In deze sneeuw ben ik een
tekening.
Een plaat, waarop ik langzaam levend ben.
Er is geen onderscheid tussen de boom en mij
dan dat ik hier en daar bewegend ben.
Verzonken in het eindeloze wit,
dat om mij ligt geopend, ben ik dit.
Bevangen door dezelfde zuiverheid,
waar in de verte ook een kraai op zit.
Grote beuk
Hij is het zwijgen rechtop de hemel
in;
de wind, de hitte en regen hieuwen
zijn stam
en takken, zijn wortels als houten
fonteinen
wellend uit de bronnen. Alle seizoenen
krijgen kwartier, hij is het opgetaste
korte en lange jaar, in de zomer
fluistert
nog de witte sneeuwjacht in zijn blad
en bronzen
herfst omarmt stormend zijn schors in
de meimaand.
Toen de bleke, felle bliksems kwamen
die hun
harpoenen plantten in jouw hart en
vier takken
woedend versplinterden, sapstromen
dempten
die opstijgen wilden na de winter,
wachtte,
grote beuk, achter je de kuil
(doodkalm kraken
slaapt in het veld) slechts voor jou
daar gegraven.
H.H.ter Balkt
©Wagenvoorde
OUDE BOOM
Gebogen, haar linker
voet ontwricht,
steunt ze op de tak naar grond vergroeid
of zij, mossen op haar oud gezicht,
nog moeizaam door de winter moet.
Nu huilt de herfst,
zij wroet en zoekt,
want diep in haar huizen muizenissen,
knagen wormen, insecten en schimmels
die graven in kruipruimtes onderhuids.
Zij wuifde hen
ruisend na met wat restte
van het haar, de uitgevlogen vogels
die krioelden en ragden in de nesten en
zingt nu zelf wat op
de wind. Verzacht
door de avond die de dag vervaagt,
schuilt zij in herinnering en wacht.
Catharina Boer (2012)
Het weerzien van de Paardenkastanje
‘Wie niet weg is’,
schalde het
waar ik vluchtte in je geur van eeuwig
bij je wortels diep gehecht, jij
weerbarstige, waakzame, warme,
die met witte toortsen reikte naar het licht
en op adem van je bladeren taal werd.
Het plein verlaten,
school verdwenen,
vond ik je terug, verborgen in mij,
treurend uit bloedende bast om de leegte
van de jaren. Om de liefdes die eens waren,
lei ik mijn hand op jouw doorgroefde huid
en even heelde ons de regen.
Catharina Boer
(2006)
WODANSEIK
Ruis ik al duizend
jaar hetzelfde lied
op gelispel van de wind? Ik tel de jaren
niet, maar graai met wijd gespreide
vingers in het land. Zo win ik, wachter
van de aarde, grip op heden en leef in
Dieptes van verleden en herinnering.
Bij regen breken gedachten uit mijn bast
die zich handen heugt, armen, woorden
van liefde die ik in mijn hout behoud.
Bij ontij dwalen schaduwen voorbij
van hen die vuur uit sloegen uit stenen,
wiens beenderen hier in heuvels slapen.
Tussen mensen overleefde ik elk gevecht,
niets verstrijkt echt maar wordt in wortels
opgeslagen. Ligt het aan mij dan blijf ik
hier nog duizend maal duizend jaar.
Catharina Boer
BOOMMOEDER
Gegroefd is ze, gekromd
naar een lied van wie haar lief
is, verstuikt in het licht,
waarnaar zij vele kinderen richt
die braken uit haar huid.
Tot bloedens toe
is het snijden in haar ziel
dat zij met haar sap verzacht.
Nu staat ze in de luwte
van gedachten, verbonden
aan ruwe grond, daarin vergroeid,
gekroond en fier
en wil dat weten.
Catharina Boer
*
Dit laatste gedicht, ‘Boommoeder’
is onderdeel van een kunstwerk
in de tuinen van de Walburg te Nuenen (N.Br.)
