste wat de schildpad ondervond, toen hij probeerde te ontdekken hoe het Niets voorbij de wijngaard er uit zag, was een onverwachte bons op zijn schild. Hij keek schichtig naar boven om te zien waar die vandaan kwam en daar zag hij, op een boomtak, een aap. Hij zat op een granaatappel te zuigen en telkens vloog er een pit tussen zijn scherpe tandjes uit.
"O, neem me niet kwalijk!" riep de aap, "ik wist helemaal niet dat je leefde, ik dacht dat je een steen was."
Als je er juist zo trots op bent dat je je een bijzondere schildpad voelt, is het een vreselijke gewaarwording voor een steen aangezien te worden! Met een stem, dol van ergernis, zei de schildpad: "Het spijt mij buitengewoon te horen dat u zo kortzichtig bent."



"Dank u, maar dat ben ik niet," riep de aap.
"Dan begrijp ik niet hoe u een schildpad, en niet een slapende maar een lopende schildpad, voor een steen aanziet!"
"Ach, als ik langdurig naar u gekeken had zou ik u hebben zien bewegen, maar voordat ik u hoorde spreken heb ik altijd gedacht dat schildpadden stenen waren."
"Merkwaardig dom, zelfs voor een aap," mopperde de schildpad gebelgd. Hij was te beledigd om beleefd te kunnen blijven.
"Och, niet zo dom, een heel gewone fout die iedereen kan maken," antwoordde de aap rustig. "Tenslotte kunt u niet in bomen klimmen of heel hard lopen zoals een gazelle. Van ons standpunt uit gezien bent u werkelijk zoiets als een steen, begrijpt u wel? Niet dat ik onaangenaam tegen u wil zijn, hoor."
Toen zag de aap dat over de neus van de schildpad een dikke traan rolde en hij veranderde vlug van onderwerp: "Waar gaat u eigenlijk naar toe?"
"Nergens heen," antwoordde de schildpad met trillende stem. "Hoe zou ik ergens heengaan?" En hij draaide zich om en waggelde langzaam weg, terwijl hij moeizaam probeerde zijn waardigheid op te houden. Maar zodra hij uit het gezicht van de aap was, trok hij zijn kopje verdrietig naar binnen en huilde bittere tranen. "Ik kan niet hard lopen... ik kan niet vliegen... ik kan niet klimmen... een steen, dat ben ik. En een steen die flink honger heeft, dat is nog erger! Wie zal geloven dat ik vanochtend nog dacht een groot avontuur te zullen beleven? Ik ga niet naar huis. Zo onbeduidend ben ik dat ze niet eens zullen merken of ik er ben of niet!"
Zijn zusje zag hem toen zij die avond een paar slablaadjes ging halen. Ze dacht dat hij sliep en klopte daarom op zijn schild, om hem te vertellen dat het tijd was om te eten. Hij zuchtte diep dus zij wist nu dat hij niet sliep. Maar hij stak zijn kop niet naar buiten, want hij wilde niet met haar praten. Zij kon alleen het zachte gebrom onder zijn schild horen: "Laat me alleen! Ik ben een steen en stenen eten niet!"
"Je bent geen steen," riep ze vrolijk, "je bent een schildpad."
"Dat is precies hetzelfde."
Zo bleef hij daar liggen. Hij wilde niet bewegen, niet eten, tweeëntwintig dagen lang. Zijn moeder dacht dat haar kleine zoon op een verkeerde tijd aan zijn winterslaap begon. En zijn vader beweerde dat hij gewoon een boze bui had. Maar zijn zusje, dat altijd veel van hem gehouden had, zat ernstig na te denken hoe ze hem kon helpen. En het was de aap die de oplossing bracht. Hij pakte de eerste van de rijpe vijgen en mikte die vlak voor het kopje van de schildpad. De fijne geur drong tot onder het schild en moest wel zijn onwillige neus bereiken.
"Een vijg," mompelde de schildpad, "o, wat jammer dat ik een steen ben! Een steen kan geen vijgen eten. Maar," ging hij verbaasd verder, "als een steen geen vijgen kan eten waarom maakt de lekkere geur van een vijg hem dan zo hongerig?" Voorzichtig keek hij onder zijn schild door. De vijg was zo rijp dat hij in tweeën gevallen was. En dat vond onze schildpad juist het lekkerst! Zijn kopje kwam steeds meer naar voren, zijn bek ging open, het sap gleed door zijn keel en het smaakte verrukkelijk!
"Ik zei je toch al dat je geen steen geworden was," zei z'n zusje opgelucht, "ben je nu blij dat je toch een schildpad bent? Niets is immers zo heerlijk als een verse vijg?"
"Weet je het zeker?"
"Heel zeker. De aap heeft het mij verteld. Hij zei: de allereerste vijg heb ik aan hem gegeven omdat geen ander dier daar zoveel van houdt! Ben je nu niet blij dat je een schildpad bent?" vroeg ze dringend.
Hij beet nog drie stukjes van de vijg en kauwde er heel langzaam op. Toen keek hij naar zijn zusje en zei: "Heel erg blij!"
Een tijdlang was hij zo vervuld van het feit dat hij toch een gewone schildpad was, dat hij aan niets anders dacht. Maar op een morgen drong ineens tot hem door: nu heb ik nog niet ontdekt wat het Niets is, voorbij de wijngaard.

