Cedar Gallery


Home  |  Cedar info  |   Nieuws   |  Lezingen |  Contact | Engels

 

Kunstenaars

Architectuur

Boeken

Fotografie

Letters

Schilderijen

Bomen

Religie

Thema's

China

Japan

Rusland

 

 

                                                                                                                                                                      

                                                                                                                                                                               

 Letters: verhalen en gedichten

 

DICHTERS

recent toegevoegd

C.S. Adama van Scheltema
Manuel Bandeira
Jan Blaauw
Jan Boerstoel
Mark Boog
Tsead Bruinja
C. Buddingh'
Remco Campert
Hugo Claus
Mircea Dinescu
Hans Dorrestijn
Frederik van Eeden
Remco Ekkers
Trijntje Fop
Aleksander Galitsj
Ida Gerhardt
Herman Gorter
Marijke Hanegraaf
Olav H. Hauge

Judith Herzberg
Willem Hussem
Anton Korteweg
Gerrit Kouwenaar
Ivan Krylov
E. Laurillard
Joke van Leeuwen
Gerrit van de Linde
Hans Lodeizen
Lucebert
H. Marsman
John O’Mill
Paul van Ostaijen
Drs. P.
Hagar Peeters
Jacques Perk
Fernando Pessoa
Michel van der Plas
J.C. van Schagen
Annie M.G. Schmidt
Paul Snoeck
J.H. Speenhoff
A.C.W. Staring
Kees Stip
Anna Swirszczynska
Wislawa Szymborska
M. Vasalis
Simon Vinkenoog
Driek van Wissen
Leendert Witvliet
Henk Van Zuiden


 


Olav H. Hauge

Mark Boog

Willem Hussem

Henk Van Zuiden

Fernando Pessoa

Aleidis Dierick

 

A B C

Rumoer

Het leven is te hard van geluiden,
De menschen doen te druk: -
Om een ander wat doms te beduiden
Verpraten ze hun eigen geluk!

In plaats van de vruchten te smaken,
Gooien ze elkaar met de schil,
Ze praten om maar leven te maken -
En de wereld is zelf toch zoo stil!

Ze konden het eindlijk wel weten
Dat geeneen het in woorden vindt,
En dat, waar ze hun woorden vergeten,
Het leven pas waarlijk begint!

C.S. Adama van Scheltema

 

Meiregen

Meiregen maak dat ik groter word - groter word
Stroom aan mijn lijf, aan mijn hoofd!
Dat 'k als een boom uit de bosschen groei en
Niet als het gras aan den grond -
Dat 'k als een boom uit de bosschen groei en
De wereld kan zien in het rond!

Meiregen maak dat ik sterker word - sterker word,
Stroom aan mijn lijf, aan mijn hart!
Dat 'k als een boom in het leven sta en
Net als een twijg op het veld -
Dat 'k als een boom in het leven sta en
Vast bij der wereld geweld!

Meiregen maak dat ik zijzer word - wijzer word,
Stroom aan mijn lijf, aan mijn ziel!
Dat 'k als een boom in den hemel groei en
Niet als een bloem in de wei -
Dat 'k als een boom in den hemel groei en -
Boven des levens getij!

C.S. Adama van Scheltema

 

Het laatste gedicht

Zo wenste ik mij mijn laatste gedicht

Dat het teder was en sprak van de eenvoudigste en minst nadrukkelijke dingen
Dat het verzengend was als een snik zonder tranen
Dat het de schoonheid had van bloemen bijna zonder geur
De puurheid van de vlam die de meest transparante diamant verteert
De hartstocht van hen die zich zonder uitleg doden.

Manuel Bandeira
vertaling August Willemsen

 

Woede

woede figureert speelt niet meer
de hoofdrol wat blijft is onbegrip
van het veld verwijderd verwezen
naar de tribune eerst in een dip

verlamd door onvermogen dan
vechten tegen de bierkaai uitermate
zinloos verbannen uit de koffiekamer
alleen nog sociaal verkeer op straat

conditie op peil houden op twee
bijvelden tot einde contract de diepte
van de valkuil blijkt levensgroot

jaren een spil in de organisatie
abrupt tot roestvorming veroordeeld
teacher's life volstrekt uit het lood

Jan Blaauw

 

Ochtendmens

De morgen kost
normaal al strijd,
maar zeker tegen
sluitingstijd.

Jan Boerstoel

 


Nirwanaflat Den Haag, 1930

Stad, bos

De stad is een bos. Hoog in de kruinen
uilen. Zie hun gele, vierkante ogen.

Maar ik ben geen muis. Ik schiet
het struikgewas in, steegje, ril willekeurig.

Uit de gebutste heupfles de laatste slokken,
brandend met een hopeloos vuur. In mij

dooft alles. 'Op huis aan', herhaal ik,
'op huis.' Het ruist

in de boomtoppen, ritselt rond mijn voeten,
allerlei onopmerkelijks vindt plaats,

en de avond, de nacht is koud,
koud maar zwart.

Mark Boog
Uit: 'Er moet sprake zijn van een misverstand.', Cossee

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -
 

Sneeuw

In het jaar 2008 was ik geen vrouw van vijfenvijftig
lag ik niet drie dagen bedolven onder de sneeuw
werd mijn eigen vrouw niet door tien mannen verkracht
en levenloos uit een rijdende legertruck geworpen
werden onze kinderen niet van ons afgepakt
in het jaar 2008 was ik een man van vierendertig
rende ik samen met mijn vrouw
naakt over het strand van een duits waddeneiland
doken we een aprilkoude noordzee in
alles aan mij werd klein
in het jaar 2008 was ik niet zwart
deed ik geen gooi naar het presidentschap
waren er geen honderd geweren op me gericht
werd ik maar matig gehaat

in dat afgelopen jaar kwam ik te vaak bij mijn huisarts
die me zei minder te gaan drinken die me maagtabletten gaf
en ik dacht ik ben toch vierendertig en nog geen vierenzestig
 en begon minder te drinken

in het jaar 2008 was ik geen vrouw van vijfenvijftig
die drie dagen onder de canadese sneeuw bedolven lag
voor wie ik haar diepgelovige man bij de keukentafel bidden zag

In het jaar 2008 heb ik goddank mijn vrouw, mijn handen en voeten nog.

Tsead Bruinja (1974)
Laatste bundel: Bang voor de bal (Cossee, 2007)
 

Yves Klein, Blauw sponsreliëf, 1958


Het kokootje

Zwervend langs verborgen wegen
bij het melkwit licht der maan,
Kwam ik het kokootje tegen
Met zijn wollen wiebuis aan.

