Kunstenaars
Architectuur
Boeken
Fotografie
Letters
Schilderijen
Bomen
Religie
Thema's
China
Japan
Rusland
|
a - b -
c - d
In andermans handen
Die heb ik niet nodig,
Ik heb er genoeg binnen eigen bereik.
Maar wat maakt zijn mond dan zo zoet en zo rozig
Dat ik er met zoveel verrukking naar kijk?
Hij spreekt maar m’n schande en maakt me maar zwart!
Maar hoor – in zijn stem wordt een steunen gesmoord.
Nee, nooit overtuigt hij me dat nu zijn hart
In blinde verliefdheid een ander behoort.
En nooit zal ik aannemen dat je, wanneer
De liefde een hemels geheim is geweest,
Weer lacht en weer huilt met de angst van weleer,
En dat je mijn vurige kussen verwenst.
Anna Achmatova
Vertaling Hans Boland, uit: Requiem
´s Avonds
Er was muziek, een zoete wijs
Klonk in de tuin, onzegbaar treurig.
Een zilte zeelucht, fris en geurig,
Van oesters op een schotel ijs.
"Ik ben een ware vriend", zei hij,
Terwijl zijn hand mijn kleren raakte.
Maar het gebaar dat hij zo maakte
Kwam een omhelzing niet nabij.
Zo aait men katten, zo aanschouwt
Men amazones, onbewogen ...
Een lach slechts blonk er in zijn ogen
Onder het lichte wimpergoud.
En een viool met droeve klank,
Die het gordijn van rook doorkliefde,
Zong zacht: "De hemelen zij dank,
Voor 't eerst alleen met je geliefde."
Anna Achmatova, 1913
Uit: Het zesde
zintuig, Leiden 1997., vertaling Marja Wiebes en Margriet Berg.
Tweede lied
Hoe scheen daar en zong
Het wonder van onze ontmoeting.
Ik wilde in de tijd blijven staan
En niet meer weggaan daarvandaan.
Bitter en zoet was voor mij
Geluk in plaats van plicht,
Ik heb lang gepraat
Met wie ik niet mocht praten.
Laat hartstochten, de minnaars verstikken,
Een antwoord verlangend.
Wij echter, liefste, zijn slechts zielen
Tegen de rand van het bestaan.
Anna Achmatova, 1956
Bij het niet versturen van
mijn epos
Het huis waar jij en ik niet wonen,
De wind die opsteekt vanuit zee,
Het raam waar wij ons niet vertonen,
De ceder, luwte voor ons twee ...
Ik had die regels willen sturen
Aan hem - natuurlijk hij bestond!
Hij zou het glimlachend verduren,
Al was zijn hart opnieuw verwond.
Anna Achmatova, 1963
Uit: Maar mijn
liefde voor jou maakt me machteloos, Amsterdam 1999.
Vertaling Hans Boland.
Terug naar DICHTERS ^
Herdenking
Nous n’aurons jamais plus
notre âme de ce soir.
HENRI BERGSON
De hemel is één sterrenregen,
Maar niet als in die ene nacht.
Uw hoofd zo zoet tot mij genegen
Maar niet als in die ene nacht.
Wel kunnen onze lippen kussen,
Maar niet als in die ene nacht.
En ’t hartsvuur zal de lust wel blussen
Maar niet als in die ene nacht.
Uw ogen zijn vol ziel gelopen,
Maar niet als in die ene nacht.
In onze adem hijgt een hopen,
Maar niet als in die ene nacht.
Dit samen-zijn zal schoon verbloeien,
Maar niet als in die ene nacht.
Plots gaat een gaal weer klanken sproeien,
Maar niet als in die ene nacht.
Straks strenglen streling moede handen,
Maar niet als in die ene nacht.
Als flauwe schemer blauwt de wanden,
Maar niet als in die ene nacht.
Dan is de droom gekeerd tot dromen,
Maar niet als in die ene nacht.
O, nimmer, nimmer dat kan komen
Wat eens was in die ene nacht.
Dop Bles
Uit de bundel: Verspreide verzen
Jij bleef gelijk, door al die jaren:
streng, schoon en stralend als voorheen;
een beetje gladder slechts je haren,
en soms glanst er wat grijs doorheen.
Maar ik werd oud, en zit gebogen
over het boek dat voor me ligt;
met het onvatbare voor ogen
zie ik de rust van je gezicht.