De volgende dag kroop hij heel vroeg tussen zijn familieleden uit. En, met zijn kopje zoveel mogelijk naar voren gestrekt zodat hij alles waarlangs hij ging goed kon overzien, begon hij zijn grote avontuur. Toen hij het slabed passeerde trok hij vlug een paar stukjes uit het frisse, groene blad. Je voelt je veel moediger als je een gevulde maag hebt, dacht de schildpad.
Eigenlijk was hij er helemaal niet zeker van dat het Niets de moeite van het bekijken waard zou zijn, maar hij hoopte vurig dat het niet heel lang en glibberig was, zoals Iss-oo de slang. Of heel vlug en zacht, als Ma-oo, de kat, die hem een keer met haar harige poot had willen omkeren!
Het was vermoeiend, ook een beetje vervelend, dat lopen door de wijngaard. Soms schuurde zijn buik onverwacht over een harde brok aarde, dan weer zwaaide hij met alle vier zijn pootjes door de lucht, voordat hij verder kon. Het was nog geen druiventijd en dat was jammer want de schildpad was er dol op. Maar de kleine groene uitlopers, die op de grond lagen, waren heerlijk om op te knabbelen.
Hij wist dat het Niets pas voorbij de wijngaard begon. En hij was heel verbaasd dat het daar glad en wit was en moeilijk begaanbaar. Eindelijk lukte het en na een lange tocht besloot hij een slaapje te doen voordat hij verder ging.
Toen hij wakker werd hoorde hij twee mensen met elkaar spreken. De ene was de eigenaar van het landgoed, de ander een Aziaat, een man met een lange baard, die zorgvuldig gekruld en geparfumeerd was.
De man met de baard liet een zacht lachje horen en antwoordde: "Wanneer mijn meester, de koning van Babylon, wil weten wat de goden van hem verlangen, wendt hij zich niet tot de heilige priesters, maar hij raadpleegt de schildpad!"
Nu lachten de beide mannen en wandelden langzaam naar het landhuis. Maar de schildpad lachte niet. Hij voelde zich met de minuut belangrijker worden, hij barstte bijna van trots!
Zo snel mogelijk keerde hij terug naar huis. Over het witte Niets (jullie begrijpen natuurlijk wel dat dit de witstenen tuinpaden waren), over de ongelijke grond van de wijngaard en langs de slabedden. Zo'n haast had hij dat er niet eens tijd overbleef om een groen blaadje af te trekken.
De familie sliep, zoals altijd. Luidkeels begon hij te roepen, zodat ze allemaal wakker werden: "Luister, domme bloedverwanten! Ontwaak en huldig mij! Ik ben wijzer dan alle andere dieren, ik ben zelfs wijzer dan de mens. Ik ken iemand die koning is in zijn eigen land. Als hij de wil der goden wenst te weten, vraagt hij raad aan een schildpad! Vijftien jaar geleden ben ik in uw midden gekomen. Jullie hadden mij vragen kunnen stellen en zouden heel wat wijzer zijn geworden door mijn antwoorden. Maar jullie, dwazen, waren te dom om het geluk te beseffen toen ik gelegd was. En het nog grotere geluk toen ik mij verwaardigde uitgebroed te willen worden in jullie familie!" Buiten adem wachtte hij op hun uitroepen van eerbied en vreugde.