Het geklapper van zijn oren
Hield de weerwolf uit zijn slaap,
Maar ik vroeg hem onvervroren:
Is je vader nog een aap?

En je moeder nog een grote
Grijsgeblokte babiaan?
En dool jij door zeven sloten
Met je wollen wiebuis aan?

Het kokootje boog gelaten
Zijn met mos begroeide hoofd;
Wie zich op de wind verlaten
Worden door een kool gestoofd,

Sprak hij droef, een traan wegpinkend
Uit zijn ooghoek, rood en nat;
Dan verdween hij, zachtjes hinkend,
Langs een kersvers hazenpad.

C. Buddingh' (1918-1985)
Uit: Het mes op de gorgel. A.W. Bruna, Utrecht, 1960

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -
Poëzie

Poëzie is een daad
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.

Poëzie is een toekomst, denken
aan volgende week, aan een ander land,
aan jou als je oud bent.

Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde die daarom vraagt.

Voltaire had pokken, maar
genas zichzelf door o.a. te drinken
120 liter limonade: dat is poëzie.

Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt zich en is daarin poëzie.

Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
tenslotte wint de dood, jazeker,

maar de dood is slechts de stilte in de zaal,
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.

Remco Campert (1929)


Koel is de wereld

Koel is de wereld.
De kevers van het ongeluk
wandelen in mijn gezicht.

Mijn oog is helderwit,
de koekoek legt een angstei
in mijn armen.

Het werkwoord dromen.
En ik die slaap noch waak,
die weef noch maai,

ik ben een gezwollen zang
en gebarsten is mijn waterkeel

Hugo Claus (1929-2008)
Uit: Een huis dat tussen nacht en morgen staat (1951)

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

D E

Vernissage of de tuin bestaat (VIII)

o Jong zijn. Kleine borsten hebben,
zien hoe verlegen plots de jongens staan.
Een nieuwe innigheid die kwelt en zoet is.
Pianoles, de leraar en de maan.

De zomer anders, alle geuren anders,
de stad een landkaart, 's zondags appeltaart,
sigarengeur als er nog laat bezoek is,
bevlagde boten, trékaken op de vaart.

En lezen. Donkere wetenswellust,
geheime tover van het wondere woord,
heel eenzaam in een heel stil huis zijn.
Gedichten lezen. Tot men namen hoort.

Aleidis Dierick (1932)

uit: Een zomer voorzien (1977)

 

Zuipen met Marx

Marx, ouwe jongen, in deze streken
word je snel geschoren en naar een heropvoedingskamp gestuurd.
Zelfs het feit dat de koeien in het Oosten
die naast de spoorlijn graasden
menen locomotieven te zijn en geen melk meer geven,
wordt ook jou in de schoenen geschoven.
Het zou een goede zaak zijn als de stad in handen valt van de handelaars,
zodat de markt niet meer zo naar retoriek stinkt,
laten er kroegbazen komen, keurslagers, melkboeren
met de dialectiek van gistende gerst
en van gestremde kaas.

Voorlopig zou de boer maar al te graag zijn maaimachine zetten
in het sepiagroen van het haar van de punk,
voorlopig, omdat ze je voor dood houden,
zwelgen de nieuwe filosofen in de gedachte dat ze met jou polemiseren.
Ze hebben de neus niet om te ruiken hoe de gist fermenteert
die de maatschappij doet zwellen
en de distilleerkolf in werking stelt
waarmee de opstandige Cohn-Bendit
is gecondenseerd tot een beminnelijke burgemeester.
Uiteindelijk komt zelfs een banaal type als ik
te voorschijn als de escargot tussen syntaxis en logica
en droom van de vreemde maagkwaal
als gevolg waarvan een homp brood je dronken kan maken.
Pak aan en proef.
We zijn op de goede weg:
in Berlijn zijn de klokken in de war geraakt.

Mircea Dinescu
Vertaling: Jan Willem Bos

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Een pechdag

Het liep allemaal mis vandaag,
't begon al 's morgens vroeg:
'k stootte aan 't ontbijt de theepot om
terwijl niemand daar om vroeg.
Mijn moeder is een driftkop dus
vandaar dat ze me sloeg.

En toen ik met Henk naar school toe reed,
kwam mijn stuur in dat van hem.
Ik kwam onzacht op mijn neus terecht:
mijn neus werd rood als sjem.
Omdat 's morgens moeders hand uitschoot,
zag ook mijn oor nog rood.

Toen kwam ik nog te laat op school
en daarom kreeg ik straf.
In de pauze liep ik hard tegen Erik op,
die me kwaad een muilpeer gaf.
Waarom komt alles ineens vandaag?

Vanmiddag viel ik met gymnastiek
van boven uit het touw.
Mijn neus ziet rood, mijn oor ziet rood
en mijn schenen die zien blauw.
Mijn oog ziet blauw, mijn lip ziet paars
door Eriks watjekou.

Als dat vandaag zo verder gaat,
verander ik van kleur.
Als dat vandaag zo doorgaat,
raak ik vast uit mijn humeur.

Hans Dorrestijn

 

Het middagmaal (1885)

Wanneer ik 's middags op 't kantoor
Mijn dagtaak heb volbracht,
Dan weet ik, als ik huiswaarts keer,
Welk schouwspel mij daar wacht:
Mijn vrouwtje vliegt mij tegemoet,
De kind'ren jub'len aan mijn voet.

Dan zetten wij ons aan den dis
Met schotels volgelaan,
En wachten rustig tot de meid
De soep heeft opgedaan,
En bidden dan den Vader stil
Of hij de spijzen zeeg'nen wil.

Eéns, toen ik juist beginnen wou,
Met dank tot God in 't hart,
Toen hoorde ik van mijn lieve vrouw
Een kreet van pijn en smart;
En ziet! wat was er aan de hand?
De soep! de soep was aangebrand!

Ik leg mijn lepel zwijgend neer
En zie mijn weerhelft aan,
Toen rijs ik van mijn zetel op
Om naar haar toe te gaan;
Ik kus en kus haar blij te moe -
De kind'ren zien verwonderd toe.

'O tedre gade!' zeg ik dan,
'Ik wil niet dat ge schreit,
De soep zal 'k eten als een man,
Met stille dankbaarheid:
De Heer die onze nieren proeft,
Weet ook wel wat de mens behoeft!'

Frederik van Eeden (1860-1932)

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Tas

Liep ik met mijn grote tas
alle boeken, niks vergeten
te zeulen in die nieuwe school.
Waar moest ik naar toe?

De jongens en meisjes uit de vijfde
stonden gewoon bij elkaar.
Zou ik later ook met jongens
praten en lachen en staan?