Foto: Catharina Boer
ODE AAN DE KASTANJE
Oktober. Dagen zijn mistgrijs gekleed
en wilde kastanjes vallen maar raak.
Hun boom een kerel, zijn dos vol
groene stekelbollen. Als dobbelstenen
rollen ze weg, hun hoop gericht op boomhoog.
Onweerstaanbare pralines,
rap door kleine handen opgeraapt,
binnen als schat verloren gelegd –
dood in minder dan een winter.
Herfsttijd kreupelt weken door.
De zon bindt in, het loof gloeit na
totdat het oud en bruin wordt afgelegd,
de boom bloot naar zijn wortels keert
om zo kou te weerstaan.
Alsof het niets is, schept de kastanjeboom
na wintertijd als eerste nieuw blad. Lentekanjer –
© Inge Boulonois.
Uit: Haast
feestelijk; Utrecht: Schakel, 2007.
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
Boom in november
Wanneer ik zal
gestorven zijn
bedek mijn graf met bladeren
o zomereik zodra november komt
jij die daar even
naakt zal staan
als ik daar lig
doch samen delen met jouw wortels
zal ik de donkere aarde
wijden zal ik mijn
geest aan hem
die wist dat ook zijn dood
zou een gedicht zijn
laat nu zijn verzen
rond mijn rustplaats waren
zodat ik worden kan
moge de avonddauw
verenigen
wat was en is
moge uit bladerval en dichtersloof
een symfonie ontstaan
met diep erin een wolkenfeest
van verre vogels
boom in november
jouw naam is zomereik
bedek mijn graf met wintersneeuw
die op jouw takken vallen zal
zodra het laatste blad zal zijn vergaan
Iris Van de Casteele
uit
de dichtbundel:”Adios Adingahem” - 2004
Schommelweg
«’t Is maar
opbrengsthout!”
Zijn tand van goud lacht
Met de gracht
vol Canadese populier
Gier
Arme populus. Het Volk
Ligt op de plank van zijn Toyota
Geen iota snapt hij van ’t gedicht
Over ’t mooiste vergezicht
Dat rilt voor de black & decker
Die hotse botse
Schommelweg
Die wandel- weiden- wiegelweg
Dat ijzerbrugske plaatbeton
Die pissebloemen klaverdom
Dat wassend water koeien kreek
Dat kapellepad
Over de Beek
(Hu)bert De Clercq
(1982)
Schors
Hier is de Tattoo-man
die namen kerft van geliefden
in de bast
die cupidoharten krast
WENDY MY LOVE
The
summer of 2002
I love Debbie
Kijk hoe hij het lemmet klemt, de
Tattoo-man :
Geen pen of potlood past tussen zijn vingers
Geen griffel of penseel om te beschrijven
hoe straks het mos aan de noordkant
zijn krabsels camoufleert
-een werk van lange adem-
Hoe de boomklever
met de specht in onderaanneming
aan- en afvliegen
om de sporen weg te gommen.
(Hu)bert De Clercq - 2012
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
e - f -
g - h
De hazelaar
Onverwacht mij tegen
in 't nog winters jaar
op de sprong der wegen
bloeit de hazelaar.
Tegen 't licht gehangen
slingertjes van goud;
aarzelend, bevangen
raak ik aan het hout.
Trillend dwaalt van boven
't fijne wolken los;
en met bloei bestoven
in het naakte bos
blijf ik in een beven
teruggehouden staan,
en ik raak nog even
't donker stamhout aan.
Ida
Gerhardt
Uit: Het Veerhuis, Verzamelde
Gedichten, Amsterdam 1980
Bonte
abelen
Wit als
watte, en tenegader
groen, is ’t bonte abeelgeblader.
Wakker, als
een wekkerspel,
wikkelwakkelwaait het snel.
Groen
vanboven is ’t en, zonder
minke, wit als melk, vanonder.
Onstandvastig volgt het, gans,
’t onstandvastig windgedans.
Wisselbeurtig, op en neder,
slaat het, als een’ vogelveder.
Wit en
grauw, zo, dóór de lucht,
‘bonte-abeelt’ de duivenvlucht.