Maar moeder schildpad zei bezorgd: "Heb jij hoofdpijn? Je hebt vast te lang in de zon gezeten."
En vader schildpad opperde: "Indigestie! Dat is het wat jij hebt opgedaan, terwijl je je weer eens volpropte, gulzigaard!"
Zijn oude grootvader, die juist bij hen was komen wonen, siste angstig en viel weer in slaap. En zijn twee broers staarden hem zwijgend aan. Toen sliep de ene dadelijk verder en de ander knorde ongemakkelijk en trok zijn kop naar binnen. Het meest ontdaan was de schildpad echter toen hij naar zijn zusje keek, zij... giechelde! Hij probeerde haar boos tot de orde te roepen, maar ze was nog zo klein en zij hadden altijd veel van elkaar gehouden. Toen trachtte hij haar uit te leggen hoe wijs hij was, in gewichtige woorden die hij zelf niet eens goed begreep. Hij toonde zich heel erg beledigd. Maar ach, alle familieleden keerden zich af van die lastpost, behalve zijn moeder, die liet hem galbessen eten vanwege zijn overladen maag, en zijn zusje, dat dacht dat hij alleen maar leuk wilde zijn.
Intussen werd onze schildpad steeds trotser. Op het laatst was het hem onmogelijk nog langer te leven bij die domme, slapende familie! Nee, veel liever ging hij op zoek naar de vreemdeling, die een schildpad tenminste naar waarde wist te schatten!
Dit keer moest hij langer lopen, want het eerste Niets was verdwenen. Hij kroop verder en verder en ontdekte gelukkig de plek waar de vreemde planten groeiden. Toen hij een tuinman hoorde aankomen, kroop hij vlug onder een laaghangende heester. Hij wist veel te goed dat schildpadden door een tuinman niet erg gewaardeerd worden.
Achter de tuinman liepen twee bedienden die een grote, biezen mand met een deksel erop tussen hen in droegen. De tuinman zei, zowel tegen hen als tegen zichzelf: "Hij mag dan de koning van Babylon zijn, maar hij blijft een vreemdeling. En vreemdelingen weten nu eenmaal veel minder van planten dan wij. Voor deze hier heb ik gezorgd sinds zij een stekje waren of zaad. En nu worden ze naar een vreemdeling gestuurd die ze vast laat verdrogen of half verdrinken!"
Nog steeds mopperend begon hij enkele planten uit te graven en in de mand te zetten.
"Koning van Babylon," herhaalde de schildpad in zichzelf, "deze planten gaan dus in de mand en die mand is voor de koning van Babylon en die gelooft in de wijsheid van een schildpad. Babylon, het klinkt heel ver weg, zelfs voor iemand die zo hard kan lopen als ik. Maar als ik in die mand ga zitten heb ik een heerlijk rustige reis! En als ik onderweg honger krijg, dan kan ik die planten redden van de verwaarlozing in dat vreemde land."
Toen de tuinman even niet keek, kroop de schildpad stilletjes in de biezen mand, zocht een gemakkelijk plaatsje tussen al het groen en viel in slaap. Het was een geluk voor hem dat hij tot een familie behoorde die gewend was veel te slapen, anders zou hij de nu volgende 63 dagen heel vervelend hebben gevonden. Als hij wakker was hield hij zich bezig met het geluk dat hem zeker te wachten stond. Hij zou een eigen huis krijgen en de bedienden van de koning zouden hem al zijn lievelingskostjes brengen... en natuurlijk ook nieuwe dingen die zijn eetlust zouden prikkelen. En zijn roem zou alle schildpadden in de hele wereld bereiken, zodat het zijn eigen familie zeker ter ore zou komen. Zelfs zijn zusje zou dan begrijpen hoe jammer het was dat zij haar broer niet gewaardeerd had toen zij de kans nog had. O, ze zou verdrietig zijn. Het was zelfs mogelijk dat zij nooit meer om iets zou giechelen!
Hij vroeg zich af welke vraag de koning hem het eerst zou stellen. Wat vragen koningen eigenlijk? Een ogenblik twijfelde hij aan zijn eigen wijsheid, maar tegelijkertijd voelde hij zich weer zo trots dat hij aan niets twijfelde. En op dat ogenblik werd de grote, biezen mand de ontvangstzaal van de koning van Babylon binnengedragen.
De koning, die door niemand een aardige man werd gevonden, was juist in gesprek met de opperdienaar van de martelkamer. Zo mogelijk was die nog minder aardig dan de koning. Hij overdacht net of de man die beschuldigd was van moord gekookt moest worden in een reusachtige pot vol pekel of alleen maar geworpen in een diepe kuil met slangen.
De koning had nooit enige belangstelling voor planten gehad en zou het vorstelijke geschenk uit Egypte waarschijnlijk hebben laten wegbrengen, zonder het zelfs maar te bekijken, als hij niet ineens de schildpad had ontdekt. Met angstige oogjes en vooruitgestoken kop staarde het dier hem aan.
"Een schildpad!" riep de koning verbaasd, "precies wat ik nodig heb. Wie in twijfel verkeert raadplege de schildpad!" Zijn stem schalde door de zaal.
Onze schildpad die zijn kop introk van ontzag, toen hij de koning van Babylon zag wiens krullende baard nog langer was dan in Egypte en wiens nagels aan handen en voeten bloedrood geverfd waren en gekromd als klauwen, herstelde zich vlug. Heel stil zat hij op het podium, recht voor de koninklijke troon en wachtte op de vragen die de koning hem zou stellen. Zo gespannen en nieuwsgierig zat hij daar dat hij niet eens merkte hoe de koning een roodgloeiende staaf van een komfoor lichtte, dat een slaaf had binnengebracht. En toen die staaf het schild in vijf stukken spleet, was het een zegen dat dit ook meteen de dood van onze schildpad betekende. Zo heeft hij nooit ontdekt dat een van de vreemde gewoonten van de Aziaten was: bij een moeilijk besluit een schildpad met een gloeiende staaf te bestrijken en dan te zien in hoeveel stukken het schild brak. Bij een oneven getal luidt het antwoord 'nee', bij een even getal 'ja'. Een gewoonte die wreed is en ook heel erg dom.
De koning van Babylon dacht dat dit het einde van de schildpad was en hieruit blijkt dat hij heel dom was. Want een ander woord voor 'einde' is 'begin'. Ze betekenen precies hetzelfde, alleen in verschillende richting.
Drie dagen nadat de schildpad had geleerd dat valse hoogmoed dezelfde nare gevolgen kan hebben als valse nederigheid (die ook hetzelfde betekenen, in verschillende richting) keek moeder schildpad haar man nadenkend aan en zei: "Ik geloof dat ik nu maar eens een ei ga leggen!"