Wij leven voort, zoals we deden.
De tijd heeft ons niet aangetast;
het fabelachtige verleden,
wij hielden het, gedenkend, vast.
De as bleef in de urn behouden.
Een blauwe mist omvangt de geest.
Steeds wonderbaarlijker, steeds blauwer,
herleven wij wat is geweest.
Aleksandr Blok
Debuut 1
Bevrijd van de tentamendruk had zij
voor zaterdag een vriend gevraagd te komen;
't was avond, kaarslicht, en zelfingenomen
stond er de dichtgekurkte fles rosé.
Maar zondagochtend ving met regen aan;
en de logé sloop, een ervaring rijker,
steels weg en nam zijn kleren van de spijker,
die onbeholpen in de kalk bleef staan.
Ze pakte van t bureautje bij de muur
een mok en goot het restje thee naar binnen.
De woning sliep nog op dit vroege uur.
Ze lag in bad en voelde hoe in t midden
de bodem bladderde, en plotseling
kroop toen de leegte, licht naar badzout geurend,
haar lichaam in door nog een opening
die na vannacht bekend was met de wereld
Joseph
Brodsky
Liefde
'k Werd wakker en ontdeed me van de
deken.
Liep naar het raam. De lichten in de ruit
beëindigden een zin, in slaap geuit,
maar brachten, net als een beletselteken,
mij geen vertroosting, gingen langzaam uit.
ik droomde dat je zwanger was en,
gek,
na zoveel jaar van jou te zijn gescheiden,
bekroop me toch een schuldgevoel. Mijn beide
handen die net nog blij jouw ronde buik
betastten, graaiden naar mijn broek en reikten
omhoog naar 't knopje van het licht.
Ik stond
bij 't raam en wist dat jij je daar bevond,
in 't donker, in de droom alleen gebleven.
Je wachtte tot ik terugkwam, uit je mond
klonk geen verwijt, je wilde me vergeven.
Want zolang jij
daar in dat donker wacht
duurt voort wat door het licht wordt afgesneden.
Daar blijven we verbonden in de echt,
en kinderen zijn het excuus, de reden
dat wij er naakt, tweeruggig zijn verhecht.
Eens op een
nacht zal jij opnieuw voor mij
verschijnen, dodelijk vermoeid en mager.
Ik heb er dan een zoon of dochter bij,
een baby nog. Ik zal het dan niet wagen
de lamp weer aan te doen: ik ben niet vrij,
heb niet het
recht jullie alleen te laten,
als opgeslotenen in dat domein
van stomme schimmen, sprakeloos en klein
voor de hoog opgetrokken haag der dagen
die mij zo onbenaderbaar doet zijn.
Joseph
Brodsky
Elegie
M’n
lieveling, de kroeg is nog hetzelfde,
dezelfde rotzooi pronkt nog aan de muren,
dezelfde prijzen. Beet’re wijn misschien?
Ik dacht van niet; niet beter en niet slechter.
Een status quo, en ach, zo hoort het ook.
Een
vliegenier zit sombertjes alleen,
als een gevallen engel, drinkt z’n wodka.
Violen werken in op mijn verbeelding,
vanwege vroeger. Buiten tekenen
zich maagd’lijk witte daken af, en ergens
begint een klok te luiden. ’t Is al nacht.
Je loog,
waarom? Waarom kan ik niet langer
een leugen van de waarheid onderscheiden,
en eis ik nieuwe woorden, steeds maar weer,
gedempte, vreemde en jou onbekende,
maar woorden welke, net als in ’t verleden,
uitsluitend kunnen komen uit jouw mond.
Joseph
Brodsky
Uit:"De herfstkreet van de havik", uitg. De Bezige Bij 1e druk 1989
Vertaling: Peter Zeeman
Wanneer Gij mij beziet
Me
koesteren in de stralen
der gulden lentezon:
de eerste prijs behalen
bij ‘t schieten naar de ton;
met boerenmeiden dansen
en tuimelen over ‘t gras:
mij met de rook omkransen
van echte varinas.
Dat al, rechtuit gesproken,
haalt bij de wellust niet,
die gij verwekt, Katoke,
wanneer ge mij beziet!
De vogels horen kwelen
van minnevreugde of pijn;
de vrienden poetsen spelen,
die fijn en grappig zijn;
al zingende vergeten
de kwaal, waaraan ik lij;
gestoofde kolen eten
met runderworst daarbij.