Guido
Gezelle
Uit: “Het nachtegalenbosje”, blz. 79 (Davidsfonds,
Leuven, 1990)
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
Bomen
Project “ de boom “
, 9 juli 2011, Canadaplein, Alkmaar
Zoals wij hier staan
– oud te zijn
tot wat zichzelf heeft geleefd – een
evenbeeld van taal die daden kende
– bladeren ruisend In hun praten,
kinderen klimmend in de kruin – en
niets dan lachen. Zo wordt het
bedoeld. Laat het waaien: de wind
is goede vrienden met ons bomen.
Vertel het ons – al je dromen waar
je voor komt en vertel ze 1 voor 1.
Wij hebben nog veel groei voor de
boeg – van dat trage, waar de tijd
bijna stilstand wordt – het oog
zal het niet grijpen. Wat doe jij als
je wakker wordt? Haast heb je en
leeft jouw vele vragen.
Herinner je - tel de dagen – jouw
dood gaat ons voorbij – geef jezelf
een plek, even tot in de eeuwigheid.
Elbert Gonggrijp,
Heerhugowaard, 8 juli 2011
Populieren
Indruk herfst
Oudorperpolder, aantekeningen buslijn 10
In grove lijnen vind
ik de geliefden
terug – grijze populieren die
gelaten in hun ruimte staan
– imposant – te dromen bomen
aan een overkant – een verlangen
dat van binnen aan jeugd en
stilstand denken doet – een tijd
nog nooit begonnen. Een thuis uit
de dag geklommen – daar te zijn,
onaangekondigd, maar uiterst
aangenaam. Om in te wonen, om
te beseffen, je af te vragen – hoe
kaal een taal is waarin alles haast
oneindig wordt – in wezen. Winter
zover het oog reikt – lief te hebben
– in vrede.
Elbert Gonggrijp,
Heerhugowaard, 31 oktober 2011
Kroondomein
Ontworteld in zijn
fier bestaan
geeft hij zich uiteindelijk bloot,
geveld ondanks zijn zekerheid.
Hier moet hij in een dood bestaan,
waar schimmeldraad en tand des tijds
hem voor eeuwig doen vergaan.
Niets sterker dan de norse storm,
die zo korte metten maakt, met
hem die hier niet stevig staat.
Zo vervalt een kroondomein.
Wortels happend naar de lucht,
takken enkel onderdaan.
Hier rust hij zacht. Hij is
gezwicht.
Elbert Gonggrijp
De bomen
waren stil
De bomen
waren stil,
de lucht was grijs,
de heuvelen zonder wil
lagen op vreemde wijs.
De mannen
werkten wat
rondom in de aard,
als groeven ze een schat,
maar kalm en bedaard.
Over de
aarde was
waarschijnlijk alles zo,
de wereld en ’t mensgewas
ze leven nauw.
Ik liep het
aan te zien
bang en tevreden,
mijn voeten als goede liên
liepen beneden.
Herman
Gorter
Uit: “Het nachtegalenbosje”
Poëzie uit Vlaanderen en Nederland 1880-1916, blz.97
Samenstelling: Hubert van Herreweghen en Willy Spillebeen
Uitgeverij: Davidsfonds, Leuven 1990
Populieren
Ze staan gedrieën
onbewogen kijken ze uit
over het kale winterland
Vluchtig de reeën op weg
naar de veilige bosrand
Volgen in glijdende blik
de stille vlucht van de buizerd
Onwetend voor kou
Wachten door te wachten
Ze staan gedrieën
levendig omhoog
naar de zomeravond
Zingend naar de lijster
hoorbaar ver weg
Gebonden aan het nest
het jeugdig gekwetter
Gevoed met warmte
Leven door te leven
Ze staan gedrieën
ver van de oorsprong
Het geluid van de krekels
nog niet bewust
Gerust ontheemd
te wachten op morgen
Zelfs voor klomphout
gedragen door zijn
Groei door te groeien
Paul Hoftijzer
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
i - j -
k - l
Requiem voor een berk
Hemelbestormer
hadden wij je willen noemen.