Bron: "De scharlaken vis. Egyptische sprookjes" door Joan Grant. Nederlandse bewerking door Marijke van Raephorst.
Oorspronkelijke titel: 'The Scarlet Fish and other stories' verschenen bij Methuen & Co. London (1942). Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1973. ISBN: 90202-45-414

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

Het verhaal van Osiris, Isis en Horus


Graf van Horemheb in het Dal der Koningen, ©Jean-Pierre Dalbéra

Uit  Geb, de god van de hemel, en Nut, de godin van de aarde werden  vier kinderen geboren: Osiris, Isis, Set en Nepthys.

Osiris was de oudste. Hij was heerser van de onderwereld en koning van de bovenwereld, waar hij de Egyptenaren leerde hoe ze moesten leven en hoe ze graan konden verbouwen.
Na iemand's dood kwam hij voor Osiris te staan. Op een weegschaal woog Anoebis het hart af tegen de veer van Maat, die de waarheid symboliseerde. Thoth, de god van het schrift en kennis (met de kop van een ibis) schreef het resultaat op.


Als koning van Egypte trouwde Osiris met zijn zus Isis. Osiris was een goede koning en dwong respect af van allen die op aarde leefden, evenals van de goden die in de onderwereld woonden .
Set was echter altijd jaloers op Osiris, omdat hij niet zo gerespecteerd werd door de bewoners van de aarde en die in de onderwereld. Op een dag veranderde Set zich in een kwaadaardig monster, viel Osiris aan en doodde hem. Set sneed Osiris in stukken en verspreidde deze stukken over alle uithoeken van Egypte.

Met Osiris' dood, werd Set koning van Egypte, met zijn zuster Nepthys als vrouw. Nepthys echter had medelijden met haar zus Isis, die eindeloos weende over haar verloren echtgenoot. Isis, die grote magische krachten had, besloot haar man te vinden en hem weer zo lang tot leven te wekken dat ze samen een kind konden krijgen. Samen met Nepthys zwierf Isis door het hele land, om de verschillende stukken van haar man's lijk te zoeken. Isis en Nephtys verzamelden alle delen en met behulp van Anoebis, die de zielen naar de onderwereld leidde en Toth, de scriba van de goden, zetten ze Osiris weer in elkaar.  Zodra ze klaar waren met deze taak, blies Isis de adem van het leven in het lichaam en zo bracht ze Osiris weer tot leven. Ze waren weer bij elkaar, en Isis raakte al spoedig zwanger. Osiris kon vervolgens afdalen in de onderwereld, waar hij de heer van dat gebied werd.


Detail Philaetempel ©John Campana

De Philaetempel is gewijd aan Isis (Grieks) of Aset (Egyptisch Au Set).
Isis is een van de belangrijkste godinnen van de Egyptische mythologie, een typische Moedergodin en symbool van vruchtbaarheid

 

De zwangere Isis vluchtte voor Seth. Ze ging in gezelschap van zeven schorpioenen naar de Nijldelta. In Khemmis baarde ze haar zoon. Toen Isis’ kind geboren werd, kreeg het de naam Horus, de havik-god.  Isis was zo arm dat ze het kind alleen moest laten om eten te zoeken. Op een dag werd Horus gestoken door een schorpioen. Isis’ verdriet bracht Ra tot stilstand en dat was rampzalig voor het land. Er zou geen licht meer zijn, de bronnen zouden opdrogen en het graan verdorren. Gelukkig zond Ra Toth om Horus te genezen.