Stonden ze bij mijn fiets te vrijen
durfde ik niks te zeggen.
Wachten tot ze klaar waren,
mijn zwarte tas stond op de grond.

Remco Ekkers

F G

Op een made

Dit weekeind ging een groepje maden
in Scheveningen pootjebaden.
De welbespraaktste van het stel
sprak: 'Makkers, merken jullie wel?
Er zijn hier heel wat maden bij
die made zijn in Germanij.'

Trijntje Fop (Kees Stip, 1913-2001)
Uit: De dierkundige dichtoefeningen van Trijntje Fop, 1955

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Goudzoekerswals

We zijn allang volwassen mensen,
niet meer schatplichtig aan onze jeugdidealen,
die geen sprookjesschatten meer wensen,
want sprookjeslanden bestaan alleen in kinderverhalen.
We doorkruisen niet langer woestijnen en zeeën,
de Noordpool, verdomme, het hoort er niet meer bij
en dat zwijgen goud is, dat weten we nu ook al eeuwen
en dat heeft ons tot goudzoekers gemaakt, U en mij.

Houd je mond, want je weet dat je dan bij de rijken komt!
Dus houd je mond, houd je mond, houd je mond!

Je hebt geleerd je hart en verstand te negeren,
het onrecht zag je niet, want je wist dat je dan verloor
en hebt je mond gehouden, ik weet niet hoeveel keren,
zodat je uiteindelijk niet tegen was, maar voor.
En waar zijn ze nu, zij die altijd huilden en morden,
ze zijn verdwenen, van jongs af aan verstomd
en de zwijgers zijn leiders geworden,
want zwijgen is goud, dus houd je mond.

Houd je mond, want je weet dat je dan bij de elite komt!
Dus houd je mond, houd je mond, houd je mond!

En zie, nu we bij de eersten blijken
worden we aangevreten door dat eindeloze gediscussieer,
maar onder al deze pareltjes die onze literatuur verrijken
slaat de stomheid toe zonder enig verweer.
Laat de anderen maar uit wanhoop schreeuwen,
een kreet die van gekrenkten, gekwelden en uitgehongerden komt,
dat het beter is te zwijgen, dat weten we al eeuwen,
want zwijgen is goud, dus houd je mond.

Kijk eens hoe gemakkelijk je bij de rijken komt
Kijk een hoe makkelijk je bij de elite komt
Kijk eens hoe makkelijk je bij de beulen komt
Dus houd je mond, houd je mond, houd je mond!

Aleksander Galitsj (1919-1977)

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Tussenuur

Midwinterdag - De geur van oude jassen,
de gang met kalken licht om in te dwalen;
een schateren - grindstorting - uit een klasse;
en dan hoort men de school weer ademhalen.

Dit is mijn land. Ik zal niet meer verkassen:
Dr. I.G.M. Gerhardt, oude talen.
Vergeef mij, God, mijn duizendvoudig falen.
Ik kon dit nimmer in mijn schema passen.

En rebelleerde - Maar ik ben gezwicht:
Te sterk zag mij mijn werk in het gezicht.
Het is mijn prachtige, mijn hondse baan.

Waar staat van 'wandelen voor Uw aangezicht?'
Een tussenuur. In deze geur, dit licht.
Het is mijn arbeid, en Gij ziet mij aan.

Ida Gerhardt
Sonnetten van een leraar (1951)

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Mei

Ook lag een dorpje in dat dal, waar rook
Fijn wemelde om heen van schouwen; ook
Dat zag ze. Glans maakte de zon in blauwe
En rode pannen, uit de straat was 't flauwe
Gerucht hoorbaar der zwarte smederij,
Het ijzer klonk onder de hamers, zij
hamerden in cadans de spranken vuur.
De straat was leeg, ze zag aan deur twee buur-
Vrouwtjes staan spreken en een zwarte hond
Rondlopen. Onder groene linde stond
Een oud man in de westerzon te zien,
En achter 'n huis 'n vrouw onkruid te wiên.
Toen ging een schooldeur open en daaruit
Kwamen een stoet van kinderen, geruit
Droegen de meisjes boezelaars, geklos
Van klompen en jongensgeschreeuw brak los,
Twee vochten er, de rest stond er om heen;
Tot meester kwam, toen gingen ze bij tweên
En drieën huiswaarts, broertjes hand in hand.
Zij zag ze hier en daar over het land
En brugjes gaan en langs een lage heg,
En door de dorpsstraat, waar ze plotseling weg
Doken in huis, geborgen onder 't dak.
Toen was 't weer stil behalve het klikklak
Van staal en uit een stal dof koegeloei.
Ze kon ook zien hoe in de dorpstraat woei
Tussen de huize' een bosje van seringen,
Een duivenpaar vertrok op witte zwingen
Het zwerk met vlerkgeklepper in, en zwom
In kringen voor den steilen hemel om.

Herman Gorter (1864-1927)
Uit: Mei, 7e druk. C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1928

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

H I J

De steen te ervaren

Iemand legde een steen
op haar hoofd, maar ze wou
dat het een hoed was.

Ze droeg hem als een hoge hoed.
Zulke hoeden zijn zwaar,
ze verplichten.

De steen droeg in zich
de tijd die haar hals sterkte
en rechtte en haar wekte:

ze droeg een steen.
Het gelukkig moment
de steen te ervaren

als een bot van de aarde,
voornamer dan ieder gewicht
dat de geesten scheidt.

Marijke Hanegraaf
uit: Veerstraat, De Arbeiderspers 2001

 

Hoe iemand voor een ander bestaat

Een vrouw loopt in de stationshal van de ene uitgang
naar de andere, net als iedereen, maar traag.

Je weet nog niet hoe gewaagd haar tempo is
en hoeveel te snel.
Door hun gejaag vervagen de overige passanten
tot strepen in de opname.

Wonderlijk hoe de vrouw door haar traagheid
afzonderlijke reizigers samenvoegt tot haar achtergrond
en hoe er een gebied ontstaat waar je oog op rust

Net als iedereen loopt de vrouw in een lijn die ongeveer recht is
tot haar ene voet hapert. Ze zet hem neer

maar iets te laat en er valt een leemte van een seconde
in de zorgvuldig opgebouwde regelmaat.

Haar voeten raken uit de richting, de vrouw
staat bijna stil, praat in zichzelf, doet alsof
haar niets ontschoten is, probeert een uitgang.

Als je even niet kijkt is ze weg.
Merkwaardig hoe ze een leegte beslaat.