Dat al, rechtuit gesproken,
haalt bij de wellust niet,
die gij verwekt, Katoke,
wanneer ge mij beziet!
De bloemekens zien drinken
de dauw, verfrissend nat;
de beiaard horen klinken,
als ‘t feest is in de stad;
een maagdelijn betrappen
in Eva’s kuis gewaad:
mijn leger binnenstappen,
als ‘t uur der spoken slaat.
Dat al, rechtuit gesproken,
haalt bij de wellust niet,
die gij verwekt, Katoke,
wanneer ge mij beziet!
De spin in hare webben
zien dartelen op en neer;
een regenscherrem
hebben bij dito-achtig weer;
onchristene wijnen proeven,
‘t is eender waar vandaan;
bij ‘t kaarten al de troeven
met kracht op tafel slaan.
Dat al, rechtuit gesproken,
haalt bij de wellust niet,
die gij verwekt, Katoke,
wanneer ge mij beziet!
M'n kin en wangen scheren
met blinkend Engels staal;
soldaten zien marcheren,
vooraan hun generaal;
uit enge laarzen springen
in sloffen wijd en breed;
en duizend andere dingen.
die ‘k in der haast vergeet.
Dat al, rechtuit gesproken,
haalt bij de wellust niet,
die gij verwekt, Katoke,
wanneer ge mij beziet!
Frans de Cort
Uit de bundel: Liederen
1868
Lawine
Op 11 november om 9 uur 's ochtends
had ik een afspraakje
met een jeugdige lawine van sneeuw
in de Himalaya
op een uiterst lieftallig hellinkje.
Dat had me toch een liefde op het eerste gezicht kunnen worden,
maar voordat ik een paspoort kreeg
voordat ik verklaringen over mijn verwanten had ingevuld
voordat ik mijn koffers had gepakt
voordat ik een ticket had gekocht
voordat de douanebeambten me hadden betast
voordat de metaaldetectors me hadden besnuffeld,
was zij om kwart over 9
beledigd en overstuur
het dal ingesneld met een Griek en twee Japanners...
Heer, verlicht deze instituten der droefheid
deze instituten die tegen de liefde strijden
tegen de liefde en de dood
Mircea Dinescu
ver.: Jan Willem Bos
Terug naar DICHTERS ^
e - f -
g - h
Eroos
Eens in de rozen merkte
Eroos de kleine bij niet.
Die sliep daar maar zij stak hem.
Van pijn zijn handen wringend
Jammerde de gewonde.
En schreiend ijlde en liep hij
Om meelij naar Cithera.
‘Dood ga ik, moeder’ zei hij,
‘Dood ga ik en ga sterven.
Een kleine draak, gevleugeld,
Stak mij, van die door ’t landvolk
Een kleine bij genoemd wordt.’
Zij lachte: ‘Indien de steek van
Een kleine bij u veel leed doet,
Wat leed moet gij dan, Eroos,
Doen wie gij treft met pijlen?’
‘Muziek der Spheren’,
bloemlezing van de schoonste gedichten uit de wereldpoëzie; I De
Oudheid,
bijeengebracht door Prof. Dr. H.Wagenvoort
uitg. W. de Haan N.V. Utrecht, 1944
Tegen middernacht
Deuren openen zich ramen
maken zich bekend
Een stil vuur ontvlamt en verblindt me
Alles wordt beslist ik ontmoet
Wezens die ik niet gewild heb
Hier de gek die brieven
kreeg uit het buitenland
Hier de kostbare ring die hij van zilver waande
Hier de praatgrage vrouw met het grijze haar
Hier het onstoffelijke meisje
Onaf en lelijk badend in nacht en misère
Met malven geblanket en met absurde maagdenpalmen
Haar naaktheid haar kuisheid gevoelig van alle kanten
Hier de zee en schepen op speeltafels
Een vrij man nog een vrij man en het is dezelfde
Razende dieren voor de met modder gemaskerde angst
Doden gevangenen gekken alle afwezigen
Maar jij waarom ben jij er niet om mij te wekken.
Paul Éluard
Terug naar DICHTERS ^
In liefde nabij
Ik denk aan jou, met zon in
zee weerschijnend
op mijn gezicht.
Ik denk aan jou, wanneer het maanlicht kwijnend
de bron verlicht.