Toen hij volwassen was geworden, besloot Horus een zaak aan te spannen bij de rechtbank. Hij wilde dat er een eind kwam aan de heerschappij van Set. Niet Set, maar hij was immers de rechtmatige koning van Egypte. Er werd een lange periode geredetwist, en toen daagde Set Horus uit tot het houden van een wedstrijd. Er werd afgesproken dat de winnaar koning zou worden.
Set speelde echter vals. Na een aantal wedstrijden, waarin Set vals speelde en daardoor steeds won, besloot moeder Isis, om haar zoon te hulp te komen. Set liep in de val, maar smeekte haar om zijn leven te sparen en Isis liet hem gaan. Toen hij erachter kwam dat ze zijn vijand in leven had gelaten, werd Horus heel boos op zijn moeder. Hij raasde en tierde tegen haar, wat hem de minachting van de andere goden opleverde.
Er werd besloten dat er opnieuw een wedstrijd gehouden zou worden, en Set mocht  kiezen wat voor wedstrijd het ging worden. Set besloot dat de laatste ronde van de wedstrijd een bootrace zou zijn. Om van de wedstrijd echter een echte uitdaging te maken,besloot Set dat Horus en hij zouden racen in boten, gemaakt van steen!
Horus was listig en bouwde een boot gemaakt van hout, bedekt met kalksteen. Toen de goden bij elkaar kwamen om de race bij te wonen, sneed Set de top van een berg af en gebruikte deze als boot. Maar zijn ‘boot’ zonk onmiddellijk en alle goden lachten hem uit. Set werd hier boos om en veranderde zichzelf in een nijlpaard en viel Horus’ boot aan. Horus sloeg de aanval af, maar de andere goden hielden hem tegen vóór hij Set kon doden. De overige goden besloten dat de wedstrijd was geëindigd in een gelijkspel. Veel goden stonden sympathiek tegenover Horus, maar herinnerden zich zijn woede tegenover zijn moeder toen zij zich mild betoonde ten aanzien van Set. Daarom waren ze niet bereid om hem volledig te steunen.


Horus en het nijlpaard, Edfu

Uiteindelijk besloten de goden die de rechtbank vormden, om een ​​brief te schrijven naar Osiris en hem om advies te vragen. Wat moesten ze aan met het koningschap? Osiris reageerde met een definitief antwoord: zijn zoon was de rechtmatige koning, en diende op de troon geplaatst te worden.
Niemand, zei Osiris, mag de troon van Egypte innemen door middel van moord, zoals Set had gedaan. Set had Osiris gedood, maar Horus had niemand vermoord, en was daarom de betere kandidaat. De zon en de sterren, die Osiris’ bondgenoten waren, daalden neer in de onderwereld, waardoor het donker werd op aarde.
Na diep beraad kwamen de goden overeen dat
Horus zijn geboorterecht kon claimen als koning van Egypte.

 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Het Zoroastrisme

Het Zoroastrisme is één van de oudste monotheďstische religies ter wereld. Het is ontstaan in Iran.

Zoroaster , ook bekend als Zarathustra, was de Perzische profeet en de stichter van het Zoroastrisme. Hoewel hij vaak wordt genoemd als een Iraniër, is zijn geboorteplaats niet helemaal duidelijk. Er wordt wel beweerd, dat hij werd geboren in het oostelijke deel van het Iraanse Plateau. Hij heeft de Yasna Haptanghaiti geschreven, evenals de Gathas, hymnen die de liturgische kern van het Zoroastrisme vormen. Het grootste deel van zijn leven is bekend door deze Zoroastrische teksten. De taal van Zoroaster, Oud Avestan, wordt op archeologische en taalkundige gronden gedateerd in de eerste helft van het 2de millennium v.Chr.
De profeet zou rond 1200-1250 v.Chr. hebben geleefd.
In die tijd bestond er al een religie onder de Iraanse nomaden. Het nieuwe was, dat zij verschillende natuurgoden aanbaden, terwijl Zoroaster het geloof in één God introduceerde.
Toen Zoroaster dertig was, kreeg hij een openbaring, die hem duidelijk maakte dat er maar één God was, die al het goede geschapen had. Hij zag echter ook vijf andere goddelijke wezens, de Amesha Spentas. Dit zijn de Heilige Onsterfelijken, een soort ‘werktuigen’ of ‘onderdelen’ van God.

In het Zoroastrisme is de schepper Ahura-Mazda het goede, en van hem is geen kwaad afkomstig. 
In het Zoroastrisme hebben goed en kwaad verschillende bronnen, met het kwaad dat tracht de schepping van Mazda (asha) te vernietigen, en het goede dat probeert hem te steunen. Omdat Ahura-Mazda niet immanent in de wereld is, wordt zijn schepping vertegenwoordigd door de Amesha Spentas, door wie de werken van God duidelijk zijn voor de mensheid.
Tegenover Ahura-Mazda staat een slechte God, die verantwoordelijk is voor al het kwaad in de wereld. Dit is Ahriman of Angra Mainyu (‘de vernietigende geest’).
Ahriman schiep demonen en viel Ahura-Mazda aan. Maar deze stuurde hem terug naar de duisternis en zei: ‘Noch onze gedachten, lessen, plannen, geloven, woorden, noch onze zielen stemmen overeen. Toen schiep Ahura-Mazda Gayomart, de eerste mens en de eerste vuurpriester. Maar Ahriman viel opnieuw aan en maakte een vurig gat in de lucht, waarbij hij honger, ziekte, pijn, lust en dood meebracht. Nu begrensde Ahura-Mazda de tijd en hij sloot Ahriman op in de schepping. Het lukt Ahriman niet om te ontsnappen; hij blijft en zal tot het einde der tijden onheil stichten.
Wat kun je dan doen als mens? Als mens kun je God helpen om de schepping zuiver te houden, ondanks de aanwezigheid van Ahriman. Goede daden, goede woorden en goede gedachten zijn hierbij van cruciaal belang. Ook gebeden opzeggen is belangrijk; gebeden dient men op te zeggen in de richting van de opkomende zon of bijvoorbeeld in de richting van een vuur.