Marijke Hanegraaf

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -


© anatta, 2010

Kom niet met de hele waarheid,
kom niet met de zee voor mijn dorst,
kom niet met de hemel als ik om licht vraag,
maar kom met een glimp, met dauw, met een flinter,
zoals vogels druppels meedragen van hun bad
en de wind een korrel zout.

Olav H. Hauge

 

Liedje

Lieg alsjeblieft niet tegen me
niet over iets groots niet over iets
anders. Liever hoor ik het
vernietigendste dan dat je liegt
want dat is nog vernietigender.

Lieg niet over liefde,
iets dat je voelt of iets dat je
zou willen voelen. Liever word ik
bedroefd dan dat je liegt
want dat is nog bedroevender.

Lieg niet tegen me over gevaar
want ik voel toch je angst
en wat ik gewaar word is waar
of ik ken je niet en dat
is nog gevaarlijker.

Lieg niet tegen me over ziekte
liever kijk ik die diepte in
dan dat ik mij verlies in één
van jouw lieve verzinsels
want daarmee verlies ik me dieper.

Lieg niet tegen me over sterven
want zo lang we er nog zijn
vind ik dat toegangloze
niet mededelen wat je denkt
erger dan zo veel doder.

Judith Herzberg

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

een valk staat in gebed
boven het maaiveld

de prooi verhoort het

Willem Hussem

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

K L

Leraar ontmoet Conny

Verwezen liep ik door de stad, waar alles iets
verschoven bleek en vreemd. In V&D
Bemerkte ik bij de lipstick Conny, uit
2-havo. Schuchter zei ze 'dag' en sloeg
haar bleuwe kijkers neer, glimlachte zachtjes, ik
werd weer eens vijftien. Ach, wat had ik graag
nog eens om haar van Kees van Lint verloren!

Anton Korteweg
 


Wols, Blauw spook 1951

Een gedicht als een ding

een glazen draaideur en de chinese ober
die steeds terugkeert met andere schotels

een parkwachter die zijn nagels bijvijlt
tussen siberische kinderen uit maine

een venus van de voortijd samen met
een spin op de snelweg

een glas moedermelk, een geel
gesteven smoking

een bij, een pennemes
beide stekend, een vliegtuig
dat oplost in de dorpsregen

een gedicht als een ding

Gerrit Kouwenaar (1923)
Uit: De stem op de derde etage. Querido, Amsterdam, 1960


De zwaan, de kreeft en de snoek

Wanneer er onderling geen eendracht is,
Gaat er van alles mis,
Succes blijft uit - een hard gelag.

De zwaan, de kreeft, de snoek besloten op een dag
Om met een volgeladen kar op weg te gaan.
Gespannen voor de wagen, staat het drietal klaar.
Ze trekken om het hardst - de kar blijft staan.
Toch is de lading voor de drie niet echt te zwaar.
Maar ja, de zwaan wil vliegen en verzet geen poot,
De kreeft loopt achteruit, de snoek wil richting sloot.
Wiens schuld is het? Ik spreek geen oordeel uit.
Alleen de kar, die komt maar niet vooruit...

Ivan Krylov (1769-1844)

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Misschien te helpen

'Wat scheelt je, Jan? Heb je verdriet?’
’Ja…neen, maar ‘k heb zoo’n kiespijn, Piet!’
‘Is ’t kiespijn? Ik beklaag je, man!
‘k Had zelf daar lest mijn portie van.’
‘Zoo? En wat heb je er aan gedaan?’
‘Ja- ‘k ben half gek naar huis gegaan,
En ‘k zette naast mijn vrouw mij neêr,
Die heel meêwarig, lief en teêr,
Mij zachtjes streelde langs de wang,
En ‘k zat, ja, wel twee uren lang,
Met mijn gezicht aan haar gezicht:
En ‘k voelde heusch mijn pijn verlicht.’
‘Dus is er hoop nog bij dit kruis!-
Zeg, is misschien je vrouw nu thuis?’

E. Laurillard

 

2008

Wat zullen we onthouden. De op hol geslagen
bazen, het toevertrouwde geld dat smolt als was,
waarna werd afgevloeid alsof dat licht en stromend kan.
Wie een verwant verloor een naam, dit stervensjaar.
Papier bewaart de onbekenden die even voor een
ongenadig schieten te leven zaten op een ver terras.

Wat zullen we vergeten. Opstandig stampen in de
straten. Wie heeft gemeend te moeten zeggen dat.
Wie won. Hoeveel er doodgeblazen werden in een
afgesloten land, op zoveelduizend afgerond.
Hoe vaak we zeiden: doe die deur nou dicht,
we mazen zochten in een misverstand.

Wat zullen we bewaren. We sliepen goed of niet,
kookten de oogst, staken ons dag na dag weer in
gekleurde kleren, aten en dronken, hadden lief of
wilden dat dat kon. Wie toen verwacht werd
en gebaard zal diep in deze eeuw dit oude jaar
tweeduizend acht noteren, om wat begon.

Joke van Leeuwen (1952)
Laatste bundel: Fladderen voor de vloed: verzameld werk (Muntinga pockets, 2007)

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Schoolmeesters

Hij die, uit vrije keus,
En in zijn achterkamer,
Met hoofdpijn als een hamer,
En volgestopte neus,
met klemming op zijn water,
En lusten als een kater,
En met een stijve nek,
En vijf gebroken ruiten,
En deuren, die niet sluiten,
En 't Pootje in zijn kuiten,
Er uitziet als een gek;
Is min nog te beklagen
Dan hij, die drie paar dagen,
In 't woelziek schoolvertrek,
De veestlucht en de drek,
De snotneus, d'Ezelsvragen,
't Afzichtlijk nagelknagen,
Het krabblend luis-verjagen,
De vuile witte-kragen,
En 't hartverduiv'lend plagen
Der Jonkheid moet verdragen.

Gerrit van de Linde ('De Schoolmeester')


Al die dingen gebeuren...

Al die dingen gebeuren en zijn
netjes geordend: de kinderen
spelend aan de vijverrand
het paard ploegend de aarde
en de trein in het landschap.

zelfs het water dat in welbespraakte
onrust deint tussen zijn twee oevers
waar de huizen glimlachten terwijl
een bootje als een wijsheid wegdrijft
is verloren in de werkelijkheid.

zo staan wij vissers naar
ontraadselingen tot de
nacht uit het water
oprijst en met al haar raadselen
de hemel inneemt.

Hans Lodeizen (1924-1950)
Uit: Het innerlijk behang. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1952

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -


China

Visser van Ma Yuan

onder wolken vogels varen
onder golven vliegen vissen
maar daartussen rust de visser

golven worden hoge wolken
wolken worden hoge golven
maar intussen rust de visser

Lucebert (1924-1994)

M N

'Paradise regained'

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

zwervend tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van 't water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een held're, verruk'lijk-meeslepende wijs:

'het schip van den wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen -
wij gaan terug naar 't Paradijs.'