Je groeide, als reikte je domweg naar de sterren,
boven de daken uit.
Voorwaar, je weelde
stak de ogen uit.
En waar men je je schoonheid benijdt,
wees daar maar driest, mijn beste.
Nadat je de hemel
was ontzegd, gooide jij je in de strijd
en viel op straat de bedrading aan.
Geen snoeischaar kon
je wellust aan.
En in de voortuin schoten ze op:
de jonge berken van je zaad.
Vraag niet verder:
wat volgde was moord.
Nog soms in mijn dromen hoor ik
van de kettingzaag het snerpende gekrijs.
Want zo is het
gegaan: het was
je laatste wens te weten wat het betekent
met voeten aan je lijf te kunnen lopen -
maar je struikelde
meteen. Uit de verte
keken we toe: hoe, toen je viel, een snoer
van vloeibare kristallen zich afzette tegen het beton
en aan zijn
hemelvaart begon. En het kind
naast me glimlachte
en zei: ‘Bomen hebben een ziel!’
achiel janssens
Boom met gebedsvlaggen in Mongolië
©Wagenvoorde
De bomen dorren in het laat
seizoen
De bomen
dorren in het laat seizoen,
En wachten roerloos den nabijen winter…
Wat is dat alles stil, doodstil… ik vind er
Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên.
Ach, ‘k had
zo graag heel, héél veel willen doen,
Wat Verzen en wat Liefde, - want wie mint er
Te sterven zonder dees? Maar wie ook wint er
Ter wereld iets door klagen of door woên?
Ik ga dan
stil, tevreden en gedwee,
En neem geen ding uit al dat Leven mee
Dan dees gedachte, gonzende in mij om:
Men moet
niet van het lieve Dood-zijn ijzen:
De dode bloemen keren niet weerom,
Maar ik zal heerlijk in mijn Vers herrijzen!
Willem
Kloos
Uit: “Het nachtegalenbosje” blz.119 (Davidsfonds,
Leuven, 1990)
Boomhut, © janblaauw
Onder de appelboom
Ik
kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom
ik
ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom
toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom
en
later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.
Rutger Kopland
uit: Geluk is gevaarlijk,
uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1999
Het zwijn onder de eik
Een zwijn ging zich onder een
eeuwenoude eik
Aan eikeltjes te buiten;
Na deze smulpartij sliep hij gelijk,
En toen hij wakker werd, wreef hij zijn ogen uit en
Sloeg aan het wroeten tot hij op de wortels stuitte.
'Je schaadt de boom met dat gegraaf,'
Vermaande hem vanuit de boom een raaf,
'Als je de wortels blootlegt, kan de boom verdrogen.'
''t Kan mij niet schelen,' zei het zwijn,
'Dat moet dan maar, dat laat mij onbewogen,
Ik zie niet wat het nut van deze boom kan zijn,
Of-ie er is of niet, dat is mij om het even:
Als er maar eikels zijn, want daar moet ik van leven.'
'Ondankbaar varken!'riep de eik vol gram,
'Als je die snuit van jou eens op kon heffen,
Dan zou je wel beseffen,
Dat al die eikels groeien aan mijn stam.'
Zo zal de domoor vaak niet snappen
Wat hij te danken heeft aan kunst en wetenschappen;
Het wetenschaplijk werk wordt steeds gekraakt,
Maar hij ziet niet dat hij de vruchten ervan smaakt.
Ivan Krylov (1769-1844)
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
m - n - o - p - q
In een onbewaakt ogenblik
hunkerend binnengeslopen
dwaal ik in je rond.
Een barbaars landschap
dragend de schaarse tekens
van je aanwezigheid:
de ontbladerende boom
die geen schaduw werpt,
het zwartgeblakerd
struikgewas,
de verdroogde kreek
tussen de rotsen
en diep onder de grijze
dorstige aardkorst
het gesmoorde ruisen
van murmerend water
dat geen uitweg vindt.