De belangrijkste teksten van de religie zijn die van de Avesta, waarvan een belangrijk deel verloren is gegaan, en waarvan grotendeels enkel de liturgieën hebben overleefd. De verloren gedeelten zijn alleen bekend omdat er naar verwezen wordt en omdat er soms geciteerd wordt in de latere werken, vooral uit de 9e tot 11e eeuw.

In de een of andere vorm heeft het Zoroastrisme vele eeuwen gediend als de nationale of de staatsgodsdienst van een aanzienlijk deel van het Iraanse volk.
De Achaemeniden waren het koningshuis van het Oud-Perzische Rijk, zo genoemd naar hun voorouder Achaemenes. Het huis werd rond 530 v.Chr. gesticht door Cyrus de Grote en heerste over een wereldrijk. Het Oud-Perzische Rijk bereikte rond 500 v.Chr. haar grootste omvang van 6.500.000 km˛ en bevatte toen het grondgebied van hedendaags Armenië, Turkije, Syrië, Palestina, Irak, Iran, Afghanistan, Egypte en delen van Griekenland en Pakistan. Het rijk werd ten tijde van Darius III veroverd door Alexander de Grote in 330 v.Chr.
Het Zoroastrisme nam af toen de Achaemeniden werd binnengevallen door Alexander de Grote, waarna het  instortte en gedesintegreerd raakte en het werd geleidelijk verder gemarginaliseerd door de islam vanaf de 7e eeuw met de ondergang van de Sassanieden.
(Het Nieuw-Perzische of Sassanieden-rijk bestond tussen de 3e eeuw en de 7e eeuw. Het Sassanieden-rijk bereikte in 629 haar grootste omvang en werd uiteindelijk in 651 door het Arabische Rijk veroverd.)
De politieke macht van de pre-islamitische Iraanse dynastieën verleenden het  Zoroastrisme een  immens prestige in de oudheid, en enkele toonaangevende leerstellingen werden door andere religieuze systemen overgenomen. Het kent geen grote theologische verschillen (de enige belangrijke scheuring is gebaseerd op kalenderverschillen), maar het is niet uniform. Invloeden uit de huidige tijd hebben een aanzienlijke invloed op individuele en lokale overtuigingen, praktijken, waarden en woordenschat. Soms worden nieuwe ideeën samengevoegd met de oude traditie, in andere gevallen worden oude waarden verdrongen. Er wordt geschat dat er wereldwijd tussen de 124.000 en 190.000 aanhangers van het Zoroastrisme zijn.

Saoshyant is een figuur die te maken heeft met de eschatologie in het Zoroastrisme. Een soort verlosser.  (Eschatologie is de 'leer van de laatste dingen'. Deze in oorsprong westerse term verwijst in christelijke, joodse en islamitische religies naar wat wordt omschreven als het einde van de wereld of het einde der tijden.)
Volgens de Iraanse mythologie kent de wereld vier tijdperken van elk drieduizend jaar. Na het laatste komt de verlosser Saoshyant, die de wereld vernieuwt. De aarde zal dan worden gereinigd door een vloed van vloeibaar metaal. De mensen worden bevrijd door een stortbui van vuur, van warme melk voor de rechtvaardigen.

- - - - - 

Alle hulp om dit onderdeel over Zoroastrisme te verbeteren of extra informatie om Zoroastrisme ook toe te kunnen voegen aan 'religie' ( http://www.cedargallery.nl/nlreligie.htm ) is welkom!
Evenals verhalen en foto's die met dit onderwerp te maken hebben: cedars@live.nl