Ik zie je als langs paden,
ver gelegen,
het stof opsteekt,
als 's nachts bij wie zich waagt op smalle wegen
de angst uitbreekt.
Ik hoor je telkens als met
woest gedonder
de golfslag smoort.
Ik luister graag in stille wouden, zonder
dat iets me stoort.
Samen zijn wij, al ben je
nog zo verre,
dicht bij elkaar.
De zon daalt. Weldra fonkelen de sterren.
Was jij er maar!
J.W. von Goethe
Gevecht
Nee,
ik houd niet, ik houd niet van haar...
't Is de macht van 't gewone verlangen!
Maar hoe komt het dan dat ik haar woorden wil vangen,
En met heimlijke schrik naar haar staar?
Waarom word ik door 't simpele woord
Van dit kind met haar vrouwelijk lachje bewogen,
Wordt mijn rust door de schuchter-nadenkende ogen
Van die ijle verschijning verstoord?
Waarom ben ik toch zo van mijn stuk
Als ik bij haar ben, blij en toch treurig,
waarom beef ik toch onwillekeurig
Bij het afscheid wanneer ik haar hand even druk?
Waarom kijk ik soms naar haar doorschijnende wang
Met een wrok die ik niet kan verklaren?
Waarom ben ik ook af en toe bang
Dat ze als een verschijning ten hemel zal varen?
En ik
luister, terwijl ik geboeid naar haar staar,
Naar haar lieflijk gepraat, naar dat kinderlijk zoete;
Waarom zou ik toch bang zijn om haar te ontmoeten?...
Want ik houd niet, ik zweer het, ik houd niet van haar.
*
Vaarwel, vaarwel! O, als je wist hoe zwaar,
Hoe moeilijk het me valt, dit woord van scheiden...
Mijn borst wil zich van deze last bevrijden,
En in mijn hoofd, dat pijnlijk aandoet, strijden
Opnieuw steeds dwazer dromen met elkaar.
Ik
had ze ingetoomd, verjaagd, gebonden
Door liefdes heiligende heerschappij;
Plicht, vechtlust had ik door 't geluk gevonden;
Zuivere hartstocht redde mij van zonden,
Ik was de heerser over haar en mij.
Ik,
die jaloers was, lijdend, fel bewogen,
Was altijd rustig en sereen bij jou,
Ik was bij jou, mijn engel, ingetogen!
Ik klaagde niet, maar weende, - 't hoofd gebogen, -
Bittere tranen van oprecht berouw.
Vaarwel! Vaarwel! Opnieuw grijnst het me tegen,
Dit zware stempel op mijn zwaar bestaan
Van 'n vloek die niet door spijt is uit te vegen...
Maar nu, door het ervaren van de zegen,
Zal ik mijn lijden duldzaam ondergaan.
Apollon Grigorjev (1822-'64)
Terug naar DICHTERS ^
i -
j - k - l
Voordat de Tijd hen verandert
Ze waren diep bedroefd bij hun
uiteengaan.
Zij wilden het niet, het waren de omstandigheden.
De noodzaak om geld te verdienen maakte dat de een
ver weg moest gaan - naar New York of naar Canada.
Met hun liefde was het beslist niet zoals vroeger:
geleidelijk was de aantrekkingskracht verminderd.
Maar uiteengaan, zij wilden het niet.
Het waren de omstandigheden. - Of is mogelijk het Lot
een kunstenaar gebleken door hen nú te scheiden
voordat hun gevoelens doven, voordat de Tijd hen verandert,
de een zal voor de ander altijd zijn en blijven
de mooie jongen van vierentwintig jaar.