H. Marsman

 

Herinnering aan Holland

Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hoge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een groots verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.

H. Marsman

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

 

O P

Heart’s Liquor

An embittered old sceptic in Zundert
Is convinced Mother Nature has blundered.
In this angry man’s eyes
Half the world’s not good wise
And the rest is hard sticker bethunderd.

John O’Mill


Paedagoochum

'Zo lang je maar niet snurkt,
kun je rustig slapen',
sprak de leraar wrang
tot twee heel suffe knapen.
'U hebt gelijk, meneer,'
sprak toen de oudste rakker,
'door dat gesnurk van ons
wordt heel de klas soms wakker

John O'Mill.'

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Marc groet 's morgens de dingen

Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
           en
dag visserke-vis met de pet
           pet en pijp
van het visserke-vis
           goeiendag

DAA-AG VIS
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn

Paul van Ostaijen (1896-1928)
Uit: Nagelaten gedichten

 


Black cloud moon 08 © anatta


Melopee

Onder de maan schuift de lange rivier
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee
Langs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
Schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee.

Paul van Ostaijen (1896-1928)
Uit: Nagelaten gedichten

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Er wordt op ‘t platteland intens geleden

Er wordt op ’t platteland intens geleden
Waar bleef de tijd der oude zekerheden
Toen ’t landvolk zonde, ziekte en gevaar
Bezwoer met wonderolie en gebeden?

Er wordt op ’t platteland intens geleden
Een afgezaagde kreet? Helaas, ’t is waar
Er is geen hoop, geen toekomst hier beneden
En boven…zit er op de dag van heden
Nog niemand naar ons uit te kijken, daar?

Er wordt op ’t platteland intens geleden
Door dorpelinge en gehuchtenaar
Het heet: ‘Dat soort is altijd ontevreden’
Maar tegenwoordig is er goede reden
Nu willen ze de Hoofdstraat gaan verbreden
Het wordt waarempel nog een boelevaar.

Er wordt op ’t platteland intens geleden
Neem Garmt nu eens. Tot afgelopen jaar
Een onderlegde kruidenhandelaar
Maar ja, hij is er nu mee uitgescheden
Zijn winkel werd al meer en meer gemeden
De televisie hè? Zo’n leuteraar
Zo’n Koning Klant, die krijgt dat voor mekaar

Er wordt op ’t platteland intens geleden
Waar wordt men ’t oude ambacht nog gewaar?
Ze hebben daar geen weet van in de steden
Maar velen maakten hier van alles klaar
De tapperij is nu een koffiebar
Hier weefde iemand echte mooie kleden
Daar stond een warme bakker zelf te kneden
En regelmatig kwam de ooievaar

Er wordt op ’t platteland intens geleden
Goed, vroeger was ’t hier ook geen Hof van Eden
Bij die gedachte trilt een tere snaar…
Wat maakten we met kermis een misbaar
Wat hebben we een normen overschreden
Mijn broertje, was me dat een exemplaar!
Ook ik heb meer dan eens een bek gesneden
Weer zie ik ons, een zorgeloze schaar
Terwijl ik peinzend in de verte staar

Er wordt op ’t platteland intens geleden
Ik denk bijvoorbeeld aan ’t verval der zeden
We hebben nu sinds kort een sexbazar
Geen meisjes die zich enigszins ontkleden
Zoals ze vroeger in die blaadjes deden
Maar alles bloot, in kleur, ja zelfs de scheden
En stijve…nou daarover zwijg ik maar
En menigeen, ’t is treurig, kijkt ernaar
En niemand die ertegen op zal treden
En wat ze durven vragen voor die waar!

Er wordt op ’t platteland intens geleden
‘Ja, ’t is al goed hoor, ‘zeggen er een paar
‘Waarom daar al die aandacht aan besteden?’
Nu ja, er rijmt zo prettig veel op –eden
En –aar is zeer vermenigvuldigbaar
Wat had u dan verwacht? Iets over Zweden?
Of Eskimo’s misschien, of Samojeden
Die staan te kijken bij een solfataar?
Genoeg dan, ik begin al uit te feden
Waardoor ik u een hoop lectuur bespaar
Ach. Lichte poëzie valt dikwijls zwaar

Drs. P.

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Je bent niet klein genoeg meer

Je bent niet klein genoeg meer
om in jezelf te verdwijnen.
Zelfs achter duizenden gordijnen
zie je dat je bent.

Je voet drukt sporen in de vloer.
Je hand brengt wervelwinden voort.
Je stem verstoort.

Als je ooit tot streep verstrakt,
horizontaal of in een urn wegzakt
onder de sporen die je voet drong
in de grond,

of als je as uiteenwaait boven zee
met alle wervelwinden mee
die eens je hand voortbracht,

als je stem een stem krijgt
door te zwijgen, de wind
je naam lijkt uit te seinen,

ben je nog steeds te groot
om te verdwijnen naar waar je
ver, heel ver van hier ooit was.

Hagar Peeters
Uit: De 100 beste gedichten van 1999, gekozen door JOZEF DELEU
De Arbeiderspers, 2000


Hemelvaart

De rondende afgrond blauwt in zonnegloed,
En wijkt ver in de verte en hoog naar boven, _
Mijn ziel wiekt als een leeuwriks-lied naar boven, -
Tot, boven 't licht, naar lichter licht gemoet:

Zij baadt zich in den lauwen ether-vloed,
En hoort met hosianna's 't leven loven, -
Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven,
De Godheid troont...diep in mijn trots gemoed;

De hemel is mijn hart, en met den voet
Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard',
En, nederblikkend, is mijn glimlach zoet:

Ik zie daar onverstand en ziele-voosheid...
Genoegen lacht...ik lach...en, met een vaart,
Stoot ik de waereld weg in de eindeloosheid.

Jacques Perk (1859-1881)
(Gedichten, 16e druk. S.L. van Looy, Amsterdam, 1920)

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Engelen of goden, altijd hebben wij
Het troebel visioen gehad dat boven ons
En ons bestierend
Andere wezens handelen.

Zoals boven de kudden op de weiden
Ons kunnen, dat zij niet begrijpen,
Hen dwingt en prest
En zij ons niet bemerken,

Zo zijn ons denken, onze wil,
De handen waaraan anderen ons leiden
Naar waar zij willen
En wij niet wensen.