 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

Hyacinthus

Een van Apollo’s liefdes was Hyacinthus, de sterfelijke en knappe zoon van de muze Clio. Hij werd ook bewonderd door de Westenwind, Zephyr.
Apollo en Hyacinthus wierpen om de beurt discus. Hyacinthus, die indruk wilde maken op Apollo, rende naar de discus om deze te vangen voor hij de grond zou raken. Maar door een ongeluk greep hij mis en werd hij door de discus geraakt . Hij stortte neer en stierf.
Er bestaat echter ook een andere versie van dit ongeluk, waarin de god Zephyr verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van Hyacinthus. Omdat Hyacinthus zo mooi en begerenswaardig was, ontstond er een vete tussen Zephyr en Apollo. In een jaloerse bui doodde Zephyr  Hyacinthus door Apollo’s discus uit de koers te blazen toen de twee een sportwedstrijd hielden.
In beide gevallen werd Hyacinthus echter gedood door de discus.
Toen Hyacinthus stierf wilde Apollo niet, dat Hades de jongeman  zou opeisen. Apollo ging daarom naar de plek waar het bloed was neer gedruppeld en daarop verscheen hier de blauwe hyacint.
Volgens Ovidius bedekten de tranen van Apollo de bloemblaadjes met vlekken, die de mythologische hyacint onderscheiden van andere hyacinten.
 
 
De dood van Hyacinthus, ca. 1753
Giovanni Battista Tiepolo (1696-1770)

 

 

 

---------------------------------------------------------------------------- top ----------------

 

 

 

Cedar Gallery is een non-profit site. De verhalen worden enkel gepubliceerd voor educatieve doeleinden, om mensen te informeren of te vermaken en met goede bedoelingen. Als iets niet conform de regels voor copyright gebeurt, stuur ons dan een bericht, zodat we het verhaal waarop dit betrekking heeft, zo spoedig mogelijk kunnen verwijderen. We garanderen dit binnen 100 uur te doen (afwezigheid vanwege vakantie of ziekte buiten beschouwing gelaten).

Cedar Gallery behoudt zich het recht voor na te gaan of de persoon die bezwaar aantekent daartoe gerechtigd is.

 

 

 

top | vorige
 

 

 

Titels

De boer en de zakenman (Ned.)

De dappere uit het noorden en de dappere uit het zuiden (Mongolië)

Ekhji Mergen  of  Waarom de marmot geen duim heeft (Monogolië)

De haas en de kikvorsen

Heer Halewijn

Hercules of Herakles (Griekenland)

Hyacinthus

De koning van India (India)

Ištar

Het gedicht van Sint Joris en de Draak

De slak en de kersenboom

Met de nachtmare getrouwd (Ned.)

Het verhaal van de os (Mongolië)

Osirirs, Isis en Horus (Egypte)

Ra, de Zonnegod (Egypte)

De trotse schildpad (Egypte)

Vrouw Holle (Ned.)

De zwaluw en de kleine vogels

De Zondvloed

Het Zoroastrisme (Iran)

 

 

 

Een legende (afgeleid van het Latijn legenda) is oorspronkelijk een alternatieve levensbeschrijving van een heilige met toegevoegde fictieve elementen, waarin aan de betreffende persoon allerlei wonderen toegedicht worden. In de kloosters werd bij de Metten en bij de maaltijden voorgelezen uit boeken met levensbeschrijvingen van heiligen. Die teksten werden in het middeleeuwse Latijn aangeduid met legenda. Van het woord legere is via lectus (gelezen) en lectio (lezing) het Nederlandse woord les afgeleid. Als genre behoort een legende tot het volksverhaal.

Onder legende verstaat men tegenwoordig dan ook een traditioneel christelijk (met name katholiek) volksverhaal, waarin een centrale rol is weggelegd voor een heilige, Jezus Christus, Maria, of een heilig voorwerp. De verhalen kunnen bijvoorbeeld gaan over Bonifatius, Sint Nicolaas en daarnaast over een hostie die niet verbrand kan worden, een bron die geneeskrachtig water verschaft, of een heiligenbeeld dat steeds op een bepaalde locatie terugkeert. Ook (moderne) wonderlijke verhalen over (bloed) huilende Mariabeelden of over bijbels die onbrandbaar blijken, behoren tot de legenden.

De betekenis van het woord legende is later in de volksmond uitgebreid naar allerlei soorten verhalen die als waar gebeurd doorverteld worden, hoewel ze niet historisch of wetenschappelijk te bewijzen zijn. De legende wordt dan algemeen begrepen als een oud volksverhaal. Voorbeelden hiervan zijn de urban legends over het bestaan van het Monster van Loch Ness en de Yeti. Het gebruik van het woord 'legende' is in deze zin foutief gebruikt. In het Nederlandse verhaalonderzoek gaat men namelijk uit van het Duitstalige wetenschappelijke onderzoek (Legende naast Sage), en niet van het Engelse legend.

 

 

Legendes zijn waarschijnlijk de oudste voorbeelden van volksliteratuur in Mongolië. Het schijnt een van de basisbenodigdheden van de mens (overal in de wereld) te zijn om de wereld om hem heen te begrijpen.

Vandaag de dag is er de wetenschap. Hierdoor weten we dat bergen zijn ontstaan door vulkanische activiteiten of continentale driften. Vroeger wisten ze dit nog niet, dus de bevolking die honderden jaren geleden leefden, probeerde andere verklaringen te vinden. Deze verklaringen kwamen in de wereld als verhalen en dat was de geboorte van legendes.
Deze verhalen spelen in sommige landen nog steeds een belangrijke rol.