K.P. Kavafis
Onmogelijke liefde
je houdt me met een stille blik gevangen
en staart me met bevroren ogen aan
betoverd blijf ik zwijgend voor je staan
in twijfel tussen schaamte en verlangen
het lijkt alsof je heim’lijk om me lacht
plezier beleeft aan een hardvochtig spelen
een minnaar die je nooit zal mogen strelen
en die zo kansloos op een teken wacht
je schepper is een kunstenaar geweest
op zijn palet begon jouw eeuwig leven
zijn hand werd kalm bewogen door de Heer
als meester van z’n artistieke geest
hij heeft je zoveel schoonheid meegegeven
mijn teer beminde meisje van Vermeer
Daan de Ligt
Terug naar DICHTERS ^
m - n - o - p - q
Haar Briefje
Ze schrijft me een gortdroog briefje
het heeft een gortdroge klank
Ik dompel het in een pietsje
alcoholische drank
De letters beginnen te dansen
hun voetjes gaan van de grond
ik fantaseer haar borsten
en Mona Lisa-mond
De woorden - zwarte monniken
gevat in een sneeuwlandschap -
beginnen al te grinniken
waardoor ik ze beter snap
Een zeldzaam liefdes-stofje
vliegt plotseling in mijn oog
en laat als een fonkelend slokje
mijn arme wimpers niet droog
Moisje Nadir
Narajev 1885 - New York 1943
Een Lied
Een
vrouw die, een heideheuvel afdalend, kleine, paarse
heidebloemen strooit over het hoofd van de welbeminde
en lacht, zó zijt gij tot mij gekomen
zomerlik reëel, sterke
ziel van buiten, geworden tot mijn ziel;
kracht, die weer buitenwaarts gaat.
Paul van Ostaijen
De rozen uit de tuinen van Adonis,
Die vluchtige, Lydia, rozen, heb ik lief,
Die op de dag dat zij geboren
Worden, op die dag ook sterven.
Het licht voor haar is eeuwig, zij gaan open
Reeds bij opgegane zon, en zij verwelken
Eer Apollo's wagen zijn
Zichtbare baan heeft afgelegd.
Maken wij zo ons leven tot een dag,
Onwetend, Lydia, uit vrije wil,
Dat nacht is voor en na
De spanne die wij duren.
Fernando Pessoa
Als dit geen liefde is, wat is het dan?
En als het liefde is, is ze dan goed?
Kan liefde goed zijn als ze lijden doet?
En is ze slecht, geniet men daar dan van?
Wat klaag ik, als ik zelf beslissen kan?
Heeft klagen zin, als ik beminnen moet?
O dood die leven geeft, o leed zo zoet,
geniet ik van de dwang van een tiran?
Zo dool ik stuurloos rond op hoge zee,
bij wisselende wind. Mijn schip is zwaar
van twijfel en draagt weinig wijsheid mee,
zodat ik, niet meer wetend wat ik wil,
het gloeiend warm heb in de winter, maar
in hartje zomer van de koude ril.
Francesco Petrarca
Als de geluiden op de aard vervagen,
de wind gaat liggen en de oceaan
het deinen staakt, de dieren slapen gaan,
de Nacht zich wiegt in zijn besterde wagen,
dan blijf ik waken, peinzen, gloeien, klagen,
want elke ochtend vangt mijn oorlog aan,
en slechts in wie mij dit heeft aangedaan
vind ik mijn vrede en mijn welbehagen.
De bron die mij het levenssap moet geven,
brengt zowel bitter water voort als zoet;
en één hand heelt me, na me te doorboren.
Zij doet mij duizendmaal per dag herleven,
omdat mijn lijden eeuwig duren moet,
terwijl mij geen verlossing is beschoren.
Francesco Petrarca
De ogen die zo inspirerend waren,
de armen, handen, voeten en het hoofd
van haar die mijn gemoedsrust heeft geroofd
en mij heeft afgezonderd van de schare,
de van het puurste goud gesponnen haren,
de lach die, opgevlamd en weer gedoofd,
een paradijs op aarde heeft beloofd
zijn stof waaruit de ziel is heengevaren.
Ik klaag en rouw omdat ik door bleef leven
en het beminde lichtpunt niet meer zie
dat mij bij storm een baken was gebleven.
De dichtader is drooggevallen die
mij menig liefdeslied heeft ingegeven,
en aan mijn lier ontstijgt een elegie.
Francesco Petrarca
Terug naar DICHTERS ^
Verleen mij een weerzien op deze aarde,
Een weergaloos weerzien met jou, doodverklaarde,
Want zonder jouw liefde kost ademen kracht.
gedenk mij, kijk over je schouder en wacht!
Verleen mij een weerzien daarginds in het zuiden,
Waar wind de weerbarstige hellingen schuinde,
De zee ons met kleurige golven verwende,
Het hart ongelukkige liefde ontkende.
Herinner ons eerste geheime ontmoeten,
Toen mensen op straat ons onrussisch begroetten;
We zochten getweeën de stad te verlaten
Langs schamele huisjes, door bochtige straten.