Hanny Michaelis
Verzamelde gedichten dl. II, - p.
Oorspronkelijk in Gestelsche liederen, De Bezige Bij 1949.
|
|
Herfst
Mijn bladeren
strelen de adem
van de wind
die mij zachtjes wiegt
als haar kind
de zon laat mijn kruin
stralen als goud
even nog en ik ben
enkel hout
Els Olde Monnickhoff
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
r -
s - t - u
Over de
weilanden hangt de geur der lindebloesems
Voortgedragen in berkjes en de geurige kamperfoelie
Door
het vochtige dal waar het kristalheldere beekje
ontspringt
Dat
wegvloeit in snelle kabbeling onder de bloeiende
brummels en
de
hoge schaduwen van eiken, vlieren en beuken
De
bosduif roekoert in de bomen van het oude
kasteel
De
avondzon veegt lage, gouden strepen over de
groene weiden
Aan
een landhek droomt een paard
Koeien plassen langzaam door het water
En in
de oude grote kastanje, ongebroken zijn
zoetvloeiende zang preluderend,
zit
de boomleeuwerik
Thomas
Rap
uit "Verzamelde gedichten", uitg.Thomas Rap, 2000, blz.41
enkel een boom zijn
een boom van grond tot hemel
een boom zijn en staan
J.C. van Schagen
ik zal een boom zijn
en ik zal de vogel zijn
die in me nestelt
ik zal de grond zijn
waar de boom in wortelt
waar de vogel woont
ik zal de wind zijn
en grond en boom en vogel
eindeloos strelen
en onder de boom zal
ik de mens zijn
die dit dromend zal bestaan
J.C. van Schagen
twee zachte takken
gebarend in de zomerwind
soms naderen ze elkaar
dan wijken ze weer
terug
en naderen weer
tot raken komt het niet
J.C. van Schagen
......Yggdrasil.....
kijk
dit is de plek
hier
was ik
ben ik
en zal ik zijn
om de hemel
op zijn plaats te houden
als Freja
in de zalen
van het heiligdom
in onze godentuin
waar Yggdrasil
zijn krachten haalt
uit de diepste wortels
van de aarde
en deze verenigt
met de hemelboog
eer het
koester het
het bevat
onze levenswortels
en behoed ons tegen
Ragnarok....
Jeg Synes
© tekening (kleurpotlood) en tekst jeg synes
Yggdrasil (spreek uit "Udrasil") is de grote es, de levensboom uit
de Nordse mytologie, die staat in Midgård, de tuinen van de goden.
Hier verzamelen de goden zich om elkaar te spreken.
Ragnarok staat voor de vernietiging van de levensboom, en dus het
leven en de ondergang van de wereld.
Een vliegje in de
herfst,
vliegt tussen de takken van een berk-
geur van bladeren,
natte aarde-
en tussen die takken is niets
en tussen die en die,
het vliegje denkt misschien:
de spin is een verzinsel, het eerste web
moet nog worden uitgevonden!
Het wordt donker,
de maan komt op,
oud bos,
slingerende paden, nauwelijks lanen,
de moed om te verdwalen
bijna gemist.
Toon
Tellegen
uit Gedichten 1977-1999
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
v - w - x - y - z
Diep van
mijzelf en van mijn zang vervreemd
hoor ik in twijfel niets dan toon na toon,
ontken de wijs, de oude, diep beminde melodie,
ontken ik al wat naar verbinding zweemt,
ontdek ik in de grootste eenheid hoon.
Afzonderlijk, vervreemd, is alles wat ik zie.
Eén boom bespiedde ik, haast de gansche dag,
het regende gestaag en blad na blad
neeg naar beneden als een druppel woog
en drupte en rees zacht omhoog...
Zoo regende het van blad op blad,
zoo regende het de gansche dag.
Het regent en ik neig en rijs
met kleine wanhoop in het grijs
gemoed. Ik ben zoo ziek...
Waar bleef de hemelsche muziek,
de eenheid in het aardsche zingen.