 

 

Een fabel, in het Grieks ainos (prijzenswaardig exempel), in het Latijn fabula  is een korte, verzonnen vertelling die een zedenles aanschouwelijk voorstelt.

Er bestaan verschillende subgenres, maar het bekendste is het dierdicht, waarin menselijke eigenschappen naar dieren getransponeerd worden, en waarin dieren (soms ook planten of dingen) als handelende en sprekende personen optreden. Het gaat dan meestal om één menselijke eigenschap. De lezer komt niet veel over het ‘personage’ te weten en deze ontwikkelt zich ook niet in de loop van het verhaal.

De zedenles of moraal kan zich bevinden aan het begin van het verhaal, en dan spreekt men van een promythion, maar hij kan evengoed door één van de verhaalfiguren worden uitgesproken, of, als epimythion, door de vertelfiguur aan het einde worden toegevoegd. In dit laatste geval wordt de clou dus niet direct prijsgegeven. Het corpus van het verhaal bestaat uit de actio (actie), reactio (reactie) en de eventus (resultaat).

Het genre is heel oud en wereldwijd bekend. Waarschijnlijk is het duizenden jaren geleden (in het tweede millennium v.Chr.) ontstaan in het oude India en iets later wellicht via Mesopotamië en Egypte naar Klein-Azië en Griekenland gebracht. In het Oude Testament is het genre vertegenwoordigd met twee fraaie voorbeelden: de fabel van Jotam (Rechters 9, 7-15) en die van de Israëlitische koning Joas (2 Koningen 14, 9; ook 2 Kronieken 25, 18); beiden steken de draak met de pretenties van onbelangrijke lieden.

Vooral in het klassieke Griekenland waren fabels een succes. De oudste Griekse fabels treffen we aan bij Hesiodus en bij Archilochus. Deze dichters namen, zoals gebruikelijk was gedurende de hele oudheid, fabels als exempla op in hun werk.

De bekendste fabeldichter uit het oude Griekenland was de legendarische, volgens de overlevering gebochelde ex-slaaf Aisopos (later gelatiniseerd tot Aesopus). Hij wordt beschouwd als de vader van de Europese fabelliteratuur, en aan hem werden vrijwel alle fabels uit de oudheid toegeschreven. Zijn aandeel in de ontwikkeling van het genre is evenwel niet met zekerheid vast te stellen, want het is zeer de vraag of hij wel echt bestaan heeft.

Verder hebben Demetrius van Phalerum en de Syriër Babrius (2e eeuw na Chr.) een rol gespeeld in de ontwikkeling van de fabel. De oudst bewaard gebleven verzameling van Griekse fabels staat op naam van deze Babrius. Aphthonius van Antiochië (ca. 400 na Chr.) nam een veertigtal prozafabels op in zijn Retorische Vooroefeningen.

De Latijnse fabelliteratuur is vrijwel geheel aan de Griekse schatplichtig. De oudste Latijnse fabel vindt men bij Ennius (de boer en de leeuwerik). Horatius last soms fabels in zijn werken in: onder meer de stadsmuis en de veldmuis (Satiren II, 6, 80-117) en de vos en de wezel (Brieven I, 7, 29-33). In de 1e eeuw na Chr. bewerkte Phaedrus een aantal aesopische fabels in Latijnse jambische senaren. Deze werden later (5e eeuw?) in proza geparafraseerd onder de titel Romulus (de zgn. Latijnse Aesopus). Rond 400 na Chr. presenteerde Avianus een bewerking in Latijnse disticha van 42 fabels van Babrius.

Na de Oudheid is de fabeltraditie nog voortgezet. Hoofdzakelijk via Avianus en de zgn. Romulus, die als schoolboeken zeer populair waren, bleven de antieke fabels in de Middeleeuwen bekend. Reeds vroeg werden ze ook in de volkstalen overgezet, waarvan de Esopet, een Middelnederlandse bewerking van de aesopische fabels, een mooi voorbeeld is. De bekendste navolger van Aisopos is echter de Fransman Jean de la Fontaine.

 


Mythen zijn verhalen over het ontstaan van de wereld en de mensheid, over daden van goden en helden, en over het einde der tijden. Deze verhalen verklaren en rechtvaardigen de wereld en definiëren de rol van de mens in de schepping.
Het woord 'mythe' komt van het Griekse woord 'mythos': 'woord' of 'verhaal'. Net als poëzie biedt mythologie een manier om de wereld te bergijpen door middel van een metafoor.

Schepping
Veel mythologieën hebben hun oorsprong vóór het begin der tijden, bij het ontstaan van het idee van een schepper.
De wereld is geschapen door een goddelijk wezen.