Fernando Pessoa (16.10.1914)


Niet slechts hij die ons haat of ons benijdt
Begrenst en onderdrukt ons; wie ons liefheeft
          Stelt niet minder grenzen.
Mogen de goden mij vergunnen dat, ontdaan
Van elk gevoel, ik de ijskoude vrijheid hebbe
          Van de toppen waar niets is.
Wie weinig wil, heeft alles; wie niets wil
Is vrij; hij die niet heeft, noch hebben wil,
          Is, mens, gelijk de goden.

Fernando Pessoa  (1.11.1930)


De goden vraag ik slechts dat mij vergund zij
Hen niets te vragen. Voorspoed is een juk,
      Gelukkig zijn een last
Wijl het een toestand is.
Noch rustig noch onrustig wil ik hoog
Mijn kalme wezen heffen boven waar
      Men vreugden kent of pijn.

Fernando Pessoa

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -


De onbedagtzaamheid

Koosjen, ga eens water halen!
Neen, mijn moeder, 'k heb geen zin!
Fluks, mijn Koosjen, wil niet dralen
Of ik roep den Boeman in!

Hoe nu, moeder? staak Uw dreigen,
Agt toch op mijn houten been,
Wil dus van den Boeman zwijgen,
Wil niet op mijn hartjen treên.

Koosjen! moet ik Roosjen sturen?
Talm je nog? Ik roep haar al!
Roosjenlief! je broer heeft kuren,
Hier zijn d'emmers, twee in tal.

Koosjen zag zijn zusjen snellen,
't Schaamrood steeg hem tot de koon.
Moeder dagt, 'k heb wat te stellen
Met die nukjes van mijn zoon.

'k Noemde hem eens mijn kleinen koning;
Riep ik hem, dan kwam hij ras:
Hij was 't sieraad onzer woning,
Toen zijn vader er nog was!

Koosjen dagt, ik moet mij schamen,
Want de Heer heeft het gehoord,
En hij zag al door de ramen,
Daar trad Roosjen door de poort.

Jij, zei moeder, krijgt een koekjen
Als beloning voor je werk!
Koosjen stond bedrukt in 't hoekjen
Als een ontrouw lid der kerk.

Een twee drie naar bed, jij Koosjen!
Schreijend zugte hij voor zich heen:
Voortaan ijl ik ook als Roosjen,
Ook al heb 'k een houten been!

Kinderen, wilt hieruit leren:
Ook al hebt ge een gebrek,
Gij kunt enkel koek verteren
Als ge rent gelijk een gek.

Michel van der Plas (1927)
Uit: Edelman - Bedelman. Stols-Barth, Den Haag, 1960

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

 

Q R


Sa Sp


orange snapdragon  ©Anatta

langzaam draait het licht
langzaam opent zich de bloem
zó langzaam -

J.C. van Schagen


Rekenschap

Toen ik jong en groen was
dacht ik mijn dwaasheid wijs
nu ik oud en houtig ben
dunkt me mijn wijsheid dwaas
 wat is wijs? wat is dwaas?
wie is ik?
een mens, dat is al
en het leven een kaleidoscoop
figuren, figuren, alsmaar figuren -
ik ga maar verder
van figuur tot figuur
en ben.

J.C. van Schagen


er is geen terug
en er is geen blijven
en geen verder

J.C. van Schagen


de stille vijver
spiegelt een tres wilgeblad
één blaadje daalde neer
en ligt nu roerloos drijvend
zo lichtjes - het raakt bijna niets

J.C. van Schagen
 



'zijn met het water', Twickel09  ©wagenvoorde


zijn met de wolken
een eeuwigdurend worden
zijn met het water

J.C. van Schagen


toen je stamelde
zei je bijna alles
nu je mooi spreekt - niets

J.C. van Schagen

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

De poetsvrouw

De Schepper gaf ons toch wel zeer veel goeds:
We hebben duizend pulletjes van koper
om altijd weer te dóen met koperpoets.
De wereld is zo wijd... me schoorsteenloper,

me zeil en me tapijt en me dressoir,
me man (om 'm de kamer uit te vegen)
en nu in deze mooiste tijd van 't jaar,
nu hebben we de schoonmaak. Wat al zegen!

Wie kwam er op het wonderlijk idee
dat men een huis heeft, om er in te leven?
Moet dat het doel zijn van een huis? Welnee,
het is er om een grote beurt te geven.

Het is er, om er met een gram gezicht
tot 's avonds laat te zuigen en te kloppen
en ook als er geen aasje vuil meer ligt
toch gauw nog lekker effetjes te soppen

met goed vet sop. Alleen, de laatste keer
dat Toos met de vakantie thuis was, kwam er
meteen alweer een deuk in het fineer,
kijk, zulke dingen zijn nou toch zo jammer.

Annie M.G. Schmidt (1911-1995)
Uit: En wat dan nog? De Arbeiderspers, Amsterdam, 1953

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Verschijning te Leningrad

Leningrad groeit op de rand van een vulkaan.

Geboeide monumenten rijden in zijn krater rond
en hun motoren van vertakte spiegels
brullen als een velodroom vol negers
die geweldige bellen verbergen in hun knieën.

Leningrad moet men geblinddoekt beschrijven:
de meisjes zijn er ontzettend koel
als de zware klok van het Kremlin.
De honden blaffen er als antilopen
en soms loopt men een drassige pope op het lijf
die met een scheermes in uw oor zal fluisteren:
Sint-Petrus was een slechte tegenpaus.

De winters worden in een speciaal paleis gevierd
dan worden er geen joden meer gekookt
en men bokst alleen nog met kogels,
die wit zijn als de zwarte kraag
van een besneeuwde tsaar.

Alle duiven hangen in een mooi museum;
het zijn zeer oude duiven
in een zeer jong museum.

Paul Snoeck (1933-1981)
Uit: De heilige gedichten, 1956-1958, Antwerpen

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Een brief van een keukenmeid

Mevrouw, ik heb je liever laten zitten
Omdat je niks van me verdragen kan.
Den helen dag dat drijverige vitten,
Daar werd ik veels te tegenstrijdig van.
Als ik 't van te vore had gewete',
Was ik niet in zo'n slave dienst gegaan.
Ik heb geen trek om kliekjes op te ete',
Die van 'n maandag in de kelder staan.

En dan dat adder van 'n jongejuffer,
Wat heeft dat nest me toch maar getemteerd.
Dat was maar stommeling en boere-suffer,
Dat heeft ze zeker van d'r moe geleerd.
Hoe krijgt zo'n netekop geen ongelukkie
Mevrouw, dan was je dat dierage kwijt.
Ik heb genog van jullie kouwe drukkie,
Ik ben 'n mens al ben ik maar een meid.