Ik hoor alleen, dat alles lijdt,
ziek van de veelheid van de dingen,
van hun volstrekte eenzaamheid.
Maria Vasalis
uit: De vogel Phoenix, Van Oorschot
|
© c.wagenvoorde |
Aan een boom in
het Vondelpark
Er is een boom geveld met lange
groene lokken.
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.
Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.
O, als een jonge man, als Hector
aan de zegewagen,
met slepend haar en met de geur van jeugd
stromend uit zijn schone wonden,
het jonge hoofd nog ongeschonden,
de trotse romp nog onverslagen.
Maria Vasalis
uit: Vergezichten
en gezichten,
Van Oorschot 1954
De overlevende
Wanneer mijn vader sterft, laat
mij dan staan
Vereenzaamd als een treurboom in 'n plantsoen,
Gesmukt met 't teerste, avondlijkste groen,
Bijna bebloesemd, sneeuwwit aangedaan.
Bijna een bruid, boven de sponde
waar
Sinds kort mijn moeder ook een toevlucht vond;
En ruischende hernieuw ik 't oud verbond
Met mijn diepst neergebogen treurgebaar.
Zoo, treurend, zou ik willen
sterven ook.
Maar hoe te sterven, zoo ver boven hen?
Erbarm u mijner, treurboom die ik ben,
Gedoemd te bloeien onder de stadsrook,
In 't tweeslachtig plantsoen, geen
stad, geen land,
Dalend als sneeuw en stijgend als de bruid
Boven mijn vaders doode handen uit
In deze aarzellichte tusschenstand.
Simon Vestdijk
Boom
Ik
heb mijn handen om jouw schors gelegd
en zacht bevoeld, zoals een blinde tast.
De diepe barsten in jouw bast betast,
het braille dat op stam is ingelegd.
Een
oud verhaal dat hier geschreven staat,
hiërogliefen uit een verre tijd,
zo zorg'loos ooit de liefdesgod gewijd;
van altijd zomer spreekt dit stil dictaat.
Mijn vingertoppen raken haar gebied,
gaan langs haar naam, het half verweerde hart.
Ik maak me van je los, zo vreemd verward,
zoveel nog hier, alleen wij samen niet.
Atze van Wieren
Uit verzamelbundel 'Als je
weggaat'.
Eén van de vaste rubrieken op Cedar Gallery is GEDICHTEN.
Dit onderdeel biedt zowel een podium voor aankomend talent, als voor
dichters die reeds naam hebben gemaakt.
We nodigen vooral nieuwe en nog onbekende dichters uit om bijdragen in
te zenden, die passen bij het thema Bomen.
U kunt uw bijdragen opsturen naar:
cedars@live.nl
Gedichten over andere thema's vindt u
HIER.
Vertaalde gedichten van Russische dichters staan bij de rubriek
Rusland.
Verder is er een aparte rubriek
haiku, tanka en senryū (Japan).
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
Cedar Gallery is een non-profit site. De gedichten worden enkel
gepubliceerd voor educatieve doeleinden, om mensen te informeren of te
vermaken en met goede bedoelingen.
Het copyright op de afzonderlijke gedichten berust uiteraard bij de
desbetreffende dichter en/of hun rechtsopvolgers. Hetzelfde geldt voor
vertaalde gedichten/vertalers. Veel van ons materiaal krijgen we via de
mail aangeleverd. We kunnen de rechthebbenden dan ook niet altijd
achterhalen.
Als iets niet conform de regels voor copyright gebeurt, stuur ons dan
een bericht, zodat we het gedicht waarop dit betrekking heeft, zo
spoedig mogelijk kunnen verwijderen. We garanderen dit binnen 100 uur te
doen (afwezigheid vanwege vakantie of ziekte buiten beschouwing
gelaten).
Cedar Gallery behoudt zich het recht voor na te gaan of de persoon die
bezwaar aantekent daartoe gerechtigd is.
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * TOP
* * * * * * * * * * * * * * * * * * * * *
top
| naar
gedichten |
naar verhalen en gedichten