De buurt was armoedig, had weinig te bieden,
Maar weet je nog dat op de vuilpiramiden
De flessen en blikjes als ware juwelen
Van prachtige dingen te mijmeren schenen?
Het pad liep omhoog naar het wolkengewemel...
Die kus, weet je nog, bracht ons tot in de hemel...
De datum vervaagde maar niet jouw gezicht,
Jij werd van die dag af mijn lucht en mijn licht.
Ach, konden de jaren zich derwaarts bewegen,
Dan kwamen wij tweeën elkander weer tegen...
Verleen mij een weerzien bij ons op de aarde,
Beschut door de warmte die jouw hart bewaarde.
We worden herenigd, verliefd als tevoren,
Zolang we nog zien en
Zolang we nog horen,
Zolang we nog leven.
Ik vraag je, ik smeek je dit ene te geven:
Verleen mij een weerzien, al is het voor even,
Te midden van volk op een herfstige kade.
Ik krijg haast geen adem en bid om genade.
Verleen mij een weerzien bij jouw lichte ogen
Desnoods op mijn sterfbed als hoop lijkt vervlogen.
Maria Petrovych (1908-'79)
Machteld
Machteld had wel horen luiden,
Wat of vensterkens beduiden
Die des avonds open staan;
Maar een weinig frisse koelte
Was zo welkom na de zoelte.
En het hare stond maar aan.
Ook scheen 't zuchtje louter weelde,
't Zij het schalks haar boezem streelde,
't Zij het suisde in 't blonde haar;
Echter wuifde 't uit het lover
IJlings meer dan geuren over,
Zoet accoord van stem en snaar.
Als zij 't venster nu ging sluiten,
zou de minnezanger buiten
Haar in de onderkeurs bespiên;
En dies zocht zij, schaamrood, schuchter,
Met de vingers om den luchter,
Achter 't saai gordijn te vliên.
Maar al had zij horen praten,
Dat hij dra wordt ingelaten
Die 't ons op zijn luit bediedt -
Niet te luist'ren naar zijn bede,
Niet te naad'ren, ook geen schrede,
Dat gedoogde 't hartje niet
Op haar blote blanke voetjes
Sloop zij zachtjes, sloop zij zoetjes
Dies naar 't raam. Wat fraaie val!
Hoor, hij zong niet: Wil mij minnen!
Hoor, hij bad niet: Laat mij binnen!
Neen, hij prees haar schoonst van all'.
Was de waarheid wat hij kweelde,
Dat de lieve lach, die speelde
Om haar lipjens, 'kus mij!' riep,
Maar dat de opslag van haar oogjes
Wacht hield bij die nektartoogjes?
Hoe zij naar den luchter liep!
Zie, al had zij horen preken
Dat de boze liefst zijn treken
Uitspeelt achter 't spiegelglas,
Waarom zou zij, nu slechts muren
Haar bespiedden, niet eens gluren,
Of zij de allermooiste was?
En zij keek eens en zij knikte,
en zij keek weer en zij blikte
op haar vlugge beentjes neer;
En zij danste een passedijsje,
Naar een zacht geneuried wijsje
En zij knikte keer op keer.
Maar het was, terwijl zij zwierde,
Of het luik op 't hengsel gierde,
Of... doch langer geen geluid;
Echter kraakte vast de wingerd,
Om haar vensterke geslingerd,...
Wie sprong binnen? 't Licht woei uit!-
E.J. Potgieter
Terug naar DICHTERS ^
r -
s - t - u
De dood van de geliefde
Hij wist slechts van de dood wat allen weten:
dat hij ons neemt en ruw verstommen doet.
En toch, toen zij, niet van hem weggereten,
nee, zachtjes uit zijn ogen weggevloeid,
naar onbekende schimmen was vergleden,
en toen hij dacht hoe zij haar meisjeslach
bezaten, als een maan, en zelfs beneden
ervoer hoe zij hen daar van troost voorzag:
toen werden hem de doden zo bekend
als was hij dankzij haar met elk van hen
verbroederd, wat de anderen ook zeiden,
hij liet ze maar; lag niet aan gene zijde
het welgelegen land, het eeuwig zoete? -
Hij tastte al de weg af voor haar voeten.
Rainer Maria Rilke
Aan de zonbeschenen straat, in de
holle halve boomstam, die lang geleden
al een trog was, traag een laagje water
in zichzelf vernieuwend, stil ik mijn
dorst: de herkomst en de helderheid
van het water proevend met mijn pols.