Me moeder die zal om me kassie kome,
Ik heb't espres niet op slot gedaan.
Kijk jij maar vrij, ik heb niks meê genome
Ik ben wel slecht, maar alles laat ik staan.
Nou mag je zelf de bakker ope-make
En redder nou je boel maar als je kan;
't Is lekker vrijdag, daarom ga ik staken,
Doe nou de trap maar met je manniman.

Dan had je nog dat eeuwig trappe sjouwe,
Van de kwitansies stond de bel niet stil,
En dat je m'n percente-geld bleef houwe
Is voor 'n meid 'n veels te groot verschil.
Van laatst die mense, die zijn weze ete,
Heb ik me fooitje ook al nie gehad;
Die mense moste maar werachtig wete,
Dat me meheer d'r voor te roke zat.

Ik moet niet voor getuigen bij je weze,
Daar heb je niks an van zo'n snert-mevrouw,
Als je m'n brief maar goed hebt uitgeleze,
Val dan voor mijn part maar 'n beetje flauw,
En nou mevrouw, mot ik je nog wat zegge.
Kijk gauw 's in de grote mellekkan.
Daar vin-je dertien roje cente legge,
Koop daar 'n flessie wonderolie van.

J.H. Speenhoff (1869-1954)
Uit: De beste gedichten van J.H. Speenhoff, 's Gravenhage, 1940

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Sr Sz               

Het kameleon

Een Vreemdling wandelde aan de kust,
Waar de as van 't groot Carthago rust:
Daar kwam een Tweede hem te moet,
Als Landsman kenlijk, bij zijn groet.

Men zet zich neer, en 't lijdt niet lang,
Of 't reisverhaal is drok te gang:
Elk brengt wilvaardig voor de dag,
Wat raars of schoons hij zwervend zag.
Tot A. begint: 'Het koddigst Dier,
Mij ooit bejegend, huisvest hier:
Van maaksel schier een hagedis;
Zijn staart - lang tien duim, naar ik gis;
De tong voor mug en vlieg te gaauw:
En nu de kleur? -denk! hemelsblaauw!'

'Blaauw; blaauw!' smuilt B. ''k Herken uw Beest;
Maar, Vriend, dat is nooit blaauw geweest,
Men hiet het een Kameleon.
Ik vond het, schuilend voor de zon
In 't lommer van een dadelbos;
Daar kroop het, net zo groen als 't mos!'
'Noch boom, noch struik, een mijl in 't rond,
Waar ik het MIJNE kruipen vond:
Ginds; aan die naakte puinhooptop.
Het volle daglicht scheen er op;
Geen mooglijkheid tot oogbedrog;
En 't Beest was blaauw; dat zeg ik nóg!

'' Groen! groen! geloof mij!' ''k Zeg u blaauw!'
'Groen!''Blaauw!'Zo gaat het; snaauw op snaauw.
Men stampvoet, blikoogt, vloekt, en zweert:
De vriendschap was in grim verkeerd!

Als, zie, een Derde Wandlaar kwam,
Die reeds van ver hun twist vernam!
Zijn woord is: 'Heren, kiest in mij
Uw Scheidsman! 'k Hoor tot geen partij.
Bij 't lamplicht, ving ik, heden nacht,
Het Dier, dat u aan 't kijven bracht,
En draag 't, in dit servet geknoopt,
Naar Tunis, of 't er iemand koopt.
Ik weet naauwkeurig wat ik ving:
Zwart! gitzwart is het lelijk Ding!
Is 't blaauw, of groen, dan sta ik klaar,
En eet het op, met huid en haar!'

Hier slaakt hij 't, en, voor zwart als git,
Vertoont zich 't arme schepsel WIT!-
Géén sprak er, dan 't Kameleon;
Juist van een ras, dat spreken kón'.
Het sprak: 'Goë Luidjes, hoort hoe 't is:
Elk had gelijk, en elk had mis!
De kleur, bij dieren van mijn slag,
Verwisselt zesmaal op een dag.
Doch laat mij nu in vrede gaan!
'k Bied u een raad, als losgeld, aan:
Schijnt andren wat u krom scheen recht,
Heet niemand daadlijk dom of slecht.'

A.C.W. Staring

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Op een hond

Een hond, tot speurhond opgeleid,
ving in een minimum van tijd
de drie vermoedelijke daders
alsook hun moeders en hun vaders.
En steeds nog speurend sprak die hond:
‘Nu nog de moord, dan ben ik rond.’

Kees Stip

 

Op een dromedaris

Een dromedaris in de Peel
ontmoette onlangs een kameel.
‘Ik zie, ‘zo sprak de dromedaris,
‘iets wat mij waarlijk als het waar is
met eerbied en ontzag vervult:
een dromedaris met een bult.’

Kees Stip

 

Op een eendagsvlieg

‘Ach, ‘sprak een eendagsvlieg te Doorn,
‘hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven!‘

Kees Stip


Overpeinzing

bij een blik knakworstjes genoten op 't huwelijk van
Karst Karsten en Gerda van de Westeringh

Dit hemelse gerecht dat zich te langen leste
bevrijd heeft van het keurs waarin het was gekneld,
en bij de gastenschaar, ten feestgelag besteld
de buiken bollen doet in de benauwde vesten

liep eenmaal argeloos en vrolijk door het veld
gehoorzaam aan de hand zijns meesters die hem mestte,
en op een kwade dag met bloedbeluste geste
gekerfd heeft en gekeeld, gepekeld en gepeld.

Het varken is niet meer. Treur niet, genoten, Slik.
Wat hij aan edels droeg, verduurzaamd in een blik,
verheugt nog heden ons die hongeren en dorsten.

Zo zullen eens van u, als van een hoger zwijn
de zielen, stijgend uit den tijdelijken schijn
wentlen in 't eeuwig licht als serafijne worsten.

Kees Stip
Uit: Columbus, 1946

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

In een blauwe pyjama

Ik slaap in een blauwe pyjama,
rechts van mij slaapt mijn kind.
Ik heb nooit gehuild,
ik zal nooit sterven.

Ik slaap in een blauwe pyjama,
links van mij slaapt mijn man.
Ik heb mijn hoofd nooit tegen de muur geslagen,
ik heb het nooit uitgegild van angst.

Hoe breed is dit bed niet
dat er plaats is
voor zoveel geluk.

Anna Swirszczynska

 

Een Les

Onderwerp Koning Alexander hakte bijwoordelijke bepaling
met een zwaard lijdend voorwerp de gordiaanse knoop door.
Daar was niemand eerder op gekomen.

Honderd filosofen, maar niet één had hem ontward.
Geen wonder dat zij zich niet meer lieten zien.
Het soldatenvolk greep ze bij hun baarden,
bij hun trillende, hun grijze geitensikken,
en barstten uit voorzetselvoorwerp in donderend gelach.

Nu was 't genoeg. De koning, met zijn helmbos op,
monsterde zijn troep, steeg te paard en ging op kop.
En met trompettergeschetter, tromgeroffel trok
onderwerp het leger bijvoeglijke bepaling van kleinere knopen,
uit om voorzetselvoorwerp tegen de vijand storm te lopen.

Wislawa Szymborska

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

T U

V W

Tijd

Ik droomde, dat ik langzaam leefde...
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschriklijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. 'k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen...
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korten duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
- De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
 die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd...
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

M. Vasalis
Uit: Parken en Woestijnen, A.A.M. Stols, Den haag, 1941

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Het gedicht

Het gedicht schrijft zichzelf:
het wiekt zich een recordvlucht door de tijd
het baant zich wrikkend een weg door tegemoetkomend verkeer
het zucht hardop, het gilt, huilt en fluistert.
Het spreekt hardop
het luistert en het doet soms alsof
alles kapot is
alles stuk slaat
alles verkeerd is
alles mis...
Het gedicht herneemt de ademhaling
stuwt de bloedsomloop
doet het hart slaan –
brengt geest en lichaam in beweging
leeft mee en leeft voort
slaat gaten in de herinnering
wiekt op
herstelt
slaat in
stemt toe
en in:
het gedicht.
Het gedicht is een wasdag, een afscheid,
een overstroming, een oponthoud, een deur dicht
die open waait, een zuiver weten dat
zonder het gedicht het leven niet is.
Zonder klanken op maat
gerangschikt in ritme of rijm
geen reden voor de pijn
geen echo aan het woord
geen zegen op het leven
geen ingang tot werkelijkheid.
Geen schilderkunst, geen voor- of nadenken,
geen verwondering, humor, gulle lach,
geboorteslag, stervensdag – zonder het gedicht.
Het broze, onaantastbare beeldhouwwoordbericht,
bizonder gemengd nieuws, supervoorpaginaverhaal –
gekruid de dag, gepeperd de lessen, ontroerend de stem:
het gedicht – jij bent het.

Simon Vinkenoog

 

In memoriam Simon Vinkenoog
(18-07-1928 - 12-07-2009)

(-)

Schotschrift of schietgebed,
liefdesgedicht of lied van protest:
als het maar wordt meebeleefd,
vleugels krijgt en verlossend wordt.

Als de doem eenmaal plaats maakt
voor de moed,
is al wat je doet
een levende groet:

'Al wat beweegt
zal in beweging blijven

er op en of eronder
een keuze is er niet

niets dat beklijft
en alles zal verdwijnen

je leven een vuurwerk
of niet'

© Simon Vinkenoog, 2004

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

Middelbaar Onderwijs

Het mooiste meisje van de klas
verschikt onwennig bij haar schouder
een bandje van haar bustehouder;
ze draagt dat rare ding maar pas.

De meester, achter brilleglas,
ziet toe, ontroerd, en denkt: 'Wat zou d'r
gebeuren als zij tien jaar ouder
en ik eens tien jaar jonger was?'

Ach, hij vergeet hoe hij verdorde
en hoe haar leven net begint.
In stilte wordt door hem bemind
de schone vrouw, die zij zal worden.

Dan praat ze wat, het lieve kind,
en streng roept hij haar tot de orde.

Driek van Wissen

 

September

De nevel
van september
veegt langs de ramen
van het klaslokaal
waarin ze samen praten
over kraters in vulkanen en peilen
de diepte van de oceanen.

Franse woordjes, zeg maar woorden,
dictee, het wiskundig abc
dingen die deugen
als feiten en getallen, amen.

De nevel
van september
veegt de ramen.

Leendert Witvliet

-  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  -  TOP  -  -  -  -  -

X Y Z

DE SCHAARVOGEL

Het trainen van deze vogelsoort, voor het oogsten
van klaprozen, is op een fiasco uitgelopen:
eigenzinnig als ze zijn, werd in een plaats op
de Veluwe (toen Appoldro geheten) van alle
velden en tuinen vliegensvlug de korenbloemen
vergaard. Anders dan vogelkenners vermoeden,
gebruikt hij zijn schaarsnavel niet om andermans
veren te leewieken.
In de maand mei vinden veel mensen
hun wasgoed doorgeknipt onder de drooglijnen.
Ze zeggen dat de schaarvogel dit doet, maar deze
is hierop nooit betrapt. Hij zal het in die periode
druk hebben met de liefde. Op stille plekken hoort
men twee vrijende vogels wel, ze tinkelen als een
carillon waar 7 ongeroeste scharen tegenaan tikken.
Er is nog nooit een nest van ze gevonden, ook geen
veer, het schijnt dat ze nimmer ruien. Schaarvogels
sterven niet, ooit vervliegen ze in regen.

Henk Van Zuiden

 


Eén van de vaste rubrieken op Cedar Gallery is GEDICHTEN.
Dit onderdeel biedt zowel een podium voor aankomend talent, als voor dichters die reeds naam hebben gemaakt.
We nodigen vooral nieuwe en nog onbekende dichters uit om bijdragen in te zenden.
We zijn bovendien erg geïnteresseerd in Jiddische en Russische poëzie.
U kunt uw bijdragen opsturen naar: cedars@live.nl 
Gedichten over andere thema's vindt u HIER.
Vertaalde gedichten van Russische dichters staan bij de rubriek Rusland.
Verder is er een aparte rubriek haiku, tanka en senryū (Japan).

 

Cedar Gallery is een non-profit site. De gedichten worden enkel gepubliceerd voor educatieve doeleinden, om mensen te informeren of te vermaken en met goede bedoelingen.
Het copyright op de afzonderlijke gedichten berust uiteraard bij de desbetreffende dichter en/of hun rechtsopvolgers. Hetzelfde geldt voor vertaalde gedichten/vertalers. Veel van ons materiaal krijgen we via de mail aangeleverd. We kunnen de rechthebbenden dan ook niet altijd achterhalen.
Als iets niet conform de regels voor copyright gebeurt, stuur ons dan een bericht, zodat we het gedicht waarop dit betrekking heeft, zo spoedig mogelijk kunnen verwijderen. We garanderen dit binnen 100 uur te doen (afwezigheid vanwege vakantie of ziekte buiten beschouwing gelaten).

Cedar Gallery behoudt zich het recht voor na te gaan of de persoon die bezwaar aantekent daartoe gerechtigd is.

 

 

top | naar gedichten  | naar  verhalen, gedichten en citaten