Drinken leek me al te veel, te vastomlijnd;
maar dit afwachtende gebaar
vult mijn bewustzijn met fris water.
En zo, als jij mocht komen, zal ik mij stillen:
slechts een lichte streling van mijn handen,
zij het langs de prille ronding van je schouders,
zij het langs de aandrang van je borsten.
Rainer Maria Rilke
Romantisch
De oude beuk is verliefd op de vijver
bevend strekt hij de stramme armen over haar neer
en schoon is zijn gebaar
van eerbiedig verlangen
en van brede ernst
zij is diep en zwart
waar zij hem kust, sterft hij
J.C. van Schagen
Uit: 'Ik ga maar en ben', Van Oorschot 1972
terwijl ze hem kust
ziet ze dat zijn overhemd
in de was moet
J.C. van Schagen
Verliefd
‘k Had gedacht dat ik… Hoe heet dat?
Dat het me wat meer zou doen.
Dat ik nachten niet zou slapen
na die allereerste zoen.
En m’n hoofd niet naar studeren;
niet meer eten ook, afijn:
louter leven van de liefde.
Rozegeur en maneschijn.
Maar ik voel echt niks bijzonders;
beide voeten op de grond.
’t Zal vast reuze abnormaal zijn,
‘k ben misschien niet eens gezond!
’t Zou natuurlijk ook nog kunnen
- daarop houden we het dan maar -
dat dat meisje wel op mij viel
en ik (sorry) niet op haar.
André Sollie
Tevergeefs tracht ik mijn hartepijnen te maskeren,
Tevergeefs zie ik er rustig uit.
'k Ben geen ogenblik in staat om te kalmeren,
Het is overmacht waar ik op stuit.
t Zwoegen van mijn borst, de tranen in mijn ogen
Leggen zonneklaar mijn lijden bloot;
O je hebt een farce gemaakt van al mijn pogen,
Jij, wolf, hebt mijn vrije wil gedood!
Door jouw toedoen ben ik in een hel beland en
Komt mijn kalm gemoed niet meer tot rust,
Jij ontstal mijn vrijheid, legde mij aan banden,
Ik verloor door jou mijn levenslust.
Misschien zucht je - wreder lot kan mij niet prangen -
Onbekommerd naar een andere vrouw,
Misschien lijd je, doelloos brandend van verlangen,
Evenveel om haar, als ik om jou.
'k Wil je zien, maar raak ontredderd bij je
aanblik,
In je bijzijn krijg ik het benauwd,
Zonder jou peins ik weemoedig: zou hij waarlijk
Weten dat ik zielsveel van hem houd.
Schaamte poogt de passie uit mijn hart te drijven,
Hartstocht wil op haar beurt schaamte kwijt.
In die strijd kan mijn verstand niet helder blijven,
Breekt mijn hart in stukken, brandt en lijdt.
't Leven is voor mij een reeks van folteringen,
'k Wil me uiten, schaam me, durf het niet,
En ik weet niet wat ik wil of moet beginnen,
Enkel dat ik doodga van verdriet.
Waar ik ga of sta ben jij in mijn gedachten,
Vormt mijn geest jouw lieve beeltenis;
Ben in vlam gezet door wrede minnekrachten,
Zeker is dat ik je voortaan mis.
*
Treur niet, mijn lief! Zelf heb ik ook een droef
gemoed
Omdat ik jou zo lang al niet meer heb ontmoet -
Mijn ijverzuchtige gemaal laat mij niet gaan;
Wat ik ook doe, hij zet geen stap bij mij vandaan.
Hij dwingt mij ieder ogenblik bij hem te zijn.
Hij zegt: 'Je lacht niet meer, wat is er, heb je pijn?'
O ik verlang naar jou, mijn lief, de ganse tijd,
Je bent in mijn gedachten, schenkt me geen respijt.
Ach! welk een leed, ach! welk een niet te torsen
wee
Viel mij ten deel, draag ik zo jong al met me mee;
Voorgoed met hem in eendracht leven kan ik niet,
Ik zal geen vreugd meer kennen, enkel nog verdriet.
De snoodaard heeft mijn ganse jeugd tenietgedaan,
Weet echter dat ik in gedachten pal blijf staan,
Al stoot hij mij nog in een dieper tranendal,
Weet, lieveling, dat ik je eeuwig minnen zal.
Aleksander Soemarokov (1718-'77)
Liefste, zie je dan niet dat
Wat we kijkende ervaren
Slechts de afschaduwing is
Van wat ogen niet ontwaren?
Liefste, hoor je dan niet dat
Straatlawaai en harde woorden
Slechts de valse echo zijn
Van welluidende akkoorden?
Liefste, voel je dan niet dat
Er maar één ding blijkt te tellen -
Dat wat harten tot elkaar
In doofstommenspraak vertellen?
Vladimir Solovjov (1853-1900)
Terug naar DICHTERS ^
v - w - x - y - z
Onuitgegeven fragment van
Socrates
Ik weet
alleen dat ik niets weet van de luchtspiegeling
genaamd je blik:
koortsachtig als de dorst
zoekt de geest verzadiging,
onveranderlijke verzadiging.
Maar
kalmte is onmogelijk als je hand
- school van vijf vissen,
vertakking van vijf vogels - mij aanraakt.
De hele
geometrie die de rede beraamt
stort ineen in mijn keel, verstomd,
en als de maanzieken draai ik
mijn hoofd naar jou.
Ik denk
niet, kijk alleen, betast.
En tegenover je lauwe lichaamstempel weet ik alleen
dat ik niets weet.
Benjamin Valdivia
de
kruimels blijven over
1
liefde
is niet als een rivier
die wild en vrij door land gaat
dat je al zo lang zo grondig kent.
niet
de wind die deze woorden
van mijn lippen raapt en wegblaast
als vroege mist van gras.
nee,
liefde is zwart en taai
als teer op longen
en wordt evenmin vergeven.
2
ik
volg je naar ons huis
alsof woorden kruimels zijn
die van je lippen vallen
en
liefde weer als brood is:
te warm nog om te snijden
maar al met korst over de wonden.
Erwin
Vogelezang
Bekentenis
Met
zoveel liefde heb ik van je gehouden
dat, nu ik bijna je vergeten ben,
het zeggen van je naam mij is gebleven
een liefkozing, waar ik dagen op kan leven.
En dit
is de liefste herinnering:
hoe op het plein, een honinglied van linden,
vanuit de schaduw over witte straten
je aan kwam lopen. Speelse zomerwinden
sloegen de gele zijde van je kleed
tegen je ranke lichaam, en je ogen
waren van heimwee raadselig verwijd.
Hoevele zomers zijn sindsdien vervlogen.
Met
zoveel liefde toch heb ik van je gehouden
dat, nu ik bijna je vergeten ben,
het een liefkozing der lippen is gebleven
je naam te zeggen als ik eenzaam ben.
Hans
Warren
Terug naar DICHTERS ^
- - - - - - - - -
Eén van de vaste rubrieken op Cedar Gallery is GEDICHTEN.
Dit onderdeel biedt zowel een podium voor aankomend talent, als voor
dichters die reeds naam hebben gemaakt.
We nodigen vooral nieuwe en nog onbekende dichters uit om bijdragen in
te zenden, die passen bij het thema Liefde.
U kunt uw bijdragen opsturen naar:
cedars@live.nl
Gedichten over andere thema's vindt u
HIER.
Vertaalde gedichten van Russische dichters staan bij de rubriek
Rusland.
Verder is er een aparte rubriek
haiku, tanka en senryū (Japan).
Terug
naar DICHTERS ^
Cedar Gallery is een non-profit site. De gedichten worden enkel
gepubliceerd voor educatieve doeleinden, om mensen te informeren of te
vermaken en met goede bedoelingen.
Het copyright op de afzonderlijke gedichten berust uiteraard bij de
desbetreffende dichter en/of hun rechtsopvolgers. Hetzelfde geldt voor
vertaalde gedichten/vertalers. Veel van ons materiaal krijgen we via de
mail aangeleverd. We kunnen de rechthebbenden dan ook niet altijd
achterhalen.
Als iets niet conform de regels voor copyright gebeurt, stuur ons dan
een bericht, zodat we het gedicht waarop dit betrekking heeft, zo
spoedig mogelijk kunnen verwijderen. We garanderen dit binnen 100 uur te
doen (afwezigheid vanwege vakantie of ziekte buiten beschouwing
gelaten).
Cedar Gallery behoudt zich het recht voor na te gaan of de persoon die
bezwaar aantekent daartoe gerechtigd is.
|